Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 131817 / KG ZA 05-598
Datum vonnis: 15 november 2005
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 29 september 2005,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. G.D. te Biesebeek te Zwolle,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2]
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat en procureur mr. H. van Ravenhorst.
Partijen worden hierna ook [eiser] en [gedaagden]. genoemd.
Het verloop van de procedure
[eiser] heeft [gedaagden]. ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. [gedaagden]. heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De advocaat van [eiser] en de advocaat van [gedaagden]. hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht. Ten slotte is vonnis bepaald.
1. Gedaagde sub 1 is een dochter van gedaagde sub 2 en 3. Op 12 januari 1996 is zij in het huwelijk getreden met [eiser]. Met ingang van 1 januari 1998 zijn partijen met elkaar een maatschap aangegaan met als doel het uitoefenen van een melkveebedrijf in de ruimste zin van het woord.
2. Inmiddels zijn [eiser] en gedaagde sub 1 gescheiden.
3. Bij arbitraal vonnis van 8 maart 2003 heeft een arbitragecommissie beslist dat de maatschap tussen partijen per datum vonnis wordt ontbonden. Voorts is in dit vonnis beslist, voor zover van belang:
5. deelt het melkquotum aan [eiser] toe voor een tegenprestatie aan [gedaagde sub 1] te betalen onder verrekening van alle mogelijke openstaande vorderingen, met uitzondering van het winstaandeel tot aan de datum van ontbinding ten bedrage van € 650.000,00. Indien [eiser] het melkquotum niet wenst over te nemen, dient hij dit binnen 14 dagen na verzending van het vonnis schriftelijk kenbaar te maken. Het gebruik en genot eindigt alsdan met ingang van de 15e dag na verzending van het vonnis.
8. bepaalt dat [eiser] het ingevolge deze uitspraak verschuldigde aan [gedaagde sub 1] dient te betalen uiterlijk zes weken na
verzending van het arbitraal vonnis.”
4. [eiser] heeft niet kenbaar gemaakt het quotum niet over te willen nemen.
5. Bij beschikking van 6 november 2003 is op verzoek van [gedaagden]. door de rechtbank Arnhem verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis verleend.
6. [eiser] heeft [gedaagden]. bij exploot van dagvaarding van 9 december 2003 voor de rechtbank Arnhem gedagvaard en vernietiging van het arbitraal vonnis gevorderd.
7. [eiser] heeft zijn melkveehouderij voortgezet. [gedaagden]. heeft op 12 december 2003 executoriaal derdenbeslag laten leggen onder Friesland Coberco Diary Foods BV (hierna: Coberco) op de door Coberco aan [eiser] uit te betalen melkgelden ten bedrage van circa € 20.000,- per maand.
8. Bij vonnis van de voorzieningenrechter te Arnhem van 15 april 2004 is het ten laste van [eiser] onder Coberco gelegde derdenbeslag gedeeltelijk opgeheven, te weten tot een bedrag van € 10.000,- per maand onder de voorwaarde dat [eiser] een bankgarantie stelde ten bedrage van € 200.000,-. [eiser] heeft dit gedaan.
9. Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 28 juli 2004 is het arbitraal vonnis van 8 oktober 2003 partieel vernietigd.
10. Bij arrest van 17 mei 2005 heeft het Gerechtshof te Arnhem het vonnis van de rechtbank Arnhem van 28 juli 2004 vernietigd voor zover daarbij het arbitraal vonnis partieel is vernietigd, de vorderingen van [eiser] afgewezen en het vonnis voor het overige bekrachtigd.
11. [eiser] heeft afgezien van het instellen van cassatie.
12. Het bij arbitraal vonnis aan [eiser] toe gescheiden
melkquotum van [gedaagden]. was bij de Centrale Organisatie Superheffing (hierna: COS) van het Productschap Zuivel op basis van de tot 1 april 2004 geldende regelgeving (‘Regeling Superheffing 1993’) samengevoegd met het melkquotum van [eiser]. Met het van kracht worden van de Regeling Superheffing en Melkpremie 2004 is voornoemde regeling ingetrokken. Dit heeft ertoe geleid dat het melkquotum van [gedaagden]. eind 2004 door COS op naam van [eiser] is overgeschreven.
13. Tegen voornoemde overschrijving door COS heeft [gedaagden]. bezwaar gemaakt bij het Productschap Zuivel. Dit bezwaar is op 30 mei 2005 deels gegrond verklaard. Het melkquotum van [gedaagden]. zal met ingang van de heffingsperiode 2005-2006 weer op naam van [gedaagden]. worden geregistreerd.
14. Onder meer bij brief van 10 juni 2005 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagden]. verzocht en gesommeerd zich te onthouden van handelingen die er op zijn gericht het melkquotum te vervreemden.
15. Bij brief van 24 augustus 2005 is [gedaagden]. onder meer gesommeerd om zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan overdracht van het melkquotum aan [eiser] en al het nodige te doen waardoor het productschap Zuivel tot registratie van dit quotum op naam van [eiser] overgaat.
16. [eiser] heeft zich bereid verklaard om de in het arbitraal vonnis vermelde tegenprestatie voor het melkquotum aan [gedaagden]. te betalen.
1. [eiser] vordert primair - kort gezegd - dat [gedaagden]. op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld om binnen drie weken na betekening van dit vonnis het in het arbitraal vonnis aan [eiser] toegescheiden melkquotum met een omvang van 437.929 kg, en met een vetpercentage van minimaal 4,03 % te leveren aan [eiser], en alles in het werk te stellen opdat COS binnen deze termijn dit quotum op naam van [eiser] registreert. Subsidiair vordert [eiser] dat [gedaagden]. hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 320.670,- als voorschot op schadevergoeding.
2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat, nu het arbitraal vonnis van 8 oktober 2003 niet is vernietigd, dit vonnis een definitieve status heeft gekregen. Partijen zijn hieraan gebonden. Dit betekent dat [gedaagden]. het melkquotum aan [eiser] dient te leveren. Door dit te weigeren handelt hij onrechtmatig jegens [eiser].
[eiser] stelt voorts dat hij nooit kenbaar heeft gemaakt aan [gedaagden]. dat hij geen prijs meer stelt op levering, of dat hij niet bereid dan wel in staat is de tegenprestatie te betalen. [eiser] stelt ook nimmer weigerachtig te zijn geweest aan voornoemd arbitraal vonnis te voldoen. Hij was het alleen niet eens met het vonnis, als gevolg waarvan hij een civiele procedure is gestart. Het staat [gedaagden]. dan ook niet vrij om het melkquotum aan een derde te vervreemden. Indien [gedaagden]. het melkquotum om die reden niet meer aan [eiser] kan leveren, dient hij hem een ander, gelijkwaardig, melkquotum te leveren, dan wel schadeloos te stellen.
3. [gedaagden]. voert gemotiveerd verweer tegen de vordering van [eiser]. Hij voert aan dat uit artikel 3:186 lid 1 BW volgt dat de bij het arbitraal vonnis vastgestelde verdeling van het maatschapsvermogen, een obligatoir karakter heeft. Dit betekent dat die verdeling niet automatisch de verkrijging van het melkquotum inhoudt. De verdeling leidt pas tot wijziging in de vermogensrechtelijke verhoudingen, indien zij wordt gevolgd door levering van het toebedeelde. De toedeling van het melkquotum aan [eiser] is te beschouwen als een rechtshandeling onder (opschortende dan wel ontbindende) voorwaarde. Ingevolge het arbitraal vonnis was [eiser] namelijk gehouden binnen zes weken na verzending van dat vonnis de tegenprestatie aan [gedaagden]. te voldoen. Nu hij dit niet heeft gedaan, is de toedeling van het melkquotum aan [eiser], althans de verplichting van [gedaagden]. om aan [eiser] te leveren, komen te vervallen. Subsidiair betoogt [gedaagden]. dat er sprake is van een wederkerige overeenkomst. Ingevolge artikel 6:267 BW vindt ontbinding plaats door een verklaring van de daartoe gerechtigde. Als zodanig kan worden beschouwd het verzoek van [gedaagden]. aan de voorzieningenrechter te Arnhem van 16 november 2004, waarin hij verlof heeft gevraagd het melkquotum aan derden te verkopen. Daarmee is de overeenkomst ontbonden.
Met betrekking tot het gevorderde voorschot op schadevergoeding is [gedaagden]. van mening dat de verplichting tot schadevergoeding en de omvang daarvan niet duidelijk zijn en dat er sprake is van een restitutierisico.
De beoordeling van het geschil
1. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van [eiser].
2. Kernvraag is of [gedaagden]. gehouden is het in het op 8 oktober 2003 tussen partijen gewezen arbitraal vonnis aan [eiser] toegescheiden melkquotum te leveren aan [eiser]. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3. Voorop wordt gesteld dat het arbitraal vonnis van 8 oktober 2003 een eindvonnis is. Ingevolge het bepaalde in artikel 1059 lid 1 Rv heeft dit vonnis daarmee reeds op 8 oktober 2003 gezag van gewijsde gekregen. Voorts is gesteld noch gebleken dat partijen bij overeenkomst hebben voorzien in de mogelijkheid van arbitraal hoger beroep (artikel 1050 lid 1 Rv). Daarmee heeft het arbitraal vonnis op 8 oktober 2003 ook kracht van gewijsde gekregen. Het vervolgens door [eiser] ingestelde rechtsmiddel van vernietiging van het arbitraal vonnis (op basis van artikel 1064 lid 1 Rv) is een buitengewoon rechtsmiddel, dat niet de tenuitvoerlegging van het vonnis schorst (artikel 1066 lid 1 Rv). Echter, met het instellen van deze vordering is - naar de voorzieningenrechter aanneemt - voor partijen wel een periode aangebroken waarin onduidelijkheid heeft bestaan over de status van het arbitraal vonnis. Aan deze onduidelijkheid is pas met het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 17 mei 2005 een einde gekomen. Het Gerechtshof heeft toen immers het arbitraal vonnis bekrachtigd.
4. Met inachtneming van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] het melkquotum toegescheiden wil krijgen zonder daarvoor de tegenprestatie te willen betalen. Bovendien valt vooralsnog nergens uit af te leiden dat [gedaagden]. in een eerder stadium heeft aangegeven zich niet meer gebonden te achten aan het arbitraal vonnis omdat [eiser] niet tijdig de tegenprestatie heeft voldaan.
5. [gedaagden]. stelt - kort gezegd - dat de toedeling van het melkquotum aan [eiser] is komen te vervallen omdat [eiser] niet binnen zes weken na verzending van het arbitraal vonnis de tegenprestatie aan hem heeft betaald. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter betekent het obligatoire karakter van de verdeling van het maatschapsvermogen niet méér dan dat die verdeling geen zakelijke, goederenrechtelijke werking heeft. De toedeling van de zaak in het verdelingsvonnis deed de zaak dus niet overgaan. Daarvoor is een leveringshandeling nodig. De stelling dat de betalingsverplichting van [eiser], die tegenover een toedeling van het melkquotum staat, een opschortende voorwaarde is bij die toedeling, vindt geen steun in het recht. Dat geldt a fortiori voor de stelling dat niet (tijdige) betaling een ontbindende voorwaarde zou zijn.
6. Met betrekking tot het subsidiaire betoog van [gedaagden]. is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het obligatoire karakter van de verdeling niet meebrengt dat de regels over wederkerige overeenkomsten van toepassing worden op een verdelingsvonnis zoals de arbitrale uitspraak in dezen. Dit betekent dat er met betrekking tot hetgeen in het arbitraal vonnis is bepaald over de ‘wederzijdse verplichtingen’ geen sprake is van een wederkerige overeenkomst die door [gedaagden]. rechtsgeldig is ontbonden.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagden]. gehouden is het arbitraal vonnis na te komen. Hij dient het in het arbitraal vonnis aan [eiser] toe gescheiden melkquotum aan [eiser] te leveren. Het primair door [eiser] gevorderde, met de daaraan gekoppelde dwangsommen, zal dan ook in voege zoals hierna aan te geven worden toegewezen.
8. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagden]. in de kosten van dit kort geding worden verwezen.
1. veroordeelt [gedaagden]. om binnen drie (3) weken na betekening van dit vonnis het in het op 8 oktober 2003 tussen partijen gewezen arbitraal vonnis aan [eiser] toegescheiden melkquotum, dan wel een gelijkwaardig melkquotum, zijnde een referentiehoeveelheid melk zoals is bedoeld in '‘Regeling Superheffing en Melkpremie 2004'’, met een omvang van 437.929 kg, en met een vetpercentage van minimaal 4,03 %, te leveren aan [eiser] en alles in het werk te stellen opdat het Centrale Orgaan Superheffing van het Productschap Zuivel binnen genoemde termijn dit quotum op naam van [eiser] registreert;
2. veroordeelt [gedaagden]. om, ingeval hij na betekening van dit vonnis in gebreke mocht blijven aan bovenstaande veroordeling te voldoen, aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 10.000,- per dag, echter met een maximum van € 500.000,-;
3. veroordeelt [gedaagden]. in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 816,- voor salaris en op € 4.695,96 voor verschotten;
4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5. weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren op 15 november 2005.
de griffier de voorzieningenrechter