ECLI:NL:RBARN:2005:AU9687

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/169
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur met betrekking tot de Regionale Inlichtingendienst

In deze zaak heeft eiser, een medewerker van de Stichting Openbaarheid van Bestuur, verweerder, de Korpsbeheerder van de Politie Gelderland Midden, verzocht om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) betreffende de Regionale Inlichtingendienst (RID). Verweerder heeft een deel van de gevraagde informatie verstrekt, maar ook een deel geweigerd. De rechtbank Arnhem heeft op 9 december 2005 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van eiser om informatie betrekking heeft op documenten die sinds 11 september 2001 bij de RID aanwezig zijn, met uitzondering van documenten die onder de AIVD-taak vallen. De rechtbank heeft beoordeeld of verweerder het bezwaar van eiser tegen de beslissing om informatie niet te verstrekken terecht ontvankelijk heeft geacht. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van eiser op persoonlijke titel was ingediend en dat verweerder het verzoek ten onrechte aan de SOB had gericht.

Vervolgens heeft de rechtbank de rechtmatigheid van het bestreden besluit beoordeeld. Verweerder stelde dat alle documenten die niet onder de Wet Politieregisters vallen, zijn verstrekt. Eiser betwistte dit en voerde aan dat er mogelijk meer documenten beschikbaar zijn die onder de WOB vallen. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat de RID geen andere dossiers dan die in de politieregisters Openbare Orde en het Informantenregister houdt. Eiser kon niet aannemelijk maken dat er meer documenten waren die niet onder de Wet Politieregisters vielen.

De rechtbank concludeerde dat het verzoek van eiser onvoldoende gespecificeerd was en dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel troffen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter G.H.W. Bodt, met griffier J.M.B. Moll van Charante.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/169
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats],
en
de Korpsbeheerder van de Politie Gelderland Midden, verweerder, vertegenwoordigd door mr. R.S. Wertheim.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 8 december 2004.
2. Procesverloop
Op 8 juli 2004 heeft eiser verweerder met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) verzocht om toezending van informatie betreffende de Regionale Inlichtingendienst (RID).
Bij besluit van 4 augustus 2004 heeft verweerder aan de Stichting Openbaarheid van Bestuur de gevraagde informatie deels verstrekt en deels geweigerd.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het hiertegen ingediende bezwaar deels gegrond verklaard en voor het overige het eerdergenoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is gevoegd met twee andere beroepen van eiser (05/170 en 05/1706) behandeld ter zitting van de rechtbank van 16 september 2005. Eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle, en W.O. de Boer, werkzaam bij de Politie Gelderland Midden.
3. Overwegingen
Allereerst moet worden beoordeeld of verweerder het bezwaar van eiser tegen de aan de Stichting Openbaarheid van Bestuur (hierna: de SOB) gerichte beslissing terecht ontvankelijk heeft geacht.
De rechtbank is van oordeel, dat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende verzoek om informatie moet worden aangemerkt als een verzoek dat door eiser op persoonlijke titel is gedaan. Het betreft immers een in de ik-vorm opgesteld verzoek, waarin niet expliciet is aangegeven dat het een verzoek namens de SOB betreft en dat door eiser is ondertekend. De vermelding van het adres van de SOB en de ondertekening door [eiser] (medewerker) is naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden onvoldoende om daaruit af te leiden dat sprake is van een namens de SOB ingediend verzoek.
Verweerder heeft het verzoek dan ook ten onrechte aangemerkt als een verzoek van de SOB en de primaire beslissing op het verzoek van eiser ten onrechte aan de SOB gericht. Het bezwaar van eiser tegen de aan de SOB gerichte beslissing, waarin eiser heeft aangegeven dat hij het verzoek persoonlijk heeft ingediend, moet worden geacht mede te zijn gericht tegen het ten onrechte niet beslissen op zijn verzoek. Eiser is hierdoor belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Verweerder heeft eiser dan ook terecht ontvankelijk geacht in zijn bezwaar.
Vervolgens moet worden beoordeeld of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Aan het bestreden besluit ligt -voor zover in geschil- het standpunt van verweerder ten grondslag, dat alle aanwezige documenten, voor zover deze niet onder de Wet Politieregisters vallen, zijn verstrekt. Daarbij heeft verweerder er op gewezen, dat informatie-uitwisseling door de RID hoofdzakelijk mondeling plaats vindt en dat politie-informatie binnen de politieregisters Openbare Orde en het Informantenregister wordt verwerkt en onder de werking van de Wet Politieregisters en daarmee buiten de werking van de WOB valt.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft -kort samengevat- aangevoerd, dat het niet aannemelijk is dat niet meer documenten aanwezig zijn die voor verstrekking op grond van de WOB in aanmerking komen.
Ingevolge artikel 2 van de WOB verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet.
Krachtens artikel 3, tweede lid, van de WOB vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet politieregisters wordt onder politieregister of register verstaan: een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende persoonsgegevens:
- die langs geautomatiseerde weg wordt uitgevoerd of met het oog op een doeltreffende raadpleging van die gegevens systematisch is aangelegd, en
- die is aangelegd ten dienste van de uitvoering van de politietaak.
Ingevolge dit artikel, eerste lid, aanhef en onder h, wordt onder het verstrekken van gegevens uit een politieregister verstaan: het bekend maken of ter beschikking stellen van persoonsgegevens, voor zover zulks geheel of grotendeels steunt op gegevens die in dat politieregister zijn opgenomen, of die door verwerking daarvan, al dan niet in verband met andere gegevens, zijn verkregen.
Ingevolge dit artikel, eerste lid, aanhef en onder i, wordt onder persoonsgegevens verstaan: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP).
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de WBP wordt onder persoonsgegeven verstaan elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast, dat eisers verzoek om informatie op grond van de WOB
-voor zover thans nog in geschil- betrekking heeft op alle sedert 11 september 2001 bij de RID aanwezige documenten betreffende alle werkvelden van de RID, met uitzondering van de AIVD-taak.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van verweerder, dat de informatie, die door de RID in het kader van de handhavingstaak openbare orde wordt vergaard, in de politieregisters Openbare Orde en het Informantenregister wordt verwerkt en dat door de RID naast deze politieregisters geen andere dossiers worden gehouden. Eiser is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de zogenaamde onderwerpdossiers niet in de politieregisters zouden zijn opgenomen. Mede in aanmerking genomen, dat de RID een uitvoerende dienst is, ziet de rechtbank evenmin aanleiding te twijfelen aan het standpunt van verweerder dat niet meer documenten voorhanden zijn, die niet in een politieregister zijn opgenomen en wel onder de werking van de WOB zouden vallen.
Voor zover eisers verzoek om informatie ziet op gegevens die in de politieregisters Openbare Orde en het Informantenregister zijn opgenomen, overweegt de rechtbank als volgt. Deze registers betreffen politieregisters in de zin van de Wet politieregisters. Het verzoek van eiser wordt in zoverre beheerst door de Wet politieregisters. De rechtbank is voorts van oordeel, dat eiser niet behoort tot één van de in deze wet genoemde categorieën van personen of instanties aan wie gegevens uit een politieregister kunnen worden verstrekt, zodat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Wet politieregisters aan verstrekking aan eiser van de door hem gevraagde gegevens in de weg staat.
In de verstrekking van gegevens uit het politieregister door de korpsbeheerder van de Politie Gelderland Zuid aan [….], waarnaar eiser heeft verwezen, ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat in de onderhavige zaak eveneens tot verstrekking van gegevens uit politieregisters zou moeten worden overgegaan. De door eiser genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 11 februari 2004, AB 2004, 153, geeft daarvoor evenmin aanleiding. In die zaak was op grond van de WOB om een concreet rapport gevraagd, hetgeen in de onderhavige zaak niet het geval is.
Voor zover eiser heeft betoogd, dat zijn verzoek ook betrekking heeft op in de betreffende politieregisters opgenomen gegevens die geen persoonsgegevens als bedoeld in de Wet politieregisters in samenhang met de Wet bescherming persoonsgegevens betreffen en daardoor niet onder het regime van de Wet politieregisters maar onder de WOB zouden vallen, overweegt de rechtbank als volgt. Eisers verzoek betreft naar het oordeel van de rechtbank in zoverre geen verzoek om informatie over een bestuurlijke aangelegenheid als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de WOB. Het verzoek is onvoldoende gespecificeerd, aangezien ter beantwoording hiervan door verweerder eerst een bewerkelijke screening van alle in de periode 11 september 2001 tot 8 juli 2004 in de politieregisters opgenomen gegevens zou moeten plaatsvinden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen, dat in een politieregister, gelet op de aard van zo’n register, persoonsgegevens zijn opgenomen en dat voor zover tevens niet-persoonsgegevens zijn opgenomen, al dan niet van verwevenheid sprake zal zijn.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoel in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.B. Moll van Charante, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2005.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 16 december 2005