RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/2364 en 05/2365 IB
Uitspraakdatum: 7 december 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X]
wonende te [Z], eiser,
[gemachtigde],
de inspecteur van de Belastingdienst [te P],
verweerder,
[gemachtigde].
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 1999 en 2000 aanslagen opgelegd in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (nrs. [00].H96 en H06) berekend naar een belastbaar inkomen van respectievelijk f 55.453 en f 109.579.
De aanslagen voor de jaren 1999 en 2000 zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van verweerder van 26 mei 2005 verminderd tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen van respectievelijk f 55.177 en f 109.379.
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2005 te Arnhem.
Partijen zijn daar verschenen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
Eiser oefent tezamen met zijn echtgenote, in de vorm van een vennootschap onder firma, een chiropraxie-praktijk uit te [Q] en [R]. De winstverdeling is 70% (eiser) - 30% (echtgenote). Sedert het jaar 1999 sponsort eiser een karting-team waarvan zijn minderjarige zoon de enige wedstrijdrijder is. De sponsoring geschiedt in de vorm van het ter beschikking stellen van een door eiser aangeschafte kart en bestelbus Fiat Ducato. De bestelbus, met bouwjaar 1992, is op 27 april 1999 aangeschaft voor f 12.750 incl. BTW, de kart is op 3 mei 1999 aangeschaft voor f 11.250 incl. BTW. In de bestelbus wordt de kart vervoerd. De kart en de bestelbus staan geregistreerd op naam van eiser. In 2000 heeft de sponsoring betrekking op het vergoeden van de vervoerskosten, baanhuur, wedstrijdgelden en reparatie- en onderhoudskosten. Reclame-uitingen, bestaande in “[A]” en “[B]” ([C]), zijn aangebracht op de helm, kleding, de zijkant van de kart en de bestelbus. Vanaf 2000 zijn wedstrijden gereden op circuits in Oss, Lelystad, Venray, Emmen, Amsterdam, Veldhoven, Francorchamps en Kerpen. Tijdens de autoritten naar de circuits fungeert eiser als chauffeur.
Eiser heeft in 1999 en 2000 een bedrag aan sponsorkosten van respectievelijk f 17.564 (70% van f 25.091) en f 11.380 (70% van f 16.257) ten laste van zijn winst gebracht. In 1999 zagen de uitgaven voor f 16.800 (70% van f 24.000) op de aanschaf van de bestelbus en de kart. Verweerder heeft van deze sponsorkosten slechts een bedrag geaccepteerd van f 904 respectievelijk f 200.
Eiser heeft in de jaren 1999 tot en met 2001 wegens de sponsorkosten respectievelijk f 918, f 62 en f 844 aan omzetbelasting in aftrek gebracht. Verweerder heeft aftrek van voorbelasting verleend voor een bedrag van f 189.
Eiser heeft ter hoorzitting verklaard dat hij met de sponsoring in de eerste plaats de promotie van zijn chiropraxie-praktijk beoogt. Een bijkomend doel is de bevordering van de bekendheid van chiropraxie in het algemeen. Bij karting kunnen namelijk ongelukken gebeuren, waarna bij het genezingsproces chiropraxie een bevorderende factor kan zijn.
In geschil is in hoeverre de door eiser ter zake van de sponsoring gemaakte kosten aftrekbaar zijn van de fiscale winst.
4. Beoordeling van het geschil
Volgens vaste jurisprudentie (vgl. HR 9 maart 1983, BNB 1983/202) kan een belastingplichtige die een onderneming drijft, uitgaven ten laste van zijn winst brengen indien hij die uitgaven doet op zakelijke gronden, dat wil zeggen met het oog op de zakelijke belangen van zijn onderneming.
Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de onderhavige sponsoruitgaven een zakelijk karakter ontberen, omdat zij uitsluitend zijn gemaakt met het oog op de persoonlijke behoeften van eiser. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Tegenover de sponsoruitgaven, bestaande in het ter beschikking stellen van een kart en bestelbus, heeft eiser, blijkens de sponsorovereenkomst van 1 januari 1999, immers een prestatie bedongen ten behoeve van zijn onderneming, bestaande in de reclame-uitingen op de helm, kleding, de zijkant van de kart en de bestelbus. De omstandigheden dat eiser affiniteit heeft met de kartingsport en dat hij het team sponsort waarvan zijn zoon de enige wedstrijdrijder is, doen hieraan niet af. Dat de sponsoruitgaven uitsluitend zijn gedaan met het oog op de persoonlijke behoefte van eiser is door verweerder niet aannemelijk gemaakt.
Uit het voorgaande volgt evenwel niet zonder meer dat alle in geschil zijnde uitgaven volledig ten laste van de winst kunnen worden gebracht. Verweerder stelt zich subsidiair namelijk op het standpunt dat sprake is van een wanverhouding tussen de gemaakte sponsorkosten en het nut van deze kosten voor de onderneming van eiser.
Uit de gedingstukken en hetgeen door eiser hierover ter zitting is verklaard, leidt de rechtbank af dat de reclame-uitingen bij karting-wedstrijden, op zichzelf in slechts beperkte mate tot vergroting van het cliëntenbestand van eiser hebben geleid. In dit verband acht de rechtbank van belang dat eiser ter zitting heeft bevestigd dat de reclame-activiteiten alleen zin hebben als hij persoonlijk bij de wedstrijden aanwezig is. Verder acht de rechtbank niet aannemelijk dat de reclame-uitingen tijdens karting-wedstrijden door heel Nederland en België tot een meer dan beperkte toename van het aantal cliënten in zijn chiropraxie-praktijk te [Q] en [R] hebben geleid.
Aan het vorenstaande verbindt de rechtbank de conclusie dat tussen enerzijds de sponsorkosten en anderzijds het nut van deze kosten voor eisers onderneming een zodanige wanverhouding bestaat dat geen redelijk handelende ondernemer – waaronder wordt verstaan een met eiser vergelijkbare ondernemer bij wie het sponsorbeleid niet mede wordt ingegeven door zijn persoonlijke behoeften – deze uitgaven zou hebben gedaan.
Gelet op deze wanverhouding, alsmede gelet op het feit dat eisers zoon de enige wedstrijdrijder is in het gesponsorde team, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de bedoelde kosten niet alleen met het oog op de zakelijke belangen van eisers onderneming zijn gemaakt, maar ook ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van eiser. De rechtbank stelt het gedeelte van de kosten dat niet met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming zijn gemaakt op het gedeelte van de uitgaven dat uitgaat boven hetgeen een redelijk handelend ondernemer zou hebben besteed om een vergroting van de naamsbekendheid als door eiser beoogd, te realiseren.
Nu partijen geen nadere informatie hebben verstrekt omtrent de kosten die een redelijk handelend ondernemer zou hebben moeten maken om de door eiser beoogde vergroting van zijn naamsbekendheid te realiseren, stelt de rechtbank die kosten in goede justitie vast op 25% van de (betwiste) sponsoruitgaven.
Bij de vaststelling van de sponsoruitgaven dient in aanmerking te worden genomen - zoals door eiser ter zitting is erkend – dat ter zake van het ter beschikking stellen van de tot het ondernemingsvermogen behorende kart en bestelbus jaarlijks het bedrag van de afschrijving als sponsoruitgaven in aanmerking wordt genomen. Nu eiser onvoldoende heeft weersproken dat de door verweerder ter zitting overgelegde afschrijvingsmethode – uitgaande van enige restwaarde, een levensduur van vijf jaar, en met inachtneming van een vooraftrek van omzetbelasting – onjuist is, neemt de rechtbank deze berekening als uitgangspunt. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen, zoals door de rechtbank in de met nr.05/2226 gewezen uitspraak is overwogen, dat de vooraftrek van omzetbelasting is beperkt tot 25%.
Dit betekent dat het bedrag van afschrijving in 1999 en 2000 respectievelijk f 1945 en f 2910 bedraagt, waarvan 25% als uitgave ten laste van de winst kan worden gebracht. Daarenboven kan in het jaar 2000 van de (betwiste) sponsoruitgaven ten bedrage van f 11.180 – welke uitgaven betrekking hebben op het vergoeden van de vervoerskosten, baanhuur, wedstrijdgelden en reparatie- en onderhoudskosten – eveneens 25% ten laste van de winst worden gebracht.
Voor het jaar 1999 bedraagt het stipinkomen dan f 69.263 en de FOR f 14.479 (12% van f 120.660), zodat het belastbaar inkomen f 54.784 bedraagt. Voor het jaar 2000 bedraagt het belastbaar inkomen dan f 109.379 minus f 3523, ofwel f 105.856.
Tenslotte merkt de rechtbank nog op dat nu de bestelbus en de kart hoofdzakelijk ter beschikking worden gesteld aan derden, verweerder terecht geen investeringsaftrek heeft verleend in het jaar van aanschaf.
De rechtbank ziet aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, voor een bedrag van € 644 aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van andere kosten is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag voor het jaar 1999 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 54.784;
- vermindert de aanslag voor het jaar 2000 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 105.856;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.J.H. van Suilen, rechter. De beslissing is in tegenwoordigheid van mw. mr. J.A. Vriezen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 december 2005.
.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem;
dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.