Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 124506 / HA ZA 05-436
Datum vonnis: 5 oktober 2005
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Arnhem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. P.J.M. van Wersch,
advocaat mr. M.C.P. van Dongen te Nijmegen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde].,
gevestigd te Putten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. B.M.E. Drykoningen te Utrecht.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] en [gedaagde].
1. Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 11 mei 2005 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
een akteverzoek van de zijde van [eiseres].
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1 [eiseres] is een onderneming die onder meer bedrijfskleding verhuurt en reinigt. Tussen [eiseres] (toen nog genaamd Neproma Textiel Service B.V.) en [gedaagde] is op 8 juli 1998 een overeenkomst tot stand gekomen inzake de huur/verhuur, het reinigen, herstel en vervanging van bedrijfskleding. Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 48 maanden en nadien telkens stilzwijgend verlengd met een periode van 12 maanden. De laatste verlenging dateerde van juli 2003.
2.2 In het contract staat achter de omschrijving van de te leveren goederen vermeld “minimale gebruiksweken 87”. Op de overeenkomst van partijen zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden van huur en verhuur, bruikleen en onderhoud van Neproma Textiel Service B.V.. De tekst van deze voorwaarden is afgedrukt op de achterzijde van het contract. Voor zover hier van belang bevatten deze voorwaarden de volgende bepalingen:
2 Duur en beëindiging
2.1 De overeenkomsten zijn aangegaan voor de duur van drie jaar. De overeenkomst wordt telkenmale van jaar tot jaar verlengd, tenzij één der partijen de overeenkomst schriftelijk -bij aangetekend schrijven- opzegt uiterlijk zes maanden voor afloop van het contractjaar. Partijen kunnen schriftelijk afwijken van deze duur of verlenging van de overeenkomst.
2.3 Indien de overeenkomst eindigt op grond van opzegging door de opdrachtgever ingevolge artikel 2.1 dan wel op grond van het in artikel 2.2 bepaalde is de opdrachtgever gehouden tot overname van de op het moment van de beëindiging aan hem nog op grond van die overeenkomst in gebruik verstrekte goederen, zulks volgens de condities als bepaald in artikel 11.
6. Eigendom
Alle door ons in gebruik gegeven goederen blijven ons eigendom. Indien op grond van deze overeenkomst voor de opdrachtgever de verplichting bestaat goederen van ons over te nemen blijven ook deze over te nemen goederen ons eigendom zolang niet door de opdrachtgever aan ons is voldaan al hetgeen hij ter zake van deze overneming en ter zake deze overeenkomst en deze voorwaarden aan ons verschuldigd is.
11. Overnameverplichting
In alle gevallen waarin op grond van deze voorwaarden voor de opdrachtgever de verplichting bestaat van ons goederen over te nemen, zal de opdrachtgever aan ons de volgende prijzen voor de over te nemen goederen dienen te betalen:
- 100 % van de op het moment dat de overnameverplichting bestaat geldende nieuwprijs, indien en voor zover op dat moment die goederen niet langer dan één jaar bij de opdrachtgever in gebruik zijn.
- 50 % van de op het moment dat de overnameverplichting bestaat geldende nieuwprijs, indien en voor zover op dat moment de goederen reeds langer dan één jaar bij opdrachtgever in gebruik zijn en ongeacht hoe lang alsdan de goederen bij opdrachtgever in gebruik zijn.
2.3 Op 10 januari 2004 schrijft [gedaagde] aan [eiseres] een brief met de volgende inhoud:
“Hiermee willen wij per 1 juli 2004 ons contract opzeggen. Helaas kunnen wij niet met uw nieuwe offerte uit de voeten. Aangezien u geen mogelijkheden ziet om aan onze “wensen” te voldoen hebben wij geen andere keuze dan het contract niet te verlengen. Wij betreuren dit ten zeerste.
Omdat de kleding niet op de afgesproken tijd vervangen is door u, is de kleding helemaal af/op en heeft totaal geen enkele waarde meer. Daarom komt artikel 11 in ons contract helemaal te vervallen en zullen wij de kleding niet overnemen of vergoeden.
Uiteraard zullen wij de facturen die bestaan uit huur en reiniging wel voldoen.”
2.4 [eiseres] reageert hierop met haar brief van 22 januari 2004. Daarin schrijft [eiseres], voor zover hier relevant:
“Wij zien, mede op grond van bovenstaande feiten, ook geen enkele reden om u niet te houden aan de contractuele overeenkomst betreffende de beëindigingconsequenties van de dienstverlening. Tevens zullen wij de verstrekte creditnota terugvorderen indien u deze opzegging handhaaft. Wij willen u er tevens op wijzen dat u zelf de opdracht heeft gegeven tot minimaal vervang van de kleding, daarbij verwijzend naar onze voorwaarden is er geen enkel verband tussen het minimaal vervangen van de kleding en het berekenen van de overname kosten, daargelaten de hoogte van de overname som. Wij zullen u zo snel mogelijk de beëindigingsconsequenties doen toekomen.”
2.5 Op 30 juni 2004 heeft [eiseres] aan [gedaagde] een nota gestuurd ter grootte van € 20.989,41 inclusief [eiseres]W ter zake van de overname van het textiel. Uit de bijgevoegde specificatie blijkt dat het gaat om 39 broeken die voor 100 %, tegen een prijs van € 16,54, in rekening worden gebracht en 697 broeken die voor 50 %, is € 8,27, in rekening worden gebracht. Daarnaast 73 kielen die voor 100 %, is € 26,88, in rekening worden gebracht en 670 kielen die voor 50 %, is € 13,44, in rekening worden gebracht en 2 jassen voor 50 %, is € 10,71. Daarnaast werd een kledingkast in rekening gebracht die later gecrediteerd werd. Het bedrag dat [eiseres] aan [gedaagde] in rekening bracht ter zake van de beëindiging kwam hiermee op € 20.703,27 inclusief BTW.
[gedaagde] heeft geweigerd dit bedrag te betalen.
2.6 Begin 2004 had [gedaagde] een vijftal nota’s van [eiseres] betreffende de maanden mei tot en met oktober 2003, met een totaal van € 19.044,93, onbetaald gelaten. In haar brief van 10 januari 2004 waarin [gedaagde] de overeenkomst met [eiseres] beëindigde, zie hierboven bij 2.3, kondigde zij aan deze nota’s te zullen betalen. Betaling heeft plaats gevonden op 17 januari 2004. Op 13 januari 2004 heeft de door [eiseres] ingeschakelde deurwaarder aan [gedaagde] een sommatie gestuurd tot betaling van
€ 20.955,44, bestaande uit € 19.044,93 hoofdsom, € 250,26 rente en
€ 1.660,25 buitengerechtelijke kosten. Vervolgens heeft de deurwaarder [gedaagde] nog verschillende malen gesommeerd tot betaling van de rente en de buitengerechtelijke incassokosten. Op of omstreeks 25 oktober 2004 heeft [gedaagde] aan [eiseres] € 615,90 betaald voor rente en incassokosten.
2.7. In de brief van 10 november 2004 van de raadsman van [eiseres] aan [gedaagde] wordt aanspraak gemaakt op betaling van € 20.703,27 inclusief BTW ter zake van overname kosten en € 1.364,62 ter zake van rente en buitengerechtelijke incassokosten over de te laat betaalde facturen. [gedaagde] wordt gesommeerd het totaal van € 22.067,89 binnen 8 degen te voldoen, bij gebreke waarvan rechtsmaatregelen worden aangekondigd.
In conventie
3.1 [eiseres] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de overnamesom ter grootte van
€ 20.703,27 te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens vordert [eiseres] betaling van de rente en de buitengerechtelijke kosten ter grootte van
€ 1.362,53 verband houdend met de te late betaling van de facturen, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook vordert [eiseres] de buitengerechtelijke incassokosten ter zake van de overnamesom ter grootte van € 998,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2 [gedaagde] voert verweer. Op dit verweer en de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In voorwaardelijke reconventie
3.3 [gedaagde] stelt haar eis in reconventie slechts in onder de voorwaarde dat zij haar verweer met betrekking tot de ontbinding van de overeenkomst, de vernietiging van de artikelen 2 en 11 van de algemene voorwaarden en de buiten toepassing verklaring van de algemene voorwaarden niet bij wijze van verweer zou kunnen voeren.
3.4 [gedaagde] vordert een verklaring voor recht dat de overeenkomst van 8 juli 2003 is ontbonden per 1 juli 2004 zonder dat aan [eiseres] nog enige vergoeding toekomt. Subsidiair te verklaren voor recht dat de artikelen 2 en 11 van de Algemene Voorwaarden van [eiseres] vernietigd zijn dan wel te vernietigen, meer subsidiair te verklaren voor recht dat [eiseres] wegens strijd met de redelijkheid en de billijkheid geen beroep kan doen op de artikelen 2 en 11 van de Algemene Voorwaarden. Dit alles met veroordeling van [eiseres] in de kosten van dit geding.
3.5 [eiseres] voert verweer. Op dit verweer en de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Beëindiging van de overeenkomst
4.1 [gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat het contract geëxpireerd is doordat het niet verlengd is en dat zij het contract niet heeft opgezegd maar dit valt niet te rijmen met haar brief van 10 januari 2004, zie hierboven bij 2.3, waarin zij schrijft dat zij het contract per 1 juli 2004 wil opzeggen. Voor zover [gedaagde] daarmee wil aangeven dat zij daarom geen overnamekosten verschuldigd is wijst de rechtbank op artikel 2.1 van de Algemene Voorwaarden van [eiseres]. Daarin staat dat de overeenkomst wordt verlengd tenzij deze door één der partijen wordt opgezegd. In dit geval heeft de Graaf het initiatief genomen de overeenkomst niet te verlengen en de overeenkomst op te zeggen. Dit is te kwalificeren als een opzegging in de zin van artikel 2.1 van de toepasselijke Algemene Voorwaarden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op grond van de Algemene Voorwaarden van [eiseres], waarvan de toepasselijkheid tussen partijen vast staat, heeft te gelden dat [gedaagde] de overeenkomst heeft opgezegd hetgeen in beginsel de verplichting van [gedaagde] tot betaling van overnamekosten met zich meebrengt.
4.2 [gedaagde] roept bij Conclusie van Antwoord de ontbinding in van de overeenkomst tussen partijen wegens wanprestatie door [eiseres]. Ingevolge artikel 6:265 BW heeft een partij bij een wederkerige overeenkomst in beginsel het recht die overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden bij niet nakoming door de andere partij. Daarvoor is wel vereist dat er op het moment van het inroepen van de ontbinding een overeenkomst bestaat tussen partijen. In dit geval staat vast dat de overeenkomst tussen partijen met ingang van juli 2004 is beëindigd. Het inroepen van de ontbinding van die overeenkomst bij Conclusie van Antwoord van april 2005 heeft dan ook geen effect omdat er op dat moment geen overeenkomst meer bestond tussen partijen. Dat partijen nog twisten over de vraag of partijen al hun verplichtingen uit die overeenkomst wel zijn nagekomen doet daaraan niet af. De rechtbank zal het verzoek tot ontbinding van de overeenkomst dan ook afwijzen.
Overnameverplichting
4.3 [gedaagde] heeft gesteld dat de artikelen 2 en 11 van de Algemene Voorwaarden zoals deze door [eiseres] worden gehanteerd en uitgelegd onredelijk bezwarend zijn en roept om die reden de vernietiging van die bedingen in. De rechtbank leest hierin een beroep op artikel 6:233 sub a BW. Daarin wordt bepaald dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is indien het, gelet op de aard van de overeenkomst en overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. De bewijslast dat een beding onredelijk bezwarend is rust op de wederpartij, in dit geval [gedaagde]. Nu het hier betreft een handelstransactie, dat wil zeggen een overeenkomst tussen twee bedrijfsmatig optredende partijen, kan [gedaagde] niet profiteren van het vermoeden dat een dergelijk beding onredelijk bezwarend is op grond van artikel 6:237 sub i BW indien het wordt gebruikt in consumententransacties. Overigens acht ook dat artikel het bedingen van het betalen van een geldsom bij beëindiging van een overeenkomst niet onredelijk bezwarend als het betreft een redelijke vergoeding voor door de gebruiker geleden verlies of gederfde winst. Conclusie is dat niet snel sprake zal zijn van een onredelijk bezwarend beding.
4.4 [gedaagde] heeft erkend dat ook andere bedrijven uit dezelfde branche als [eiseres] bedingen hanteren inhoudend dat bij beëindiging van het contract een overnamevergoeding betaald moet worden voor het bij de opdrachtgever in gebruik zijnde textiel. [gedaagde] heeft erkend dat een dergelijk overnamebeding op zichzelf niet onredelijk bezwarend is. [gedaagde] heeft er echter op gewezen dat alleen in de Voorwaarden van [eiseres] staat dat bij opzegging van het contract de opdrachtgever de verhuurde kleding, die langer dan één jaar bij de opdrachtgever in gebruik is, moet overnemen tegen 50 % van de dan geldende nieuwwaarde, ongeacht hoe lang de kleding op dat moment in omloop is. [gedaagde] is van oordeel dat juist deze toevoeging beginnend met ongeacht, het beding onredelijk bezwarend maakt. Deze toevoeging ontbreekt bij de algemene voorwaarden van Initial Hokatex B.V. en van FTN. Het betreft hier de uitleg van het beding. De rechtbank is van oordeel dat ook zonder deze toevoeging het beding aldus gelezen moet worden dat bij goederen die op het moment van het beëindigen van het contract langer dan één jaar bij de opdrachtgever in gebruik zijn, 50 % van de op het moment van het beëindigen van de overeenkomst geldende nieuwprijs betaald moet worden. Daarbij is niet relevant hoe lang de goederen bij de opdrachtgever in gebruik zijn, als dat maar langer dan één jaar is. De toevoeging in de Algemene Voorwaarden van [eiseres], beginnend met ongeacht, levert dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen aanvulling of verandering van de inhoud van het beding op maar is alleen een verduidelijking ten overvloede. Deze maakt het beding niet onredelijk bezwarend.
4.5 Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat het beding onredelijk bezwarend is omdat [eiseres] het door haar verhuurde textiel gedurende de looptijd van de overeenkomst niet tijdig heeft vervangen. Zo kan het gebeuren dat [gedaagde] 50 % van de nieuwprijs op het moment van beëindigen van de overeenkomst moet betalen voor textiel dat al vijf jaar in gebruik is en geheel op en versleten is. [eiseres] heeft hier tegenin gebracht dat in het contract staat dat de minimale gebruiksduur van de geleverde kleding 87 weken is. Hieruit volgt dat de gebruiksduur langer kan zijn. Tevens is het volgens [eiseres] zo dat de goederen nooit iedere week in gebruik zijn maar dat er steeds een deel bij [eiseres] is voor reiniging en herstel zodat de gebruiksduur niet minimaal 87 weken is maar in feite minimaal 2 keer 87 weken. Ook stelt [eiseres] dat de geleverde textiel voor [gedaagde] nog wel gebruikswaarde heeft na afloop van het contract maar voor [eiseres] niet omdat het textiel door middel van logo’s en dergelijke klant-specifiek is gemaakt voor [gedaagde]. Gezien deze gemotiveerde weerlegging door [eiseres] van de stelling van [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat het beding om de hier genoemde reden onredelijk bezwarend is.
4.6 [gedaagde] voert vervolgens aan dat het beding onredelijk bezwarend is omdat geen enkel aanknopingspunt wordt geboden hoe “de dan geldende nieuwprijs” moet worden berekend. Ter ondersteuning van haar stelling dat [eiseres] een te hoge prijs in rekening brengt heeft [gedaagde] een offerte van een ander textielbedrijf overgelegd. De daarin gehanteerde prijzen zijn beduidend lager dan die van [eiseres]. In reactie hierop heeft [eiseres] aangegeven dat de door haar gehanteerde nieuwprijs is gebaseerd op een aantal factoren, waarvan zij in productie 14 een overzicht geeft. Tevens heeft [eiseres] aangevoerd dat de door haar gehanteerde nieuwprijs gestaafd wordt door wat klanten die [eiseres] heeft overgenomen bij hun vorige textielleverancier als overnamekosten moeten betalen. [eiseres] acht de door [gedaagde] overgelegde offerte niet representatief en niet vergelijkbaar.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat niet zonder meer duidelijk is hoe de “dan geldende nieuwprijs” moet worden berekend niet betekent dat het beding onredelijk bezwarend is. De rechtbank komt hieronder nog terug op de berekening van de overnamesom.
4.7 Noch de door [gedaagde] aangevoerde feiten en omstandigheden op zich zelf beschouwd noch in hun onderling verband leiden tot het oordeel dat de bedingen onredelijk bezwarend zijn. Daar komt nog bij dat de tekst van de algemene voorwaarden bij het sluiten van de overeenkomst ter hand is gesteld van [gedaagde] en dat overnamebedingen, ook die min of meer gelijk zijn aan die van [eiseres], in de branche gebruikelijk zijn. [gedaagde] heeft ook niet ontkend zich bewust te zijn geweest van het beding en de strekking daarvan. Dit blijkt ook uit de brief van [gedaagde] aan [eiseres] van 10 januari 2004. De rechtbank zal het verzoek tot vernietiging van de bedingen dan ook afwijzen.
4.8 Meer subsidiair heeft [gedaagde] een verklaring voor recht gevorderd dat aan [eiseres] wegens strijd met de redelijkheid en de billijkheid geen beroep op de artikelen 2 en 11 van haar Algemene Voorwaarden toekomt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad bestaat voor het buiten toepassing laten van een krachtens overeenkomst tussen partijen geldende regel niet reeds grond indien het beroep op die regel in strijd is met de redelijkheid en de billijkheid. Daarvoor is nodig dat dat beroep in de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit betekent dat terughoudendheid uitgangspunt is. Op de wederpartij, in dit geval [gedaagde], rust dan ook een vrij zware stel- en bewijsplicht. [gedaagde] heeft deze stelling op geen enkele manier onderbouwd zodat zij op dit punt niet heeft voldaan aan haar stelplicht. De rechtbank wijst dit deel van de vordering daarom af.
Berekening nieuwprijs
4.9 Zoals hierboven bij 4.6 overwogen heeft [eiseres] een aantal argumenten gegeven voor de door gehanteerde nieuwprijs. [gedaagde] heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd inhoudend dat de door [eiseres] relevant geachte factoren die prijsverhogend werken, zoals klantspecifiek zijn, eigen ontwerp, eerste en laatste was etc, al verdisconteerd zijn in de door [eiseres] in rekening gebrachte huurprijs. Gezien dit gemotiveerde verweer is het aan [eiseres] haar stellingen op dit punt nader te onderbouwen, bij gebreke waarvan de rechtbank ervan uit zal gaan dat deze factoren reeds meegewogen zijn bij de vaststelling van de huurprijs en om die reden niet nogmaals mogen meewegen. De rechtbank zal [eiseres] in de gelegenheid stellen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit de juistheid van haar stelling blijkt.
4.10 [eiseres] heeft zich ook beroepen op overnamebedragen die andere soortgelijke bedrijven in rekening brengen en op haar inkoopprijzen. [eiseres] heeft echter nagelaten deze stelling nader te onderbouwen. Dit lag gezien de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] wel op haar weg. Op [eiseres] die stelt dat de door haar gehanteerde nieuwprijs marktconform is rust de bewijslast daarvan. De rechtbank zal [eiseres] daartoe in de gelegenheid stellen.
Aantallen
4.11 Hoewel [gedaagde] aanvankelijk heeft ontkend dat de door [eiseres] genoemde aantallen, te weten 735 broeken en 737 kielen, juist zijn, heeft [gedaagde] op de comparitie erkend dat het in totaal om zo’n 1479 stuks textiel gaat. Dit kan ook worden afgeleid uit de bijlage bij de brief van [eiseres] aan [gedaagde] van 23 april 2003 waarin in totaal 1474 broeken en kielen vermeld staan. Tegen de inhoud van deze brief heeft [gedaagde] niet geprotesteerd. De rechtbank zal bij de berekening van de overnamesom dan ook uitgaan van 735 broeken, 737 kielen en 2 jassen, in totaal 1474 stuks.
Buitengerechtelijke kosten
4.12 Het bedrag van de openstaande facturen ter grootte van € 19.044,93 heeft [gedaagde] op 17 januari 2004 voldaan nadat hij op 10 januari 2004 had geschreven tot betaling te zullen overgaan. Op 13 januari 2004 heeft de door [eiseres] ingeschakelde deurwaarder aan [gedaagde] een sommatie gestuurd waarin naast de hoofdsom ook de betaling werd gevorderd van de wettelijke rente over de hoofdsom ad € 250,26 en de buitengerechtelijke incassokosten ter grootte van
€ 1.660,25. Na ontvangst van de hoofdsom heeft de deurwaarder [gedaagde] nog herhaalde malen gesommeerd tot betaling van de rente en de incassokosten. [gedaagde] heeft op of omstreeks 25 oktober 2004 € 615,90 betaald ter zake van rente en incassokosten. Zij weigert het restant te betalen omdat het sturen van één enkele sommatie door de deurwaarder niet rechtvaardigt dat [gedaagde] daarvoor € 1.660,25 moet betalen. De latere sommaties zijn verzonden na ontvangst van betaling van de hoofdsom en hadden niet verstuurd moeten worden.
4.13 De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] met het betalen van € 615,90 ter zake van rente en incassokosten voldaan heeft aan haar verplichting. [eiseres] heeft in redelijkheid niet recht op meer nu vaststaat dat de betaling van [gedaagde] en de eerste sommatie van [eiseres] elkaar gekruist hebben. De rechtbank zal dit deel van de vordering van [eiseres] afwijzen.
4.14 [gedaagde] voert gemotiveerd verweer tegen de buitengerechtelijke incassokosten ter grootte van € 998,- betreffende de overnamekosten. Nu de gestelde verrichtingen niet meer hebben omvat dan een enkele sommatie en het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier worden deze kosten, nu een procedure is gevolgd, aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de in artikel 241 Rv bedoelde proceskosten een vergoeding plegen in te sluiten. De rechtbank zal de betreffende vordering van [eiseres] dan ook afwijzen.
In (voorwaardelijke) reconventie
4.15 Nu de voorwaarde waaronder [gedaagde] zijn vordering in reconventie had ingesteld zich niet voordoet komt de rechtbank aan deze voorwaardelijke vordering niet toe.
In conventie en reconventie
4.16 In afwachting van de bewijslevering door [eiseres] houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
laat [eiseres] toe te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de door haar berekende nieuwprijs marktconform is en dat de door haar in haar productie 14 opgesomde omstandigheden niet verdisconteerd zijn in de aan [gedaagde] in rekening gebrachte huursommen,
bepaalt dat, voor zover [eiseres] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, de getuigen door de rechtbank (mr. G. Perrick) gehoord zullen worden in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober 2005 tot en met december 2005, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n) vastgestelde tijdstip in beginsel niet zal worden gewijzigd,
verstaat dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegenheid meer zal worden gegeven voor het doen horen van getuigen,
verwijst in dat geval de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [eiseres], waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren, of voor bepaling datum vonnis,
bepaalt dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn,
bepaalt dat, voor zover partijen in verband met de getuigenverhoren zich nog van (schriftelijke) (bewijs)stukken willen bedienen, zij deze stukken uiterlijk twee weken tevoren in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toe zullen zenden,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2005.