Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 131026 / KG ZA 05-546
Datum vonnis: 30 september 2005
[eiser],
wonende te [[woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 12 september 2005,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr. B.F. Eblé te Haarlem,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en [gedaagde].
Het verloop van de procedure
[eiser] heeft [gedaagde] ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De advocaat van [eiser] heeft de zaak bepleit overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotitie. [gedaagde] heeft de zaak toegelicht overeenkomstig een door hem overgelegd stuk.
Daarbij hebben zowel de advocaat van [eiser] als [gedaagde] producties in het geding gebracht. Ten slotte is vonnis bepaald.
1. [gedaagde] heeft in opdracht van [eiser] in juni 2004 (graaf)werkzaamheden verricht aan de riolering in de voortuin van [eiser].
2. [gedaagde] heeft voor voornoemde werkzaamheden een factuur, d.d. 27 januari 2005, ten bedrage van € 2.087,50 aan [eiser] doen toekomen.
3. [eiser] heeft daarop een bedrag van in totaal € 1.200,- aan [gedaagde] voldaan.
4. Nadat [eiser] en [gedaagde] vervolgens enkele malen per brief hun standpunten aan elkaar hebben kenbaar gemaakt, is [gedaagde] met ingang van 21 augustus 2005 overgegaan tot het - telkens na elkaar - plaatsen van de volgende teksten op zijn bedrijfsbus:
“[eiser] [adres] moet mij nog € 887,50 betalen voor werk dat ik medio 2004 voor hem heb uitgevoerd;
De rekening is nog steeds niet voldaan;
Ik vind [[eiser] [adres] [woonplaats] een wanbetaler.”
5. Als gevolg van voormelde handelwijze van [gedaagde] zijn in verschillende landelijke en plaatselijke media artikelen (met foto’s) verschenen.
6. Bij brief van 29 augustus 2005 van mr. P. van der Geest van DAS Rechtsbijstand is [gedaagde] gesommeerd om - kort gezegd - met onmiddellijke ingang het doen van smadelijke en/of lasterlijke uitlatingen over [eiser] te staken.
7. Tot op heden heeft [gedaagde] geweigerd de uitingen over [eiser] op zijn bedrijfsbus te verwijderen.
8. [eiser] heeft inmiddels een procedure bij kantonrechter te Arnhem aanhangig gemaakt waarin een verklaring voor recht wordt gevraagd die inhoudt dat het door [eiser] aan [gedaagde] betaalde bedrag van € 1.200,- een redelijke vergoeding is voor de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden.
1. [eiser] vordert dat [gedaagde] op straffe van een dwangsom wordt geboden iedere mededeling over [eiser] met betrekking tot zijn betwiste vordering ten aanzien van de graafwerkzaamheden achterwege te laten, zowel op zijn bedrijfsbus alsook in de media, en wel voor de periode dat de zaak aan enige (kanton)rechter is voorgelegd of aan enige andere arbiter die door partijen zou kunnen worden benoemd.
2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem handelt door op zijn bedrijfsbus de hiervoor weergegeven teksten te plaatsen en deze niet te verwijderen. Als gevolg hiervan is [eiser], evenals door alle publicaties die vervolgens in diverse media zijn verschenen, aangetast in zijn eer en goede naam. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [eiser] dient bij een afweging van belangen in het onderhavige geval naar de mening van [eiser] zwaarder te wegen dan de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde].
3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
1. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van [eiser].
2. Kernvraag die in het onderhavige geschil dient te worden beantwoord is, of de onder 4 van de vaststaande feiten aangehaalde uitingen van [gedaagde] als onrechtmatig jegens [eiser] zijn aan te merken. Voor beantwoording van deze vraag moeten twee op zichzelf hoogwaardige belangen tegen elkaar worden afgewogen: enerzijds het belang van individuele burgers niet door (pers)publicaties te worden blootgesteld aan lichtvaardige uitingen en/of verdachtmakingen en anderzijds het belang dat men zich kritisch, informerend of waarschuwend moet kunnen uitlaten om misstanden in de samenleving aan de kaak te kunnen stellen. Welk van deze beide belangen in een gegeven geval de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden.
3. [gedaagde] heeft ter zitting nogmaals aangegeven - uit de voorafgaand aan de zitting door [eiser] overgelegde publicaties in de media was dit ook al gebleken - dat de reden waarom hij de gewraakte uitingen op zijn bedrijfsbus heeft aangebracht enkel is gelegen in het feit dat hij medemensen (ondernemers) wil waarschuwen voor het slechte betaalgedrag van [eiser]. [gedaagde] heeft daarbij naar voren gebracht dat hij op deze manier hoopt te bewerkstelligen dat [eiser] alsnog tot betaling overgaat van het nog openstaande bedrag van € 887,50. Een gang naar de rechter (om dat bedrag via een gerechtelijk vonnis te innen) kost naar de mening van [gedaagde] te veel tijd en geld.
4. Voorop wordt gesteld dat de vordering van [gedaagde] op [eiser] vooralsnog allerminst vaststaat. [gedaagde] stelt dat de hoogte van de door hem aan [eiser] gestuurde factuur van € 2.087,50 voor de verrichte (graaf)werkzaamheden alleszins redelijk is, maar dit wordt door [eiser] gemotiveerd betwist. Teneinde over dit geschilpunt helderheid te krijgen heeft [eiser] daarom inmiddels een procedure bij de kantonrechter te Arnhem aanhangig gemaakt. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat vanaf het moment dat een vordering wordt betwist, het niet aan de partij is die betaling van die vordering verlangt om zelf de incasso ter hand te nemen. Indien partijen over de juistheid van een vordering twisten, bepaalt in een rechtsstaat de rechterlijke macht of die vordering vaststaat, tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Van dit laatste is vooralsnog echter niets gebleken. In dit licht bezien spreekt [gedaagde] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook al ten onrechte van een “wanbetaler”, een woord met een negatieve gevoelswaarde, hoewel de beweerde schuldenaar - [eiser] - de (hoogte van de) te incasseren vordering betwist. Of er sprake is van een ‘schuldenaar’ is zelfs nog onzeker.
5. Het voorgaande leidt, voorshands geoordeeld, reeds tot de conclusie dat [gedaagde] door zijn handelwijze onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. [eiser] is door de uitingen van [gedaagde] op zijn bedrijfsbus, evenals door alle publicaties die vervolgens in diverse media zijn verschenen, aangetast in zijn eer en goede naam. Dit geldt te meer nu [gedaagde] zowel de voor- en achternaam, als het adres en de woonplaats van [eiser] op zijn bedrijfsbus heeft aangebracht. Het is voorshands aannemelijk dat dit ingrijpende gevolgen voor [eiser] en zijn gezin heeft gehad. Het belang van [eiser] bij bescherming van zijn privacy dient daarom in het onderhavige geval te prevaleren boven het belang van [gedaagde] bij uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting.
6. Dat [gedaagde] met zijn actie een algemeen probleem aan de kaak wil stellen, hierin bestaande dat een zelfstandig ondernemer bij een niet betalende klant in feite wordt gedwongen naar de rechter te stappen als gevolg waarvan hij altijd meer kosten maakt dan hij via een kostenveroordeling vergoed krijgt, is op zichzelf een nobel streven en kan in zijn algemeenheid ook niet als onrechtmatig worden aangemerkt, maar daarvan is in dit geval geen sprake. De betreffende uitingen van [gedaagde] zien overduidelijk op een specifiek geval, te weten het geschil met [eiser], en zijn voorshands ook voor geen andere uitleg vatbaar. [gedaagde] heeft ook onomwonden verklaard dat hij door zijn handelwijze erop uit is (aanvullende) betaling te verkrijgen van [eiser]. Met het nastreven van een algemeen belang heeft dat niets te maken. [gedaagde] beproeft slechts een zelf bedachte (goedkope) incassomethode. De druk die hij daarmee op [eiser] legt is onbetamelijk. Het gevorderde zal daarom in voege zoals hierna aan te geven worden toegewezen.
7. Er bestaat aanleiding de ten behoeve van deze vordering gevorderde dwangsommen te matigen in voege zoals hierna aan te geven.
8. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de kosten van dit kort geding worden verwezen.
1. gebiedt [gedaagde] iedere mededeling over [eiser] met betrekking tot zijn betwiste vordering ten aanzien van de graafwerkzaamheden achterweg te laten, zowel op zijn bedrijfsbus, alsook in de media;
2. veroordeelt [gedaagde] om, ingeval hij na betekening van dit vonnis bovenstaand gebod sub 1 niet nakomt, aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 1.000,- per keer dat hij dit gebod niet nakomt, echter met een maximum van € 25.000,-;
3. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 816,- voor salaris en op € 329,60 voor verschotten;
4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5. weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren op 30 september 2005.
de griffier de voorzieningenrechter