Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/1706
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats],
de Korpsbeheerder Politie Noord-Holland Noord, verweerder, vertegenwoordigd door mr. R.S. Wertheim.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 14 februari 2005.
Op 8 juli 2004 heeft eiser verweerder met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) verzocht om toezending van informatie betreffende de Regionale Inlichtingendienst (RID).
Bij besluit van 7 september 2004 heeft verweerder aan de Stichting Openbaarheid van Bestuur de gevraagde informatie deels verstrekt en deels geweigerd.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het tegen dit besluit ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
De rechtbank Alkmaar heeft het beroep van eiser met toepassing van artikel 8:13 van de Awb ter verdere behandeling doorverwezen naar de rechtbank Arnhem.
Het beroep is gevoegd met twee andere beroepen van eiser (05/169 en 05/170) behandeld ter zitting van de rechtbank van 16 september 2005. Eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle, en Ph. Witmer, werkzaam bij de Politie Noord-Holland Noord.
Beoordeeld moet worden of verweerder eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar.
Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag, dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen een aan de SOB gerichte beslissing. Bij dit besluit is eiser geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, hetgeen tot gevolg heeft dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn bezwaar.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft daartegen -kort samengevat- aangevoerd, dat hij persoonlijk een verzoek om informatie op grond van de WOB heeft gedaan en ook persoonlijk bezwaar tegen de beslissing van 7 september 2004 heeft gemaakt.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De rechtbank is van oordeel, dat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende verzoek om informatie moet worden aangemerkt als een verzoek dat door eiser op persoonlijke titel is gedaan. Het betreft immers een in de ik-vorm opgesteld verzoek, waarin niet expliciet is aangegeven dat het een verzoek namens de SOB betreft en dat door eiser is ondertekend. De vermelding van het adres van de SOB en de ondertekening door [eiser] (medewerker) is naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden onvoldoende om daaruit af te leiden dat sprake is van een namens de SOB ingediend verzoek.
Verweerder heeft het verzoek dan ook ten onrechte aangemerkt als een verzoek van de SOB en de primaire beslissing op het verzoek van eiser ten onrechte aan de SOB gericht. Het bezwaar van eiser tegen deze aan de SOB gerichte beslissing, waarin eiser heeft aangegeven dat hij het verzoek persoonlijk heeft ingediend, moet worden geacht mede te zijn gericht tegen het ten onrechte niet beslissen op zijn verzoek. Eiser is hierdoor belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Verweerder heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk geacht in zijn bezwaar. Dit heeft tot gevolg dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb moet worden vernietigd.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten, welke kosten zijn begroot op € 6,-, zijnde reiskosten. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt op eisers bezwaar;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 6,- en wijst de Politie Noord-Holland Noord aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt voorts dat de Politie Noord-Holland Noord het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.B. Moll van Charante, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2005.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 16 december 2005