Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 121181 / HA ZA 04-2291
Datum vonnis: 16 november 2005
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MIDDELHOVEN BEHEER B.V.,
gevestigd te Krommenie,
eiseres,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. H.C. Koops te Amsterdam,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
tevens eiser in (voorwaardelijke) reconventie
procureur mr. A.H.J. Cornelissen,
advocaat mr. I.M.M. Verhaak te Huissen-stad.
Partijen zullen hierna Middelhoven en [gedaagde] worden genoemd.
Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 maart 2005
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie
- het proces-verbaal van comparitie van 15 juli 2005
- de akte van de zijde van Middelhoven gedateerd 30 augustus 2005 genomen ter rolle van 31 augustus 2002
- de akte van de zijde van [gedaagde] van 31 augustus 2005
- de antwoordakte van de zijde van Middelhoven van 28 september 2005
- de antwoordakte van de zijde van [gedaagde] van 28 september 2005.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[gedaagde] was (en is nu nog ten dele) eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan het adres [adres], kadastraal bekend [woonplaats] B 317, groot 1 ha 93 à 94 ca (hierna “De Doornik”).
Tussen Moore Holding B.V. (hierna “Moore Holding”) en [gedaagde] is op 5 juli 2000 een overeenkomst gesloten met de titel “Voorovereenkomst” waarin partijen verklaren te zijn overeengekomen “op basis van gelijkwaardigheid een nader vast te stellen, door adviseurs op te stellen overeenkomst” aan te zullen gaan op basis van een achttal in de Voorovereenkomst genoemde punten. Onderdeel van deze acht punten vormt het volgende:
“ 1. Partijen gaan op basis van 50%/50% deelnemen in de ontwikkeling van genoemd registergoed (zie sub 2.1.- de rechtbank) tot Hotel-restaurant annex conferentieoord.
2. Moore verplicht zich maximaal in te spannen om op te lossen de liquiditeitsprikkelen op korte termijn, waaronder begrepen de afwikkeling van de echtscheidingsprocedure, alsmede overbrugging naar herfinanciering van het registergoed.
3. [gedaagde] treedt tijdelijk in dienst van Moore Holding BV, of een door haar aan te wijzen vennootschap teneinde verantwoord met zijn huidige activiteiten te kunnen staken alsmede op een verantwoorde manier herfinanciering van het registergoed te bewerkstelligen.
4. De aanloopfase van de ontwikkeling van het registergoed zal binnen de middelen vrijkomend uit de herfinanciering, alsmede uit eigen middelen, voor zover nodig gefinancierd door Moore, worden bekostigd.”
De plannen zoals weergegeven in de Voorovereenkomst worden hierna aangeduid als het “Project De Doornik”.
De in de Voorovereenkomst aangekondigde, door adviseurs op te stellen overeenkomst, is niet tot stand gekomen. De Voor-overeenkomst is geëindigd, in ieder geval op 28 november 2002.
Moore Holding heeft in de periode 11 juli 2000 - 5 maart 2001 betalingen gedaan ten behoeve van [gedaagde] en/of het Project De Doornik, in totaal tot een bedrag van € 145.890,34. Daarvan is een bedrag ad € 35.051,83 (omgerekend fl. 77.244,07) weer teruggekomen bij Moore Holding.
Moore Holding heeft zich bij akte van 14 december 2000 ten behoeve van Coöperatieve Rabobank Oosterhout-Lent (“Rabo”) borg gesteld voor al hetgeen Rabo te vorderen had van [gedaagde]. Deze borgstelling is komen te vervallen doordat [gedaagde] zijn schulden aan Rabo heeft afgelost.
Op 12 november 2002 hebben Moore Holding en “[betrokkene]” een akte getekend met als opschrift “Akte Verpanding” (hierna de “pandakte”). Daarin wordt onder meer bepaald:
“Hiermee verpandt Moore Holding BV (…) en de Familie Moore aan Middelhoven Beheer B.V. (…)
3. Alle rechten en gelden voortkomen uit het project “de Doornik” en Dhr [gedaagde], Doornik 1 6681 KG te Bommel.”
Deze akte is geregistreerd bij de Belastingdienst. Op 9 september 2004 heeft Middelhoven [gedaagde] mededeling gedaan van de verpanding.
Middelhoven heeft op 10 september 2004 beslag gelegd op De Doornik. Met toestemming van Middelhoven heeft [gedaagde] inmiddels delen van De Doornik verkocht.
Middelhoven vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde]
(I)tot betaling van € 145.890,34, vermeerderd met rente met ingang van 9 september 2004
(II) tot overdracht van de rechten en gelden voorkomend uit het project “Doornik”, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet
(IIIi) tot betaling van buitengerechtelijke kosten ad € 2.450,=
(IV) tot betaling van de kosten van de procedure.
Middelhoven heeft ter comparitie erkend dat een bedrag van € 35.051,83 is terugbetaald aan Moore Holding. De rechtbank verstaat deze erkenning als een vermindering van het gevorderde sub 3.1(i) tot € 110.838,51.
Middelhoven legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij als pandhouder gerechtigd is tot invordering van de vorderingen van Moore Holding in verband met Project De Doornik op [gedaagde]. Zij stelt voorts dat Moore Holding gelden ter beschikking heeft gesteld in verband met Project De Doornik, die nu door [gedaagde] terugbetaald dienen te worden.
[gedaagde] voert verweer in conventie. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
[gedaagde] heeft zijn (voorwaardelijke) vordering in reconventie, strekkend tot ontbinding van de Voorovereenkomst, ter comparitie ingetrokken zodat deze geen behandeling meer hoeft.
De beoordeling
In deze procedure dient eerst de vraag beantwoord te worden of Middelhoven als pandhouder enig recht uit hoofde van de pandakte geldend kan maken jegens [gedaagde]. Bij een bevestigend antwoord, komt vervolgens de vraag aan de orde wat de vorderingsrechten zijn van Moore Holding jegens [gedaagde], uit hoofde waarvan Middelhoven als pandhouder aanspraken kan doen gelden.
[gedaagde] heeft zijn aanvankelijke betwisting van de rechtsgeldigheid van de verpanding laten varen en deze bij akte van 28 september 2005 erkend. [gedaagde] betwist wél dat de vorderingen zoals door Middelhoven in deze procedure ingesteld zijn begrepen in de verpanding.
Voorop gesteld wordt dat het enkele feit dat de vorderingen zoals ingesteld in deze procedure niet met zoveel woorden worden genoemd in de pandakte, niet mee brengt dat deze niet kunnen zijn verpand. Waar het om gaat - ook bij een generieke omschrijving zoals hier in de pandakte - is of de vorderingen die het object vormen van de verpanding zodanig zijn omschreven dat, zonodig achteraf, kan worden vastgesteld op welke vorderingen de partijen bij de verpanding op het oog hebben gehad. Gelet op de inhoud van de pandakte, waarbij Moore Holding en [betrokkene] op grote schaal pandrechten hebben verstrekt aan Middelhoven en waarin telkens gebruik is gemaakt van een zo ruim mogelijke formulering, is de rechtbank van oordeel dat de omschrijving Alle rechten en gelden voortkomen uit het project “de Doornik” tevens omvat de vorderingen die Middelhoven in deze procedure stelt te hebben.
[gedaagde] stelt voorts dat niet is gebleken dat de pandakte tot stand is gekomen voordat de Voorovereenkomst is beëindigd en dat geen pandrecht verleend kan worden op een niet (meer) bestaand project. Beide stellingen gaan niet op. Ook na beëindiging van het Project De Doornik kan immers nog sprake zijn van daaruit voortvloeiende vorderingen, bijvoorbeeld tot terugbetaling van in het kader van het Project De Doornik ter beschikking gestelde bedragen, zoals in deze procedure aan de orde. Dat zou anders kunnen zijn indien partijen bij de Voorovereenkomst bij de beëindiging daarvan elkaar finale kwijting zouden hebben verleend. Dat is niet gesteld of gebleken. In tegendeel, in haar brief van 28 november 2002 (productie 2 bij antwoord) heeft Moore Holding aanspraak gemaakt op terug-betaling van een weliswaar niet goed leesbaar maar aanzienlijk bedrag.
Samengevat is de rechtbank van oordeel dat voor zover in deze procedure komt vast te staan dat [gedaagde] enig bedrag verschuldigd is in verband met het Project De Doornik aan Moore Holding, Middelhoven als pandhouder dit bedrag kan innen.
Vordering op [gedaagde] ?
Tussen partijen bestaat geen verschil van mening over het feit dat Moore Holding bedragen ter beschikking heeft gesteld aan [gedaagde]. Zij verschillen wel van mening over de omvang van het bedrag en de reden waarom het geld ter beschikking is gesteld (de titel van betaling).
[gedaagde] heeft gesteld dat een optelling van de bedragen die Middelhoven door middel van bankafschriften heeft gedocumenteerd leidt tot een totaaltelling van € 141.855,85 en niet tot het oorspronkelijk gevorderde bedrag ad € 145.890,34. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij. Zij komt bij optelling van de in de bankafschriften vermelde betalingen aan of in verband met [gedaagde] en/of het Project De Doornik juist tot een hoger bedrag dan het aanvankelijk gevorderde. De rechtbank gaat dus uit van het oorspronkelijk gevorderde bedrag, verminderd zoals hierboven aangegeven tot € 110.838,51.
In verband met de titel van de ter beschikkingstelling stelt Middelhoven dat Moore Holding genoemd bedrag heeft geïnvesteerd in het Project De Doornik en dat Moore Holding en [gedaagde] op 14 januari 2002 zijn overeengekomen dat [gedaagde] het geïnvesteerde bedrag zal terugbetalen als De Doornik wordt verkocht. Middelhoven stelt dat nu [gedaagde] overeenkomsten heeft gesloten tot (gedeeltelijke) verkoop van De Doornik, de vordering tot terugbetaling opeisbaar is geworden. [gedaagde] betwist dat de gestelde afspraak is gemaakt.
[gedaagde] stelt voorts dat de betalingen door Moore Holding niets met het Project De Doornik van doen hebben. Daarop geldt een uitzondering voor de betalingen aan Knegt en Bongers & Lemmer Makelaars, voor een totaalbedrag ad € 8.082,96. [gedaagde] erkent dat deze betrekking hebben op het Project De Doornik. Voor zover hij dient bij te dragen in deze betalingen, is dat volgens [gedaagde] tot maximaal te helft van het betreffende bedrag.
Tenslotte stelt [gedaagde] - althans zo begrijpt de rechtbank zijn stellingen - dat voor zover betalingen geacht moeten worden te zijn gedaan in het kader van of ter uitvoering van de Voorovereenkomst, deze tot een bedrag van NLG 82.000, omgerekend € 37.209,98, kwalificeren als salarisbetalingen aan [gedaagde].
Naar het oordeel van de rechtbank moeten de door Moore Holding verrichte betalingen gezien worden in de context van het Project De Doornik, te meer daar in het geheel niet aangevoerd is door [gedaagde], in welke andere context Moore Holding bereid zou zijn geweest - in aanzienlijke mate (betalingen en borgstelling) - financieel betrokken te raken bij [gedaagde]. De rechtbank baseert haar oordeel mede op het gegeven dat de betalingen gestart zijn kort na ondertekening van de Voorovereenkomst en geëindigd zijn toen de relatie tussen Moore Holding en [gedaagde] in moeilijk(er) vaarwater kwam en dat [gedaagde] (een deel van) het geld heeft aangewend voor de financiële afwikkeling van zijn echtscheiding zoals voorzien in de Voorovereenkomst.
Met deze constatering staat nog niet vast of Moore Holding aanspraak heeft op terugbetaling van de ter beschikking gestelde bedragen. Wél staat daarmee vast dat voor zover Moore Holding enige aanspraak blijkt te hebben jegens [gedaagde], deze aanspraak betrekking heeft op het Project De Doornik en dus valt binnen het bereik van de verpanding aan Middelhoven.
De rechtbank plaatst de discussie tussen Middelhoven - lees Moore Holding - en [gedaagde] in de context van de afgebroken onderhandelingen. De Moore Holding en [gedaagde] bij het sluiten van de Voorovereenkomst voor ogen staande ontwikkelingsovereenkomst is niet tot stand gekomen. Partijen hebben echter wel, vooruitlopend op die beoogde overeenstemming, kosten gemaakt, investeringen gedaan en werkzaamheden verricht. In beginsel blijven deze kosten, investeringen en werkzaamheden voor rekening van de partij die deze heeft gemaakt of verricht. Niet gesteld of gebleken is dat zich hier de situatie voordoet waarin door één van partijen schadevergoeding wordt gevorderd in verband met het afbreken van de onderhandelingen.
Middelhoven stelt zich echter op het standpunt dat de door Moore Holding ter beschikking gestelde bedragen integraal dienen worden terugbetaald. Hoewel Middelhoven dat niet met zoveel woorden zegt (Middelhoven heeft het over “investeringen”, zie dagvaarding punt 2), kwalificeert de ter beschikking stelling volgens Middelhoven kennelijk als een lening, die ingevolge de volgens Middelhoven gemaakte afspraak, opeisbaar wordt bij verkoop van De Doornik. [gedaagde] heeft dit betwist.
Hetgeen Moore Holding ter onderbouwing van deze stellingen heeft aangevoerd is, gelet op de betwisting door [gedaagde], vooralsnog onvoldoende. Het bestaan van de leningen en de afspraak omtrent de opeisbaarheid kan in ieder geval niet afgeleid worden, zoals Middelhoven stelt, uit de fax van [betrokkene] aan Moore Holding van 14 januari 2002 (productie 4 bij dagvaarding). Nu Middelhoven zich beroept op het bestaan van een afspraak tot (volledige) terugbetaling, welke afspraak door [gedaagde] wordt betwist, rust conform de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast van het bestaan van die afspraak op Middelhoven. De rechtbank zal Middelhoven daartoe bewijs opdragen. De rechtbank zal de bewijsopdracht beperken tot het bestaan van de overeenkomst van lening. Indien deze komt vast te staan is de lening, gelet op het eindigen van de Voorovereenkomst, het tijdsverloop sindsdien en de aanspraak op terugbetaling, inmiddels opeisbaar geworden.
Om redenen van proceseconomie bespreekt de rechtbank reeds nu de opties na bewijslevering.
Indien Middelhoven het gevraagde bewijs levert, ligt de gecorrigeerde vordering zoals hierboven weergeven sub 3.2, voor toewijzing gereed. In dat geval komt niet aan de orde de stelling van [gedaagde] dat een deel van de ter beschikking gestelde bedragen kwalificeren als salarisbetalingen.
Indien Middelhoven niet of slechts gedeeltelijk slaagt in haar bewijsopdracht, geldt het uitgangspunt dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt. Voor zover betalingen aan derden zijn gedaan komen deze naar het voorlopig oordeel van de rechtbank mogelijk voor verrekening in aanmerking in die zin dat Moore Holding en [gedaagde] daarin bijdragen, gelijk [gedaagde] bijvoorbeeld ook reeds heeft aangegeven in verband met de betalingen aan Knegt en Bongers & Lemmer. Datzelfde is denkbaar voor de gelden die Moore Holding aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld, nu deze niet kwalificeren als de eigen kosten van Moore Holding. Dit geldt te meer omdat een contra prestatie van [gedaagde] lijkt te ontbreken. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich daarover bij akte uit te laten.
In dat geval dient ook aan de orde te komen de stelling van [gedaagde] dat Moore Holding betalingen heeft gedaan uit hoofde van een arbeidsovereenkomst. Het bestaan van die overeenkomst is door Middelhoven betwist. De rechtbank acht hetgeen [gedaagde] daartoe heeft gesteld onvoldoende. In het licht van de betwisting van de arbeidsovereenkomst door Middelhoven, had [gedaagde] zijn stellingen moeten aanvullen bijvoorbeeld door aan te geven welke werkzaamheden hij precies heeft verricht, in welke periode, welke opdrachten Moore Holding in verband daarmee heeft gegeven, hoe hij zijn werkzaamheden heeft geadministreerd en hoe deze zich verhouden tot de volgens [gedaagde] daarvoor ontvangen vergoeding. Nu [gedaagde] die aanvulling van zijn stellingen heeft nagelaten, komt de rechtbank niet toe aan het opdragen van bewijs.
Het petitum
De beslissing met betrekking tot de vordering tot betaling van (na correctie) € 110.838,51, houdt de rechtbank aan voor bewijslevering en akten zoals hierboven aangegeven.
Het gevorderde sub 2, veroordeling tot betaling van de overige rechten en gelden voortkomend uit het Project De Doornik, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, zal worden afgewezen. Middelhoven heeft ter comparitie toegelicht dat zij hiermee niet het oog heeft op aanspraken in verband met de verdere ontwikkeling van het Project De Doornik (bijvoorbeeld door [gedaagde] zelf al dan niet in samenwerking met derden) na beëindiging van de Voorovereenkomst, maar op andere, dan in deze procedure reeds teruggevorderde, bedragen die Moore Holding zou hebben betaald aan [gedaagde] waarvan de omvang op dit moment nog niet duidelijk is. Middelhoven heeft echter nagelaten feiten te stellen waaruit zou kunnen blijken dat daadwerkelijk aanvullende betalingen zijn gedaan. Mede gelet op het tijdsverloop sinds deze vermeende betalingen is de rechtbank van oordeel dat Middelhoven die feiten wel had moeten kunnen stellen, zodat, nu zij dit heeft nagelaten, zij op dit punt niet aan haar stelplicht heeft gedaan. Ten slotte merkt de rechtbank op dat de vordering nader op de maken bij staat betrekking heeft op vorderingen tot vergoeding van schade en zich niet leent voor nakomingsverplichtingen zoals hier door Middelhoven gesteld.
De procedure zal worden aangehouden voor de bewijslevering als bedoeld in rechtsoverweging 4.15 en voor het nemen van een akte als bedoeld in rechtsoverweging 4.18. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
De beslissing
De rechtbank
draagt Middelhoven op te bewijzen dat Moore Holding en [gedaagde] zijn overeengekomen dat de door Moore Holding aan [gedaagde] ter beschikking gestelde gelden tot een bedrag in hoofdsom van € 110.838,51, door de laatste volledig dienen te worden terugbetaald,
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 30 november 2005 voor uitlating door Middelhoven of zij het haar opgedragen bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
bepaalt dat Middelhoven, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
bepaalt dat Middelhoven, indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op donderdagen in de maanden december 2005 tot en met februari 2006 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.J. Blaisse in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, alsmede de akten als bedoeld in rechtsoverweging 4.18 op voorhand aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
beveelt aansluitend aan de getuigenverhoren een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling, op de terechtzitting van mr. M.J. Blaisse in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2005.