Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 124953 / HA ZA 05-518
Datum vonnis: 9 november 2005
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIODENT B.V.,
gevestigd te Beek Ubbergen, gemeente Ubbergen,
2. [eiser],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. W.H.B.K. Brunet de Rochebrune,
advocaat mr. B.P.J.M.L. Vliexs te Nijmegen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DENTRES B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
procureur mr. J.A.M.P. Keijser,
advocaat mr. R.J. Borghans te Nijmegen.
Eisers zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als Biodent en gedaagde als Dentres.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 juni 2005
- de akte uitlating producties van Dentres
- het proces-verbaal van comparitie van 8 september 2005.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
De heer [betrokkene 1] en de heer [betrokkene 2] zijn op 1 juni 1986 een maatschap aangegaan. Deze maatschap, genaamd Explore, is met ingang van 31 maart 1993 voortgezet door Dentres en Biodent. In het kader van de beëindiging/ontbinding van de maatschap Explore is door partijen een arbitrageprocedure gevoerd.
2.2. Op 1 juli 2004 heeft het arbitraal college, bestaande uit de arbiters: de heer [betrokkene 3] AA (benoemd namens Dentres), de heer mr. [betrokkene 4] (benoemd namens Biodent) en de heer [betrokkene 5] RA (bij vonnis van 29 juni 2001 door de president van deze rechtbank benoemd als derde arbiter en voorzitter van het arbitraal college) een arbitraal vonnis gewezen. Dit vonnis is niet vatbaar voor hoger beroep. Het arbitraal vonnis is op 2 juli 2004 ter griffie van de rechtbank Arnhem neergelegd.
2.3. Op 13 december 2004 heeft Dentres het arbitraal vonnis, voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging, aan Biodent laten betekenen.
3.1. Biodent vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, het arbitraal vonnis van 1 juli 2004 te vernietigen met veroordeling van Dentres in de kosten van het geding.
3.2. Biodent voert, kort samengevat, de volgende gronden aan voor vernietiging van het arbitraal vonnis:
a) de arbiters hebben hun opdracht niet (correct) nageleefd,
b) het arbitraal vonnis is strijdig met de openbare orde of goede zeden, en
c) het arbitraal vonnis is niet met redenen omkleed.
3.3. Dentres heeft gemotiveerd verweer gevoerd op gronden die, voor zover rechtens van belang, hierna aan de orde zullen komen.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 1065 lid 1 Rv. geeft een limitatieve opsomming van de gronden waarop een arbitraal vonnis kan worden vernietigd. De door Biodent in deze procedure aangevoerde vernietigingsgronden vinden hun grondslag in respectievelijk artikel 1065 lid 1 sub c, sub e en sub d Rv. De rechtbank stelt voorop dat ingevolge bestendige rechtspraak terughoudendheid dient te worden betracht bij de beoordeling of een arbitraal vonnis voor vernietiging in aanmerking komt.
4.2. Dentres voert allereerst aan dat Biodent inmiddels vrijwel geheel aan het arbitraal vonnis heeft voldaan: bijna alles is betaald en alleen met betrekking tot de meubels moet nog een en ander worden geregeld. Dentres vermag daarom niet in te zien waarom Biodent thans nog vernietiging van het arbitraal vonnis vordert.
4.3. Biodent heeft daartegen aangevoerd dat zij aan het arbitraal vonnis diende te voldoen om te voorkomen dat de woning van [betrokkene 2], waarop beslag was gelegd, verkocht zou worden, maar zij stelt door haar betalingen aan Dentres niet het recht te hebben verwerkt om thans vernietiging van het arbitraal vonnis te vorderen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een juist standpunt is.
Ten aanzien van de vernietigingsgrond ex art. 1065 lid 1 sub c Rv:
4.4. Biodent stelt dat de arbiters zich in overweging 31.1 van het arbitraal vonnis ten onrechte hebben uitgelaten over een drietal posten, die betrekking hebben op de periode vóór 1 januari 1996, terwijl Dentres de arbiters had verzocht de jaarrekeningen over 1996 tot en met 1999 te corrigeren en de jaarrekeningen over 2000 en 2001 vast te stellen. Door deze posten van voor 1996 in hun oordeel te betrekken, hebben de arbiters zich volgens Biodent buiten de grenzen van de rechtstrijd begeven en is aan Dentres meer toegewezen dan zij gevorderd had. Zo hebben de arbiters geoordeeld dat Biodent een bedrag van fl. 15.000,00 niet aan de maatschap in rekening kan brengen, terwijl Dentres de arbiters niet om een oordeel op dit punt en een correctie van deze post had gevraagd. Daarmee staat volgens Biodent vast dat de arbiters hun opdracht niet (correct) hebben nageleefd en is vernietiging, althans gedeeltelijke vernietiging van het arbitraal vonnis op dit punt, gerechtvaardigd, aldus Biodent.
4.5. Dentres voert aan dat uit overweging 31 van het arbitraal vonnis blijkt dat de vaststelling van de kapitaalrekening van 31 december 1995 tijdens de mondelinge behandeling van 12 maart 2003 aan de orde is geweest. Ter gelegenheid van die mondelinge behandeling is tevens besproken dat de drie bedoelde posten eveneens in de beoordeling van de arbiters op dit punt dienden te worden betrokken en dat beide partijen daarmee hebben ingestemd. Dentres verwijst in dit verband naar de brief van de arbiters van 18 december 2002 (overgelegd door Dentres ter gelegenheid van de comparitie van partijen), waarin wordt aangegeven dat het saldo van de kapitaalrekening van Biodent en Dentres per 31 december 1995 diende te worden vastgesteld. Dentres stelt voorts dat de door Biodent ingeroepen vernietigingsgrond niet tot vernietiging van het arbitraal vonnis kan leiden, nu Biodent daar tijdens de arbitrale procedure geen beroep op heeft gedaan, terwijl Biodent er toen mee bekend had kunnen zijn dat de arbiters hun opdracht niet zouden hebben nageleefd, zodat volgens Dentres het recht van Biodent om zich thans nog op die vernietigingsgrond te beroepen is vervallen.
4.6. In rechtsoverweging 31 van het arbitraal vonnis heeft het arbitraal college het volgende overwogen: “Tijdens de mondelinge behandeling op 12 maart 2003 hebben partijen – en dus ook Dentres – ermee ingestemd dat arbiters met betrekking tot de vordering van Dentres tot het corrigeren van de jaarrekeningen over 1996 tot en met 1999 uitsluitend uitspraak doen over de geschilpunten met betrekking tot die jaarrekeningen zoals die zijn opgesomd in de brief van arbiters d.d. 18 december 2002. Inherent aan het vaststellen van die jaarrekeningen is dat arbiters uitspraak doen over de in die brief van 18 december 2002 onder punt 3.3. gestelde vraag wat het saldo is van de kapitaalrekening van Dentres B.V. en Biodent B.V. per 31 december 1995. Tijdens de mondelinge behandeling is ook vastgesteld dat de geschillen met betrekking tot die kapitaalrekeningen betrekking hebben op drie posten.” Vervolgens hebben de arbiters die drie posten, waaronder de door Biodent bedoelde post van fl. 15.000,00, inhoudelijk beoordeeld.
4.7. De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven overweging in het arbitraal vonnis blijkt dat de drie bedoelde posten naar het oordeel van de arbiters onderdeel uitmaakten van en daarom betrokken dienden te worden bij de vaststelling van de kapitaalrekening per 31 december 1995 en dat die posten tijdens de mondelinge behandeling zijn besproken en met medeweten en instemming van zowel Dentres als Biodent in de beoordeling van de arbiters ter zake van de vaststelling van die kapitaalrekening zijn betrokken. Dat betekent dat deze drie posten deel uitmaken van de vordering van Dentres en derhalve van de rechtstrijd van partijen in de arbitrale procedure. Het voorgaande biedt dan ook geen ruimte voor de conclusie dat de arbiters hun opdracht niet (correct) zouden hebben nageleefd.
Ten aanzien van de vernietigingsgrond ex artikel 1065 lid 1 sub e Rv:
4.8. De rechtbank stelt voorop dat voor vernietiging van een arbitraal vonnis op deze grond alleen plaats is wanneer feiten en omstandigheden aan het licht zijn gekomen op grond waarvan moet worden aangenomen dat hetzij een arbiter bij het geven van de arbitrale beslissing in feite niet onpartijdig dan wel niet onafhankelijk was, hetzij omtrent diens toenmalige onpartijdigheid of onafhankelijkheid in zo ernstige mate twijfel mogelijk is dat het, de overige omstandigheden van het geval mede in aanmerking genomen, onaanvaardbaar zou zijn van de partij die in de arbitrage in het ongelijk is gesteld, te vergen dat zij zich bij de uitspraak neerlegt (HR 18 februari 1994, NJ 1994, 765). Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die een partij ten tijde van de arbitrale procedure niet kende en waarmee zij toen niet bekend heeft kunnen zijn.
4.9. Biodent stelt dat het arbitraal college niet onpartijdig en onafhankelijk is geweest en fundamentele beginselen van procesrecht heeft geschonden. Zij stelt dat [betrokkene 3] altijd de accountant van de maatschap Explore is geweest en nadien de accountant van Dentres. [betrokkene 3] diende in de arbitrageprocedure derhalve te oordelen over stukken die hij zelf had opgesteld. Biodent meent dat dat impliceert dat [betrokkene 3] nooit onpartijdig en/of onafhankelijk kan zijn geweest en dat reeds om die reden het arbitraal vonnis dient te worden vernietigd.
4.10. Biodent heeft op 13 april 2004 een klacht ingediend tegen [betrokkene 3] bij de Raad van Tucht voor Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: de Raad van Tucht). Bij beslissing van 25 januari 2005 heeft de Raad van Tucht de klacht ongegrond verklaard. Biodent stelt dat [betrokkene 3] in zijn verweerschrift tegen voormelde klacht twee producties in het geding heeft gebracht, die voor Biodent geheel nieuw waren. Het betrof een brief van 2 december 1997 van M.J.M. [betrokkene 1] (directeur van Dentres) aan zijn toenmalige raadsman over de verhoudingen en afspraken binnen de maatschap, van welke brief een afschrift aan [betrokkene 3] is gestuurd, en een brief van 2 december 1996 van [betrokkene 1] aan [betrokkene 3]. Biodent stelt dat [betrokkene 3] heeft nagelaten de inhoud van de hiervoor bedoelde brieven te betrekken in zijn oordeelsvorming in de arbitrale procedure. Biodent stelt voorts dat uit de brieven blijkt dat [betrokkene 3] kennis heeft gehad van stukken die Biodent niet kende en dat Biodent in de arbitrale procedure niet de gelegenheid heeft gehad op de inhoud van die stukken te reageren, hetgeen volgens haar in strijd is met de beginselen van het procesrecht.
4.11. Dentres voert aan dat Biodent als (voormalig) vennoot van de maatschap Explore bekend was met de hoedanigheid van [betrokkene 3] en dat zij met de benoeming [betrokkene 3] als arbiter akkoord is gegaan. Voorts heeft Biodent tijdens de arbitrale procedure geen beroep gedaan op het ontbreken van onpartijdigheid en/of onafhankelijkheid aan de zijde van [betrokkene 3], zodat haar beroep daarop thans tardief is. Biodent heeft evenmin gebruik gemaakt van de wrakingsprocedure ex artikel 1035 Rv. Zij kan zich voorts bij haar beroep op vernietiging niet meer beroepen op feiten en omstandigheden die haar reeds voor het arbitraal vonnis bekend waren. De brief van 2 december 1996 is een reactie van [betrokkene 1] naar aanleiding van een brief van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] namens de maatschap aan [betrokkene 3] van 25 november 1996 en is als zodanig gericht aan de maatschapsaccountant. Uit de slotzin van de brief blijkt dat [betrokkene 3] tevens de persoonlijke accountant van [betrokkene 1] was. Dentres stelt dat de brieven die [betrokkene 3] bij zijn verweerschrift heeft overgelegd geen rol hebben gespeeld bij de oordeelsvorming van [betrokkene 3] in de arbitrale procedure, zodat geen sprake is van schending van de fundamentele beginselen van procesrecht, aldus Dentres.
4.12. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft Biodent gesteld dat zij er niet van op de hoogte was dat [betrokkene 3] behalve de maatschap Explore nadien (ook) Dentres bijstond als accountant. De twee brieven (van 2 december 1996 en 2 december 1997) laten volgens Biodent zien hoe nauw de band was tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 3]. Voorts bevatten deze brieven afspraken waarvan [betrokkene 3] op de hoogte was en Biodent niet. Biodent stelt dat niet zozeer de inhoud van de brieven van doorslaggevend belang is, maar wel het feit dat de brieven blijk geven van de nauwe band tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 3]. Uit de brieven blijkt dat [betrokkene 3] was geïnformeerd over bepaalde ontwikkelingen binnen de maatschap. De brieven verwijzen bovendien naar bepaalde afspraken die Biodent later in de arbitrale procedure niet heeft kunnen bewijzen, terwijl [betrokkene 3] daarvan echter wel op de hoogte was. Biodent heeft pas na het arbitraal vonnis, toen zij kennisnam van het verweerschrift van [betrokkene 3] in de tuchtrechtprocedure, voor het eerst kennis genomen van de inhoud van voormelde brieven, zodat zij daar nu pas een beroep op kan doen.
4.13. De rechtbank is van oordeel dat de door Biodent aangevoerde feiten en omstandigheden er niet toe kunnen leiden dat het arbitraal vonnis vernietigbaar is op grond van artikel 1065, lid 1 onder e Rv. In zijn brief van 2 december 1997 aan zijn (toenmalige) raadsman laat [betrokkene 1] zich uit over bepaalde aspecten van zijn samenwerking met [betrokkene 2] binnen de maatschap Explore. Getuige de eerste alinea van deze brief betreft het de weergave van een gesprek dat [betrokkene 1] met [betrokkene 2] heeft gehad. De brief van 2 december 1996 van [betrokkene 1] aan [betrokkene 3] gaat over een gemaakte afspraak tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1], waarvan [betrokkene 1] achteraf spijt heeft. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat [betrokkene 3] tevens accountant was van [betrokkene 1] en in die hoedanigheid door [betrokkene 1] is geïnformeerd over zaken die mede de maatschap aangingen, onvoldoende is om te concluderen dat [betrokkene 3] niet onpartijdig dan wel onafhankelijk heeft kunnen oordelen in de arbitrale procedure. De rechtbank is met Dentres van oordeel dat op grond van de aangehaalde correspondentie die conclusie in ieder geval niet gerechtvaardigd is.
4.14. Biodent heeft voorts nagelaten te stellen op welke wijze het niet betrekken van de twee brieven die [betrokkene 3] in het kader van de tuchtrechtprocedure in het geding heeft gebracht, zijn oordeelsvorming in de arbitrale procedure heeft beïnvloed. De inhoud van beide brieven geven daartoe naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval geen aanleiding. Voorts is gesteld noch gebleken dat en op welk(e) punt(en) de informatie in de brieven van belang zou zijn geweest voor de beslissing in de arbitrale procedure, zodat ze in de oordeelsvorming van de arbiters betrokken hadden moeten worden, zoals Biodent stelt. Het enkele feit dat een van de arbiters kennelijk de inhoud van bedoelde brieven kende is daarvoor onvoldoende. Nu de brieven geen onderdeel hebben uitgemaakt van de oordeelsvorming van het arbitrale college, zijn de beginselen van hoor en wederhoor evenmin geschonden.
Ten aanzien van de vernietigingsgrond ex artikel 1065 lid 1 sub d Rv:
4.15. Biodent stelt dat het arbitraal college in rechtsoverweging 31.2.6 van het arbitraal vonnis overweegt dat de loonkosten van mevrouw [betrokkene 6] ten laste van de maatschap dienen te komen. Het college overweegt dat voor hen niet vaststaat dat mevrouw [betrokkene 6] geen werkzaamheden heeft verricht en dat, als mevrouw [betrokkene 6] geen werkzaamheden heeft verricht, Biodent noch de maatschap terzake daarvan mevrouw [betrokkene 6] in gebreke hebben gesteld en de maatschap zelfs het salaris aan mevrouw [betrokkene 6] heeft doorbetaald. Het college is van oordeel dat het salaris van mevrouw [betrokkene 6] in 1997, 1998 en 1999 ten onrechte ten laste van de kapitaalrekening van Dentres is gebracht. Biodent stelt dat de arbiters eraan voorbijgaan dat Biodent en Dentres hebben gecorrespondeerd over het niet verrichten van werkzaamheden door mevrouw [betrokkene 6]. Voor Biodent en Dentres was duidelijk dat het onjuist was dat de personeelskosten ten aanzien van mevrouw [betrokkene 6] ten laste van de maatschap dienden te komen. Nu het arbitraal college daartoe toch heeft besloten, valt enige steekhoudende verklaring voor die beslissing niet te onderkennen en is het arbitraal vonnis op dit punt niet met redenen omkleed, aldus Biodent.
4.16. Biodent stelt voorts dat ook enige steekhoudende verklaring ontbreekt voor de beslissing van het arbitraal college ten aanzien van de werkzaamheden die Biodent ten behoeve van de maatschap heeft verricht (rechtsoverweging 31.2.1 van het arbitraal vonnis). Biodent stelt dat Dentres geen enkel stuk in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat [betrokkene 1] sedert 1997 werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de maatschap. Er waren volgens haar wel bijzondere omstandigheden die nopen tot een vergoeding voor Biodent. Biodent wijst in dit verband wederom op het belang van de brieven van 2 december 1997 en 2 december 1996. Die correspondentie in aanmerking nemende had het college anders moeten oordelen en die correspondentie was in het bezit van [betrokkene 3], aldus Biodent.
4.17. Dentres voert aan dat Biodent met haar stellingen op dit punt de rechtbank probeert te verleiden tot een inhoudelijk oordeel, terwijl grote terughoudendheid dient te worden betracht bij de mogelijkheid van aantasting van arbitrale beslissingen en een motiveringsgebrek op zichzelf niet als vernietigingsgrond geldt.
4.18. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft Biodent nog gewezen op de brief van [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] van 29 juli 1998 (productie 2.9 van de zijde van Biodent, welke productie door Biodent als productie 9 bij memorie van antwoord in de arbitrale procedure in het geding is gebracht). Biodent stelt dat deze brief gaat over het al dan niet verrichten van werkzaamheden door mevrouw [betrokkene 6] en dat de arbiters deze brief niet in hun oordeel hebben betrokken. In de eerste alinea van pagina 19 van het arbitraal vonnis staat dat het salaris van mevrouw [betrokkene 6] door de maatschap is betaald. Getuige de brief van 29 juli 1998 heeft Biodent mevrouw [betrokkene 6] niet betaald en heeft zij geen werkzaamheden verricht, aldus Biodent.
4.19. In tegenstelling tot hetgeen Biodent betoogt, leidt de rechtbank uit de brief van 29 juli 1998 niet af dat mevrouw [betrokkene 6] (in de brief aangeduid als [betrokkene 6]) geen werkzaamheden heeft verricht voor de maatschap. [betrokkene 1] schrijft aan [betrokkene 2] dat haar arbeidscontract met een jaar is verlengd omdat “jullie beiden voor de Maatschap zijn blijven werken (...)”. [betrokkene 1] gaat op dit punt nog nader in in verband met het invullen van de werkbriefjes voor de uren die mevrouw [betrokkene 6] werkt. Verderop in de brief wijst [betrokkene 1] [betrokkene 2] erop dat hij als werknemer van de maatschap niet kan bepalen dat een andere werknemer, in dit geval [betrokkene 6] [betrokkene 6], niet meer in loondienst zou zijn. Voor de stelling dat zij geen werkzaamheden zou verrichten voor de maatschap biedt de hiervoor bedoelde brief geen steun. Voor de stelling van Biodent dat de inhoud van deze brief niet in het oordeel van de arbiters is betrokken, dan wel dat de brief aanleiding had moeten geven tot een andersluidend oordeel op dit punt, bestaat naar het oordeel van de rechtbank evenmin enige aanwijzing.
4.20. Ten aanzien van het oordeel van de arbiters met betrekking tot verrichte werkzaamheden ten behoeve van de maatschap en de daarmee gepaard gaande onderzoekskosten, heeft Biodent ter gelegenheid van de comparitie van partijen verklaard dat de arbiters niet hebben onderzocht of [betrokkene 1] in 1995 onderzoek heeft verricht, terwijl [betrokkene 3] wist dat dat niet zo was. [betrokkene 3] wist dat de maten hadden afgesproken dat alleen gedeclareerd zou worden als er onderzoek werd uitgevoerd, aldus Biodent. Ook in dit verband wijst zij naar de reeds eerder besproken brieven van 2 december 1997 en 2 december 1996.
4.21. De rechtbank is van oordeel dat Biodent onvoldoende heeft gesteld waar zij haar stellingen op dit punt op grondt. Zo vermag de rechtbank niet in te zien hoe uit bedoelde brieven valt op te maken dat er geen onderzoek door [betrokkene 1] is verricht of dat omtrent het declareren van onderzoekswerkzaamheden door partijen afspraken waren gemaakt. Uit de motivering van het arbitraal college op dit punt (rechtsoverweging 31.2.1, blz. 14 t/m 16 van het arbitraal vonnis) valt af te leiden dat de arbiters daarnaar wel onderzoek hebben gedaan en tot het oordeel zijn gekomen dat aan Biodent geen (extra) vergoeding voor onderzoek toekwam. Biodent heeft nagelaten te concretiseren waar uit de tekst van de hiervoor bedoelde brieven valt af te leiden dat daaromtrent andersluidende afspraken bestonden, op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat het oordeel van het arbitraal college op dit punt onjuist is dan wel dat haar oordeel enige steekhoudende verklaring ontbeert, zodat het beroep van Biodent op deze vernietigingsgrond eveneens faalt.
4.22. Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat er geen grond is voor (gedeeltelijke) vernietiging van het arbitraal vonnis, zodat het in stand blijft.
4.23. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Biodent in de kosten van de procedure worden veroordeeld, welke kostenveroordeling overeenkomstig het verzoek van Dentres uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard. Voor de door Dentres gevorderde veroordeling van Biodent in de buitengerechtelijke kosten bestaat geen aanleiding, nog daargelaten dat niet is gesteld dat deze kosten zijn gemaakt noch is onderbouwd om welke kosten het gaat.
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt Biodent in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Dentres bepaald op € 904,00 voor salaris procureur en € 244,00 wegens griffierecht,
5.3. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Wiertz-Wezenbeek en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2005.