ECLI:NL:RBARN:2005:AU9670
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Radicale verbouwing en aftrekbaarheid van onderhoudskosten in de inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 7 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een directeur/aandeelhouder van een BV die gewasbeschermingsmiddelen verhandelt, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had een aanslag ontvangen voor de inkomstenbelasting over het jaar 2000, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen van € 148.019 had vastgesteld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur handhaafde deze bij uitspraak op bezwaar. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De kern van het geschil betreft de aftrekbaarheid van verbouwingskosten die eiser had gemaakt aan een kantoorpand dat hij verhuurde aan zijn BV. De verbouwing, die in 2000 plaatsvond, omvatte ingrijpende werkzaamheden, waaronder het slopen van de bovenverdieping en het vervangen van de houten verdiepingsvloer door een betonvloer. Eiser had een deel van de verbouwingskosten als onderhoudskosten aangemerkt, terwijl de inspecteur van mening was dat het hier ging om een radicale verbouwing, waardoor de kosten niet aftrekbaar waren.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de verbouwing zo ingrijpend was dat deze in wezen als nieuwbouw kan worden beschouwd. Dit oordeel is gebaseerd op de bouwkundige veranderingen die zijn aangebracht, zoals het slopen van de bestaande structuren en het aanbrengen van nieuwe elementen. De rechtbank heeft ook het argument van eiser verworpen dat slechts een deel van het complex was verbouwd, en benadrukt dat het kantoorpand op zichzelf moet worden beoordeeld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de inspecteur terecht heeft geweigerd de verbouwingskosten als aftrekbare onderhoudskosten te beschouwen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr.drs. J.A. Vriezen.