ECLI:NL:RBARN:2005:AU9372

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
13 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2039
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit waarderingssubsidie door Volleybalvereniging Surf

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 13 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen Volleybalvereniging Surf en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van 3 mei 2005, waarbij de gemeente Nijkerk een waarderingssubsidie voor het jaar 2005 aan de volleybalvereniging had toegekend. De vereniging was van mening dat de gemeente bij de vaststelling van de subsidie onterecht rekening had gehouden met de algemene reserve die zij op 31 december 2003 had, in plaats van de reserve per 31 december 2004. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de beleidsregel met betrekking tot de waarderingssubsidies niet correct had toegepast. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiseres en het griffierecht. De rechtbank benadrukte dat de gemeente zich diende te baseren op de juiste peildatum voor de algemene reserve, zoals vastgelegd in de beleidsregel.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/2039
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
Volleybalvereniging Surf, eiseres,
gevestigd te Hoevelaken,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 3 mei 2005.
2. Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2005 heeft verweerder aan eiseres op grond van de Subsidieregeling Welzijn een waarderingssubsidie voor het jaar 2005 toegekend.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door eiseres ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 1 november 2005. Eiseres heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door de heer P. Meijer, voorzitter van eiseres. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer L. Bruggenweerth, ambtenaar van de gemeente Nijkerk.
3. Overwegingen
Aan het bestreden besluit heeft verweerder samengevat ten grondslag gelegd, dat bij de vaststelling van de waarderingssubsidie ten behoeve van eiseres voor het jaar 2005 rekening is gehouden met de algemene reserve die eiseres op 31 december 2003 had, zoals blijkt uit de jaarrekening voor 2003. Verweerder is de mening toegedaan dat hiermee overeenkomstig de Subsidieregeling Welzijn en de op grond daarvan vastgestelde “Beleidsregel met betrekking tot reserves en voorzieningen” is gehandeld. Hoewel de in de toelichting bij deze beleidsregel genoemde voorbeelden uitgaan van een andere peildatum voor de algemene reserve, is de beleidsregel volgens verweerder correct toegepast, omdat het in de praktijk niet mogelijk is een latere peildatum te hanteren voor het vaststellen van de algemene reserve.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd, dat verweerder bij de vaststelling van de subsidie genoemde beleidsregel met betrekking tot de peildatum van de algemene reserve onjuist heeft toegepast en dat het verweerder niet vrij staat om zo maar van deze beleidsregel af te wijken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Subsidieregeling Welzijn, zoals deze geldt sinds 15 juli 2004 (hierna: de Subsidieregeling) verstrekt het college jaarlijks subsidies, onder meer in de vorm van waarderingssubsidies, met inachtneming van het bepaalde in of krachtens deze regeling.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Subsidieregeling wordt de beschikking tot verstrekking van subsidie bekendgemaakt vóór 1 januari van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft. Op grond van het vierde lid van dit artikel gebeurt verstrekking van een waarderingssubsidie door middel van een beschikking tot het vaststellen van subsidie.
In artikel 5, derde lid, van de Subsidieregeling is bepaald dat subsidie kan worden geweigerd indien de aanvrager beschikt over financiële reserves die de grenzen overstijgen die het college daarvoor kan vaststellen.
Op 6 juli 2004 heeft verweerder de Nadere regeling waarderingssubsidies 2005 (hierna: de Nadere Regeling) vastgesteld, waarin een overgangsregeling is neergelegd in verband met de wijziging van de Subsidieregeling op die datum. De Nadere Regeling is eveneens op 15 juli 2004 in werking getreden.
Verweerder heeft eveneens op 6 juli 2004 met betrekking tot het toepassen van onder meer artikel 5, derde lid, van de Subsidieregeling de “Beleidsregel met betrekking tot reserves en voorzieningen” vastgesteld (hierna: de Beleidsregel). Het betreft een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb, die gelijktijdig met voornoemde regelingen in werking is getreden.
In de Beleidsregel is met betrekking tot algemene reserves bij waarderingssubsidies in paragraaf 1, onderdeel a, bepaald:
Voor instellingen met een waarderingssubsidie boven €3.000: Algemene reserves tot het bedrag gelijk aan de jaarlijkse waarderingssubsidie tot een maximum van €10.000 zijn toegestaan. Dit bedrag is niet van invloed op de beoordeling van de subsidieaanvraag.
Indien de algemene reserve de hoogte van de jaarlijkse waarderingssubsidie overstijgt, wordt het meerdere in mindering gebracht op de subsidie voor het komende jaar. In het uiterste geval kan het vermogen zo groot zijn, dat subsidie wordt geweigerd.
Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzonder omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Tussen partijen is niet in geschil - en ook voor de rechtbank staat vast - dat verweerder zich bij het bestreden besluit diende te baseren op de Subsidieregeling, de Nadere Regeling en de Beleidsregel. Verder is gesteld noch gebleken dat de Beleidsregel onverbindend zou zijn of de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat.
Partijen zijn uitsluitend verdeeld over het antwoord op de vraag of verweerder bij de vaststelling van de waarderingssubsidie voor 2005 de Beleidsregel correct heeft toegepast door rekening te houden met de algemene reserve zoals die door eiseres op 31 december 2003 werd aangehouden.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend, waartoe wordt overwogen als volgt.
In de Beleidsregel is bepaald, dat indien de algemene reserve de hoogte van de jaarlijkse waarderingssubsidie overstijgt, het meerdere in mindering wordt gebracht op de subsidie voor het komende jaar. Deze bepaling kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan dat bij de vaststelling van de subsidie voor 2005 slechts de algemene reserve van eiseres zoals die in 2004 is aangehouden in mindering kan worden gebracht op de berekende subsidie voor 2005. De in de toelichting op de beleidsregel genoemde voorbeelden, waarin rekening wordt gehouden met de hoogte van de algemene reserve zoals die op 31 december 2004 was, zijn met deze uitleg ook in overeenstemming.
Hieruit volgt dat verweerder bij het bestreden besluit van de Beleidsregel is afgeweken door de hoogte van de subsidie af te stemmen op de algemene reserve zoals deze was op 31 december 2003.
Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting het standpunt ingenomen dat het praktisch onmogelijk is om de balanspositie per 31 december 2004 mee te nemen in de subsidiebeoordeling, aangezien die balans eerst in de loop van 2005 gereed komt en uit artikel 4, eerste lid, van de Subsidieregeling volgt dat het besluit tot subsidievaststelling vóór 1 januari 2005 moet zijn genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze omstandigheid niet dat verweerder gerechtigd was om bij de subsidievaststelling met een algemene reserve uit een eerder jaar dan 2004 rekening te houden.
Allereerst ziet de rechtbank niet in dat de Subsidieregeling praktisch onuitvoerbaar is indien verweerder slechts met de algemene reserve voor het jaar 2004 rekening mag houden. Artikel 13, tweede lid, van de Subsidieregeling geeft verweerder immers de mogelijkheid om ná de subsidievaststelling de aard en hoogte van de benodigde voorzieningen en reserves te toetsen.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank ook niet inzichtelijk gemaakt dat het belang om overeenkomstig de Subsidieregeling de subsidievaststelling vóór 1 januari 2005 bekend te maken zodanig zwaar weegt dat om die reden de onderhavige afwijking van de Beleidsregel te rechtvaardigen was. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen, dat het besluit tot subsidievaststelling kort voor 1 januari 2005 is genomen en eerst daarna is bekendgemaakt, hetgeen in strijd met het bepaalde in het hiervoor weergegeven artikel 4, eerste lid, van de Subsieregeling is. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat in de gegeven omstandigheden – aangenomen dat hij graag reeds bij de subsidievaststelling over de jaarrekening van 2004 wilde beschikken – de ontvangst van deze jaarrekening, waarover eiseres medio januari 2005 de beschikking had, niet kon worden afgewacht.
Vervolgens wijst de rechtbank in dit kader op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juli 2002 (LJN:AE5077) waarin is geoordeeld dat een bestuursorgaan dat beleidsregels heeft vastgesteld geen belanghebbende in de zin van artikel 4:84 van de Awb is. Indien verweerder van mening is dat strikte toepassing van de Beleidsregel leidt tot een voor de uitvoeringspraktijk onwenselijke situatie, kan hij niet met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van de beleidsregels afwijken, maar zal hij de beleidsregels moeten wijzigen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel, dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 4:84 van de Awb. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten van eiseres die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten zijn begroot op €114,40, zijnde €14,40 aan reiskosten en €100 (4 uur a €25) aan verletkosten voor gemachtigde van eiseres. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken. Voorts dient het door eiseres betaalde griffierecht met toepassing van artikel 8:74 van de Awb aan haar te worden vergoed.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 114,40 en wijst de gemeente Nijkerk aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt voorts dat de gemeente Nijkerk het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,- aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2005.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op:20 december 2005