ECLI:NL:RBARN:2005:AU9740

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
123400
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot bijbetaling van onderhoudskosten voor een uitweg tussen buren

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Arnhem op 2 november 2005, gaat het om een geschil tussen twee partijen over de onderhoudskosten van een uitweg. Eisers, [eiser 1] en [eiser 2], zijn sinds 7 september 1998 de eigenaren van een woning en de uitweg nabij hun perceel. De gedaagde, eigenaar van twee percelen, heeft verweer gevoerd tegen de verplichting om bij te dragen aan de onderhoudskosten van de uitweg, die door eisers is verbreed en voorzien van een dikkere asfaltlaag. De rechtbank oordeelt dat, bij gebrek aan een duidelijke definitie van 'onderhoud' in de notariële akten, zij zelf een redelijke uitleg moet geven op basis van de omstandigheden van het geval.

De rechtbank stelt vast dat de uitweg intensief wordt gebruikt door zowel de gedaagde als zijn pachters, wat leidt tot aanzienlijke slijtage. De rechtbank verwerpt het verweer van de gedaagde dat de werkzaamheden aan de uitweg geen onderhoud zijn, en concludeert dat de verrichte werkzaamheden wel degelijk als onderhoud kunnen worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde op basis van de notariële akten gehouden is een bijdrage te leveren aan de kosten van de uitgevoerde werkzaamheden, en dat deze bijdrage moet worden berekend op basis van het gebruik van de uitweg door de verschillende partijen.

De rechtbank bepaalt dat de gedaagde in totaal 7/16 van de kosten van de uitgevoerde werkzaamheden voor zijn rekening dient te nemen. De zaak wordt aangehouden voor het indienen van bewijsstukken door eisers over de kosten van de werkzaamheden, waarna de gedaagde de gelegenheid krijgt om hierop te reageren. De beslissing van de rechtbank houdt in dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 123400 / HA ZA 05-249
Datum vonnis: 2 november 2005
Vonnis
in de zaak van
1. [eiser 1]
2. [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. A.F.M. van Vlijmen,
advocaat mr. J.H. van den Sigtenhorst te Zutphen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. A. Oldengarm te Arnhem.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “[eiser 1] c.s.” en “[gedaagde]”.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 juni 2005
- het proces-verbaal van comparitie van 19 september 2005.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser 1] c.s. zijn sinds 7 september 1998 de eigenaren van de woning aan de [adres] in [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie F, nummer 429. Eveneens sinds 7 september 1998 zijn [eiser 1] c.s. de eigenaren van de uitweg nabij de [adres], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie F, nummer 24.
Bij notariële akten van 8 juli 1994 en 7 mei 1996 is ten laste van de in r.o. 2.1 genoemde uitweg (hierna: de uitweg) een erfdienstbaarheid van uitweg gevestigd ten behoeve van het perceel kandastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie F, nummer 349 respectievelijk ten behoeve van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie F, nummer 25.
[gedaagde] is de eigenaar van beide percelen, van perceel F 349 sinds 30 december 2004 krachtens een koopovereenkomst van 26 augustus 2004. Voordien was dat perceel van [betrokkene 1] Beheer B.V.
In de notariële akte d.d. 8 juli 1994 is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
“(..)
a. het onderhoud van de weg komt voor rekening van het belaste erf en het heersend erf, ieder ten halve, (..);
b. (..)
(..)”.
In de notariële akte d.d. 7 mei 1996 is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
“(..)
1. (..)
2. (..)
3. Het onderhoud van de uitweg komt voor gemeenschappelijke rekening van de gebruikers en de eigenaar.
(..)”.
Het in r.o. 2.2 genoemde perceel F 349 wordt door [gedaagde] verpacht aan een drietal boomkwekers. Twee van hen gebruiken de uitweg, waarvan één ook met zwaarder materieel. Ten behoeve van dit perceel wordt gebruik gemaakt van 3/4 deel van de uitweg.
Het perceel F 25 wordt door [gedaagde] gebruikt als boomgaard. Ten behoeve van dit perceel wordt gebruik gemaakt van 30 à 40 meter van de uitweg.
De uitweg is in totaal ongeveer 150 meter lang.
In opdracht van [eiser 1] c.s. zijn in oktober 2004 werkzaamheden uitgevoerd aan de uitweg. Deze werkzaamheden hebben in ieder geval bestaan uit de egalisering, verdikking en verbreding van het asfalt van de uitweg.
Van de uitweg wordt tevens gebruik gemaakt door [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]), eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie F, nummer 430.
Het geschil
[eiser 1] c.s. hebben bij inleidende dagvaarding gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 5.400,-- (exclusief BTW), te vermeerderen met een bedrag van € 788,97 aan buitengerechtelijke incassokosten, één en ander vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 3 februari 2005 en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Bij akte van 2 maart 2005 hebben [eiser 1] c.s. hun eis vermeerderd met een bedrag van € 9.520,-- (inclusief BTW).
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Partijen verschillen van mening over de vraag of de in r.o. 2.6 genoemde werkzaamheden kunnen worden aangemerkt als onderhoudswerkzaamheden in de zin van de notariële akten d.d. 8 juli 1994 en 7 mei 1996 en - daaruit voortvloeiend - of [gedaagde] gehouden is een deel van de daarmee gepaard gaande kosten te dragen.
Bij gebrek aan een nadere defintie van het begrip “onderhoud” in de notariële akten, dient de rechtbank zelf tot een redelijke uitleg daarvan te komen, uitgaande van de omstandigheden van het concrete geval.
[gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat de uitweg voorheen een landweg (sintelweg) was en dat [eiser 1] c.s. de weg hebben laten verbreden en asfalteren. Hierdoor is een geheel nieuwe uitweg ontstaan. Dit betekent dat de uitgevoerde werkzaamheden geen onderhoudswerkzaamheden zijn als bedoeld in de notariële akten, zodat hij geen bijdrage hoeft te leveren aan de kosten van de werkzaamheden, aldus [gedaagde].
Ter comparitie van partijen is komen vast te staan dat de uitweg voorheen geen sintelweg was, maar een asfaltweg, zij het met een asfaltlaag van ongeveer 3 meter breed (nu: 4,5 meter) en van 5 à 6 centimeter dik (nu: 12 centimeter). Dit betekent dat de stelling van [gedaagde], dat een geheel nieuwe weg is ontstaan en dat om die reden de werkzaamheden niet als normaal onderhoud kunnen worden aangemerkt, moet worden verworpen.
Wat onder normaal onderhoud moet worden verstaan, is afhankelijk van het normale gebruik dat van de uitweg wordt gemaakt. In de stellingen van partijen ligt besloten dat [gedaagde] gebruik maakt van de uitweg om bij zijn boomgaard te komen. Hij rijdt hierbij meestal in een klein trekkertje, maar tijdens de oogst gebruikt hij een grotere wagen. De uitweg wordt voorts gebruikt door twee van de in r.o. 2.5 genoemde pachters. Zij rijden over de uitweg om bij hun boomkwekerijen te komen, met name in de maanden oktober tot april, waarbij één van hen gebruik maakt van zwaarder materieel. Ook vóór [gedaagde] eigenaar werd van dat perceel was dat in gebruik als boomkwekerij, met het daarmee gepaard gaande verkeer. Tevens wordt van de uitweg gebruik gemaakt door [betrokkene 2]. Ten slotte wordt van de uitweg gebruik gemaakt door [eiser 1] c.s. zelf. Naar de rechtbank begrijpt rijden zij over de uitweg met een motorfiets en met (een) personenauto(‘s).
Uit het voorgaande volgt dat het normale gebruik van de uitweg bestaat uit deels bedrijfsmatig en deels privé-gebruik, met materieel van verschillende aard en zwaarte. Anders dan door [gedaagde] is aangevoerd komt het, voor de beantwoording van de vraag wat in dit verband onder normaal onderhoud moet worden verstaan, niet alleen aan op de aard en de intensiteit van het gebruik dat [gedaagde] van de uitweg maakt ten behoeve van zijn fruitkwekerij op perceel F 25, maar ook op de aard en het gebruik dat van de uitweg wordt gemaakt ten behoeve van perceel F 349, het erf van [betrokkene 2] en dat van [eiser 1] c.s. zelf.
[eiser 1] c.s. hebben in dit verband aangevoerd dat de uitweg ernstig wordt belast door het zware materieel dat er overheen rijdt: in de weg zaten allemaal gaten en de weg was eigenlijk te smal, waardoor de vrachtwagens en tractoren de zijkanten van de weg er vanaf reden. Om die reden hebben [eiser 1] c.s. de uitweg aanvankelijk laten verbreden met twee meter puinbaan, zodat de vrachtwagens en tractorenhet zware materieel daar overheen konden rijden. Er was echter dringend onderhoud aan de uitweg nodig, reden waarom zij de in r.o. 2.6 genoemde werkzaamheden hebben laten uitvoeren.
Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen rijdt van Lutterveld meestal met een (kleine) trekker over de uitweg en in de oogsttijd met een grotere wagen. Twee van de pachters van [gedaagde] maken eveneens bedrijfsmatig gebruik van de uitweg, waarbij één van hen rijdt met zwaarder materieel. Het gebruik dat de pachters maken van de uitweg is gedurende de maanden oktober tot april, derhalve de helft van het jaar, intensief te noemen. De rechtbank acht het aannemelijk dat het hiervoor in r.o. 4.5 weergegeven gebruik van de uitweg door [gedaagde] en (twee van) zijn pachters de uitweg zwaaraanzienlijk belast en heeft geleid tot de door [eiser 1] c.s. gestelde gevolgen voor de staat van hhet wegdek. [gedaagde] heeft dit op zichzelf ook niet betwist, maar heeft hier slechts tegenin gebracht dat de uitweg prima voldeed voor het gebruik dat hij ervan maakt. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen (r.o. 4.6), komt daaraan echter geen doorslaggevende betekenis toe. Op grond van het voorgaande is aannemelijk dat de uitweg onderhoud behoefde. Voorts acht dDe rechtbank acht het, gelet op het in r.o. 4.7 overwogene, , in het licht van de in r.o. 4.6 gegeven toetsingsmaatstaf in dit verband , redelijk dat [eiser 1] c.s. de uitweg hebben laten verbreden en hebben laten voorzien van een dikkere asfaltlaag.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de werkzaamheden die zijn verricht aan de uitwegDeze werkzaamheden kunnen derhalve worden aangemerkt als onderhoud in de zin van de notariële akten.
Uit r.o. 4.1 tot en met 4.8 volgt dat [gedaagde] op grond van voornoemde akten gehouden is een bijdrage te leveren aan de ter zake van de werkzaamheden gemaakte kosten, naar de maatstaven zoals in deze akten bepaald (zie hierna). In aanmerking genomen dat niet alle gebruikers van de uitweg een even groot deel daarvan gebruiken, acht de rechtbank het in dit verband redelijk dat iedere gebruiker een bijdrage levert naar rato van het deel van de totale uitweg waarvan hij of zij gebruik maakt. De door [gedaagde] voorgestane verdeelsleutel, die er op neerkomt dat zou moeten worden aangesloten bij de omvang van de betrokken percelen, vindt geen steun in de notariële akten en komt de rechtbank overigens voor als - praktisch gezien - onhanteerbaar.
[gedaagde] heeft in dit verband nog aangevoerd dat hij pas op 30 december 2004 eigenaar is geworden van het perceel F 349 en dat [eiser 1] c.s. geen kosten bij hem in rekening kunnen brengen voor werkzaamheden die hebben plaatsgevonden voordat [gedaagde] eigenaar werd van het perceel.
Hiermee miskent [gedaagde] echter dat een erfdienstbaarheid een recht is dat op een onroerende zaak, in dit geval perceel F 349, rust en dat een accesoir karakter heeft. Dit betekent dat zowel het recht als de mogelijk daaruit voortvloeiende verplichtingen, overgaat op de opvolgende verkrijger, in casu [gedaagde]. Hieruit volgt dat [gedaagde] óók op grond van zijn eigendom van perceel F 349 een gedeelte van de onderhoudskosten moet dragen.
Perceel F 25
Volgens de notariële akte van 7 mei 1996 komt het onderhoud van de weg voor gemeenschappelijke rekening van de gebruikers en de eigenaar. [gedaagde] heeft gesteld dat hij ten behoeve van dit perceel gebruik maakt van 30 à 40 meter van de uitweg. Aangezien de uitweg ongeveer 150 meter lang is, betekent dit dat [gedaagde] gebruik maakt van Het gedeelte van de uitweg van de [adres] tot het perceel F 25 is 1/4 deel van de uitweg. [gedaagde] heeft op de comparitie van partijen verklaard dat de erfdienstbaarheid ten behoeve van perceel F 25 slechts rust op dit 1/4 gedeelte van de uitweg. Deze stelling van [gedaagde] is door [eiser 1] c.s. niet betwist, zodat de rechtbank zal uitgaan van de juistheid daarvan.
Dit 1/4 gedeelte van de uitweg wordt derhalve gebruikt ten behoeve van vier percelen: dat van [eiser 1] c.s., dat van [betrokkene 2], en de beide percelen van [gedaagde]. Daarvan uitgaande dient [gedaagde] ten behoeve van perceel F 25 een bijdrage in de onderhoudskosten te dragen van 1/4 x 1/4 = 1/16.
Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank dat [gedaagde] in beginsel ook gehouden is tot betaling voor het gebruik dat zijn pachters maken van dit deel van de uitweg. Deze bijdrageverplichting van [gedaagde] maakt echter onderdeel uit van het gebruik dat van de uitweg wordt gemaakt ten behoeve van perceel 349 en zal derhalve onder de bijdrage ten behoeve van dat perceel komen te vallen.
Perceel F 349
Ten behoeve van dit perceel wordt gebruik gemaakt van 3/4 gedeelte van de uitweg. Uit de schets van de situatie ter plaatse die partijen ter comparitie hebben gemaakt, begrijpt de rechtbank dat de de erfdienstbaarheid ten behoeve van perceel F 349 slechts ziet op dit 3/4 deel van de uitweg.
Op grond van de notariële akte d.d. 8 juli 1994 komen onderhoudskosten van de uitweg voor de helft voor rekening van [eiser 1] c.s. De andere helft dient te worden gedragen door het heersende erf. In dit verband heeft het perceel F 349 van [gedaagde] te gelden als heersend erf. Het voorgaande betekent dat [gedaagde] gehouden is ten behoeve van perceel F 349 een bijdrage in de kosten van de werkzaamheden aan de uitweg te betalen ter grootte van 1/2 x 3/4, zijnde 2/4 x 3/4 = 6/16.
Uit r.o. 4.1013 en 4.136 volgt dat [gedaagde] in totaal 1/16 + 6/16 = 7/16 deel van de kosten van de uitgevoerde wegwerkzaamheden voor zijn rekening dient te nemen.
Onder de gedingstukken bevindt zich uitsluitend een offerte, en geen factuur met betrekking tot de uitgevoerde werkzaamheden. Ter comparitie van partijen hebben [eiser 1] c.s. gesteld dat de kosten van de werkzaamheden gelijk zijn aan het offerebedrag van € 21.400,-- (exclusief btw). Deze stelling is door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding [eiser 1] c.s. in de gelegenheid te stellen bij akte een factuur of andere stukken in het geding te brengen waaruit blijkt wat de kosten van de werkzaamheden aan de uitweg zijn geweest. [gedaagde] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren.
De beslissing
De rechtbank
Bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 16 november 2005 voor het nemen van een akte door [eiser 1] c.s. over hetgeen is vermeld in r.o. 4.18;
Bepaalt dat hoger beroep van dit vonnis slechts mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis;
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. Nicholson en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2005.