ECLI:NL:RBARN:2005:AU6758

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/099000-01
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling Karel Aalbers voor valsheid in geschrift en belastingfraude in de zaak Machlas

In de zaak tegen Karel Aalbers heeft de rechtbank Arnhem op 24 november 2005 uitspraak gedaan. Aalbers werd veroordeeld tot een geldboete van 20.000 euro en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden voor zijn betrokkenheid bij valsheid in geschrift en belastingfraude in de zaak Machlas. De rechtbank oordeelde dat Aalbers, als voorzitter van de voetbalclub Vitesse, opzettelijk een vals spelerscontract had opgemaakt waarin het salaris van de voetballer Machlas werd gemanipuleerd. In werkelijkheid ontving Machlas een salaris van 2,5 miljoen gulden, terwijl in het contract slechts 500.000 gulden werd vermeld. Dit leidde tot onjuiste aangiften bij de belastingdienst, waardoor te weinig belasting werd geheven. De rechtbank verwierp verschillende verweren van de verdediging, waaronder de stelling dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard vanwege overschrijding van de redelijke termijn en schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat de behandeling van de zaak gerechtvaardigd was door de complexiteit en de gedragingen van de verdediging. De rechtbank sprak Aalbers vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar achtte de bewezenverklaring van de valsheid in geschrift en de belastingfraude voldoende onderbouwd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in het voetbal en de noodzaak van transparantie in financiële zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
Parketnummer : 05/099000-01
Datum zitting : 26 mei 2005, 25 augustus 2005, 8 september 2005 en 10 november 2005
Datum uitspraak : 24 november 2005
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [adres].
Raadslieden: mr. G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam en
mr. L. Hameleers, advocaat te Roermond.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegelaten vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
(wanneer in de onderstaande tekst verwijzingen zijn opgenomen naar documenten betreft dit documenten die zijn gevoed in het Fiod-dossier met als nummer HA2078)
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 1998 tot en met 30 september 1998,
te Arnhem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, meermalen, een of meer geschriften, te weten een contract voor meerderjarige beroepsspelers en/of the first appendix belonging to players-employment contract (opgesteld in de Engelse taal) (D/22), die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/ of zijn mededaders valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid op dat contract of die appendix het volgende vermeld en/of doen vermelden:
(in de Engelse taal) "het salaris van de speler gedurende deze periode zal bedragen:
voor het seizoen 1998/1999: f 500.000,= (zegge vijfhonderduizend gld) netto zonder aftrek van belasting jaarlijks
voor het seizoen 1999/2000: f 500.000,= (zegge vijfhonderduizend gld) netto zonder aftrek van belasting jaarlijks
voor het seizoen 2000/2001: f 500.000,= (zegge vijfhonderduizend gld) netto zonder aftrek van belasting jaarlijks", zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(zaak Machlas)
2.
(wanneer in de onderstaande tekst verwijzingen zijn opgenomen naar documenten betreft dit documenten die zijn gevoed in het Fiod-dossier met als nummer HA2078)
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 1998 tot en met 30 september 1998,
te Arnhem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste, in de Griekse taal opgesteld, contract opgemaakt op 17 september 1998, tussen Castin Enterprises Limited gevestigd te Limassol, op adres Vassill Vryonidi nummer 6, Gala Court Chamers, 1e etage, kantoor nr. 103-104 (hierna te noemen: "de Firma"); en de heer Nikos Machlas, adres Stadiou 30, Nea Alikarnasos, Herakleion, Kreta (hierna de noemen: "de Voetballer")(D/37), zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dat contract ter ondertekening aan N. Machlas heeft voorgelegd en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in dat contract het navolgende onder punt 3 was opgenomen, "De Firma is gemachtigd door de sportvereniging (SV) Vitesse Arnhem (hierna de noemen: "de club"), waartoe de Voetballer behoort, danwel waarmee hij geassocieerd is, om zakelijke betrekkingen aan te gaan met elke, en/of alle
spelers van deze club, met als doel het veiligstellen en het gebruik van de naam/namen van deze voetballer(s), alsmede van/zijn hun foto(s), handtekening(en), op ieder willekeurig sportkledingstuk, artikel, produkt en object";
(zaak Machlas)
3.
(wanneer in de onderstaande tekst verwijzingen zijn opgenomen naar documenten betreft dit documenten die zijn gevoed in het Fiod-dossier met als nummer HA2078)
de besloten vennootschap Vitesse, op of omstreeks 20 mei 1999, in ieder geval in het jaar 1999, te Eerbeek en/of te Arnhem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, te weten de aangifte Loonbelasting/Volksverz. betreffende het tijdvak maand april 1999 (D/15 en D/125), onjuist en/of onvolledig heeft doen doen,
immers heeft de besloten vennootschap Vitesse in die aangifte
· f 1.615.041, een onjuist -immers te laag- bedrag aan 'Brutoloon sociale verzekeringen'
(vraag 1a) en/of
· f 1.312.564, een onjuist -immers te laag- bedrag aan 'Totaal' (vraag 1d)
en/of
· f 617.808, een onjuist -immers te laag- bedrag aan 'Totaal LB/PVV over het
aangiftetijdvak' (vraag 2s)
vermeld en/of doen vermelden, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
(zaak Machlas)
4.
(wanneer in de onderstaande tekst verwijzingen zijn opgenomen naar documenten betreft dit documenten die zijn gevoed in het Fiod-dossier met als nummer HA2078)
Stichting Betaald Voetbal Vitesse en/of de besloten vennootschap Vitesse BV, op of omstreeks 30 oktober 1998 en/of 4 februari 1999, in ieder geval in de jaren 1998 en 1999, te Eerbeek en/of te Arnhem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens en/of aanwijzingen danwel opzettelijk onjuiste of onvolledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen heeft verstrekt, terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft/hebben Stichting Betaald Voetbal Vitesse en/of de besloten
vennootschap Vitesse BV en/of haar mededader(s)
- op of omstreeks 30 oktober 1998 aan één of meer medewerkers van de belastingdienst verklaard dat er slechts sprake is van één contract en dat is de herziene arbeidsovereenkomst tussen Vitesse en Machlas waarin zijn netto beloning met f 50.000 per jaar wordt verhoogd en/of van een andere overeenkomst in verband met Machlas was en is geen sprake (D/3 17/23) en/of
- - op of omstreeks 4 februari 1999 aan één of meer medewerkers van de belastingdienst verklaard dat met Machlas geen andere beloningsvorm is overeengekomen dan in zijn spelerscontract met Vitesse is vermeld (D/3 21/23), tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
(zaak Machlas)
5.
(wanneer in de onderstaande tekst verwijzingen zijn opgenomen naar documenten betreft dit documenten die zijn gevoed in het Fiod-dossier met als nummer HA2078)
de besloten vennootschap Vitesse in of omstreeks de periode van 1 juni 1999 tot en met 28 juli 1999, te Eerbeek en/of te Arnhem en/of Den Haag, en/of elders in Nederland en/of te Engeland en/of te Monaco, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, een geschrift, te weten een financiële overeenkomst (opgesteld in de Engelse taal), registratietransfer van Pierre van Hooijdonk, (D/8), zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/ of zijn mededaders valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid op die financiële overeenkomst het volgende vermeld en/of doen vermelden:
onder punt 3
1,8 miljoen pond sterling op of vóór 1 juli 1999
1,5 miljoen pond sterling op of vóór 1 juli 2000
500.000,00 pond sterling op of vóór 1 juli 2001,
in ieder geval -zakelijke weergegeven- in totaal een transfersom van £ 3.8 miljoen, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
(zaak Van Hooijdonk)
6.
(wanneer in de onderstaande tekst verwijzingen zijn opgenomen naar documenten betreft dit documenten die zijn gevoed in het Fiod-dossier met als nummer HA2078)
hij op of omstreeks 12 augustus 1994, althans in of omstreeks augustus 1994, althans in het jaar 1994, te Arnhem en/of Eerbeek en/of Apeldoorn en/of Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e), opgesteld in de Engelse taal, een contract voor meerderjarige beroepsspelers (D/120 p.10-15/18 en D/103 p.1-6/27), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dat contract ter beschikking heeft (doen) stellen aan het Ministerie van Economische Zaken en/of het Ministerie van Financiën (D/120) om ontheffing van het Sanctiebesluit betalingsverkeer en financiële dienstenverkeer Servië en Montenegro aan te vragen, danwel om zodoende toestemming te verkrijgen om onder de heersende economische boycot van Servië en Montenegro Curovic aan te kunnen kopen en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in dat contract was opgenomen: -zakelijk weergegeven- dat SBV Vitesse niet verplicht is een transfersom te betalen aan Partizan Beograd";
(zaak Curovic)
7.
(wanneer in de onderstaande tekst verwijzingen zijn opgenomen naar documenten betreft dit documenten die zijn gevoed in het Fiod-dossier met als nummer HA2078)
hij in of omstreeks de periode van juni 1994 tot en met augustus 1994, althans in het jaar 1994, te Arnhem en/of Eerbeek en/of Apeldoorn en/of Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geschrift, te weten een, in de Engelse taal opgestelde, verklaring, (D/120 p.15/18) die bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, door in immers heeft/hebben hij, verdachte, en/ of zijn mededaders valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid op die verklaring het volgende vermeld en/of doen vermelden:
-zakelijke weergegeven- dat de SBV Vitesse geen transfersom verschuldigd is aan Partizan Beograd, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(zaak Curovic)
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij op of omstreeks 12 augustus 1994, althans in of omstreeks augustus 1994, althans in het jaar 1994, te Arnhem en/of Eerbeek en/of Apeldoorn en/of Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met en ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e), een in de Engelse taal opgestelde, verklaring (D/120 p.15/18), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die verklaring ter beschikking heeft (doen) stellen aan het Ministerie van Economische Zaken en/of het Ministerie van Financiën (D/120) om ontheffing van het Sanctiebesluit betalingsverkeer en financiële dienstenverkeer Servië en Montenegro aan te vragen, danwel om zodoende toestemming te verkrijgen om onder de heersende economische boycot van Servië en Montenegro Curovic aan te kunnen kopen
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in die verklaring was opgenomen: -zakelijk weergegeven- dat de SBV Vitesse geen transfersom verschuldigd is aan Partizan Beograd, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(zaak Curovic)
8.
(wanneer in de onderstaande tekst verwijzingen zijn opgenomen naar documenten betreft dit documenten die zijn gevoed in het Fiod-dossier met als nummer HA2078)
hij in of omstreeks de periode van 21 augustus 1997 tot en met 31 augustus 1997, althans in of omstreeks de periode van augustus 1997 tot en met september 1997, in elk geval in het jaar 1997, te Eerbeek en/of te Arnhem en/of elders in Nederland en/of te Cyprus, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/of althans alleen, een geschrift, te weten, een in de Engelse taal opgestelde, factuur, nummer 1970010 (ZW/85), zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/ of zijn mededaders valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid op die factuur het volgende vermeld en/of doen vermelden:
(in de Engelse taal) "adviesdiensten" en/of "eindtotaal: vijfhonderd tweeënvijftigduizend US dollars" en/of "552.000", zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(zaak Vierklau/Makaay)
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 14 en 15 april 2005 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam, en L. Hameleers, advocaat te Roermond. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 28 april 2005 besloten om het onderzoek te heropenen teneinde drie getuigen ter terechtzitting te kunnen horen. Op 26 mei 2005 is de zaak ter terechtzitting onderzocht. Verdachte en zijn raadslieden zijn toen niet verschenen. Op 25 augustus 2005 en op 10 november 2005 is de zaak opnieuw ter terechtzitting onderzocht. Verdachte is hierbij telkens verschenen. Verdachte is op 25 augustus 2005 en 10 november 2005 telkens bijgestaan door zijn raadslieden mr. G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam, en L. Hameleers, advocaat te Roermond.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 15 april 2005 geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 7 primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 subsidiair en 8 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Ter terechtzitting van 10 november 2005 heeft de officier van justitie deze eis herhaald.
Verdachte en zijn raadslieden hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Ter terechtzitting van 14 april 2005 (en tevens herhaald op 10 november 2005) heeft de verdediging een aantal preliminaire verweren gevoerd, als gronden voor de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging, te weten:
I. Schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM;
II. Schending van het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van non-willekeur;
III. Schending van het zorgvuldigheidsbeginsel;
IV. Schending van het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging.
I overschrijding van de redelijke termijn.
De raadslieden van verdachte hebben allereerst betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat er - kort gezegd - sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
De rechtbank overweegt het volgende. Bij de beoordeling van de redelijkheid van de termijn waarbinnen de strafzaak wordt behandeld geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in beginsel dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen . Bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadslieden op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld, kunnen evenwel een verlenging van die termijn rechtvaardigen.
Op 15 februari 2001 is verdachte aangehouden en in verzekering gesteld, waarna hij op 21 februari 2001 in bewaring is gesteld. Op 1 maart 2001 is de bewaring van verdachte opgeheven. Een en ander brengt met zich mee dat vanwege de Staat jegens verdachte vanaf 15 februari 2001 handelingen zijn verricht waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Het proces-verbaal is uiteindelijk op 6 juni 2002 gesloten, welk proces-verbaal ter vervanging dient van het eerder op 6 september 2001 gesloten proces-verbaal. Op 6 februari 2001 is er een gerechtelijk vooronderzoek geopend, dat vervolgens op 6 september 2004 is gesloten.
Voorts is aan verdachte (via een griffiersbetekening) op 1 november 2004 een kennisgeving van verdere vervolging uitgereikt. Op 7 februari 2005 is verdachte gedagvaard voor de zitting van 14 en 15 april 2005. Op 28 april 2005 heeft de rechtbank tussenvonnis gewezen en de zaak verwezen naar de zitting van 26 mei 2005. Verdachtes raadsman mr. Knoops heeft voor die zitting om uitstel verzocht aangezien hij was verhinderd. Op 18 juli 2005 is verdachte vervolgens opgeroepen voor de zitting van 25 augustus 2005. Vanwege het niet verschijnen van één van de opgeroepen getuigen is de zitting ten slotte aangehouden tot 10 november 2005.
De behandeling van verdachtes strafzaak heeft 3 jaar en 10 maanden in beslag genomen. Het tijdsverloop wordt naar het oordeel van de rechtbank voldoende verklaard en gerechtvaardigd door de ingewikkeldheid van de zaak en binnen de sfeer van de verdediging liggende gedragingen (verzoeken tot het horen van getuigen). Een relevante periode van inactiviteit aan de zijde van het Openbaar Ministerie gedurende de periode van 3 jaar en 10 maanden heeft naar het oordeel van de rechtbank niet plaatsgevonden. Het verweer wordt derhalve verworpen.
II schending van het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van non-willekeur.
De verdediging van verdachte heeft voorts betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu het Openbaar Ministerie het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden bij het besluit om verdachte te vervolgen terwijl het Openbaar Ministerie andere verdachten uit het dossier niet heeft vervolgd, dan wel een transactie heeft aangeboden.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Van willekeurige vervolging die tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het Openbaar Ministerie heeft op grond van het opportuniteitsbeginsel de beleidsvrijheid om af te wegen in welke zaken het tot vervolging overgaat. De wijze waarop het Openbaar Ministerie van die vrijheid gebruik maakt wordt in rechte terughoudend getoetst. In dit geval zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen van willekeurige vervolging dan wel schending van het gelijkheidsbeginsel aangezien het dossier stukken bevat die wijzen op een onderscheiden rol van verdachte ten opzichte van andere als verdachten aangemerkte personen/BV’s, waaronder de besloten vennootschap Vitesse BV, de bestuursleden van Vitesse en andere betrokken personen. De onderscheiden posities wijken relevant van elkaar af. De rechtbank wijst in dit verband op het gegeven dat verdachte van aanzienlijk meer feiten wordt verdacht dan de medeverdachten. De raadslieden van verdachte hebben voorts betoogd dat bij de vervolgingsbeslissing de persoonlijke en maatschappelijke belangen van verdachte meegewogen hadden dienen te worden, welke persoonlijke en maatschappelijke belangen dringender aanwezig zouden zijn dan bij de medeverdachten. De rechtbank merkt hieromtrent op dat in het algemeen kan worden aanvaard dat elke verdachte een persoonlijk belang heeft bij het niet vervolgen van zijn persoon. Verdachte neemt in dit opzicht geen andere positie in dan de overige medeverdachten uit deze zaak en ook niet ten opzichte van een gemiddelde verdachte in een andere willekeurige zaak. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Openbaar Ministerie het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van non-willekeur niet heeft geschonden, zodat de rechtbank het verweer van de raadslieden verwerpt.
III schending van het zorgvuldigheidsbeginsel
De verdediging van verdachte heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie bij de start van het onderzoek in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank overweegt als volgt.
Redelijk vermoeden van schuld in de zin van art. 27 Wetboek van Strafvordering
Volgens de verdediging bestond tijdens het opmaken van het aanvangsprocesverbaal (12 juli 2000) en op het moment van aanhouding van verdachte (15 februari 2001) geen redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in art. 27 van het Wetboek van Strafvordering. Door niettemin de vervolging door te zetten heeft het Openbaar Ministerie gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel wat dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid in de vervolging, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt voorop dat de vraag of de FIOD-ECD terecht een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van verdachte kon hebben door de rechtbank slechts marginaal wordt getoetst aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die bekend waren op het moment van aanhouding van de verdachte op 15 februari 2001. Het redelijk vermoeden, waarop de opsporingshandelingen zijn gebaseerd, hoeft niet te worden ‘bewezen’. Het is aan de verdediging om aannemelijk te maken dat in onderhavige zaak het redelijk vermoeden mankeerde. Dit vermoeden wordt door het vereiste van redelijkheid geobjectiveerd, wat betekent dat de verdenking naar objectieve maatstaven gemeten ‘redelijk’ dient te zijn. Dit impliceert dat een zorgvuldige weging van de aanwezige feiten en omstandigheden noodzakelijk is om tot een redelijk vermoeden van schuld te komen. Voorts geldt dat slechts die feiten en omstandigheden kunnen bijdragen aan een redelijk vermoeden indien zij betrouwbaar zijn, dat wil zeggen een zekere mate van aannemelijkheid en waarschijnlijkheid bezitten.
Uit het aanvangsproces-verbaal van 12 juli 2000 volgt dat in de periode februari/maart 2000 naar aanleiding van het ontslag van verdachte als directeur van de voetbalclub Vitesse een stroom van publicaties in de pers op gang is gekomen. In deze publicaties werd onder meer gesproken over een schuldenlast van de BV Vitesse welke onder bewind van verdachte in korte tijd zou zijn opgelopen tot een bedrag van circa 60 miljoen gulden. Bovendien werd in deze artikelen gemeld dat verdachte zich persoonlijk zou hebben verrijkt bij onder meer transfers van een aantal spelers. Één en ander culmineerde in een tweetal artikelen, te weten een artikel in het Algemeen Dagblad van 21 april 2000 en een artikel in de Voetbal International van 26 april 2000. Naar aanleiding van genoemde publicaties heeft de teamleider bij de FIOD-ECD, E.J. van Dijk, opdracht gegeven een vooronderzoek in te stellen om het waarheidsgehalte van deze berichten te onderzoeken. De teamleider E.J. van Dijk heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat krantenartikelen op zichzelf niet voldoende zijn om een redelijk vermoeden van schuld op te baseren, maar wel door de FIOD-ECD kunnen worden aangemerkt als een signaal uit de maatschappij om te kijken of verder onderzoek gedaan moet worden. In de onderhavige zaak heeft dat ertoe geleid dat de informatie werd getoetst bij de belastingeenheden, aldus de getuige [getuige] in zijn verhoor bij de rechter-commissaris. Uit het aanvangsproces-verbaal volgt dat er bezoeken zijn gebracht aan diverse belastingeenheden om inzage te krijgen in de relevante belastingdossiers en om te kunnen spreken met de betrokken medewerkers van de belastingdienst. Gedurende deze bezoeken is door de FIOD-ECD geconstateerd dat tijdens een tweetal belastingcontroles door de Belastingdienst/Grote Ondernemingen te Utrecht bij voetbalclub Vitesse vragen waren gerezen betreffende de transfers van een aantal spelers (in het bijzonder gaat het dan om Machlas en Van Hooijdonk) en de spelerscontracten welke werden overeengekomen. Bij een aantal transacties heeft dit geleid tot fiscale naheffingen. Bij deze controles is bovendien vast komen te staan dat verdachte bij vrijwel iedere transfer en/of contractbespreking betrokken is geweest als leidinggevende en/of vertegenwoordiger van Vitesse.
Zaak Machlas
Uit het verhoor van de belastingdienstmedewerker, die de betreffende loonbelastingcontroles heeft ingesteld bij Vitesse in 1998, bleek dat deze twijfel had ten aanzien van het spelerscontract van Machlas. Het ging dan met name om de vraag of er nog andere beloningsvormen waren overeengekomen met Machlas. Verder is op 27 juni 2000 door C. Guijt het conceptrapport van KPMG overhandigd aan de FIOD-ECD waarin de contractaanpassing met Machlas, maar ook de betaling van USD 500.000,- door Mid Ocean Trading Group aan Machlas ter sprake is gebracht.
Zaak Van Hooijdonk
Uit het aanvangsproces-verbaal volgt voorts dat gedurende het bezoek aan de Belastingdienst/Grote Ondernemingen te Utrecht een kopie is gemaakt van een conceptrapport inzake een ingestelde loonbelastingcontrole over de periode 1999. Uit dit rapport bleek dat de transfersom £ 3.800.000,- bedroeg. Ook in het conceptrapport van KPMG is de transfersom van Van Hooijdonk aan de orde gekomen. Uit het KPMG-onderzoek zou volgen dat de transfersom niet £ 3.800.000,- maar £ 3.500.000,- zou hebben bedragen, maar dat laatst genoemd bedrag is verhoogd teneinde het tekengeld om fiscale redenen in Engeland uit te kunnen betalen.
Uit bovenstaande volgt dat de perspublicaties enkel aanleiding vormden om over te gaan tot nader onderzoek. Dit nader onderzoek heeft bestaan uit het toetsen van de verkregen informatie bij de belastingdiensten. De van de belastingdienst verkregen informatie is blijkens het aanvangsproces-verbaal in verband gebracht met de informatie verkregen uit het conceptrapport van KPMG. Gelet op die informatie, in onderling verband bezien, kon de FIOD-ECD naar het oordeel van de rechtbank komen tot een redelijk vermoeden van schuld ter zake belastingfraude en/of valsheid in geschrift gepleegd door onder meer verdachte.
Het verweer van de verdediging dat ziet op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wordt daarom verworpen door de rechtbank.
Moedwillige beschadiging
Verder heeft de verdediging betoogd dat uit de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris is gebleken dat bepaalde personen verdachte om oneigenlijke redenen hebben beschadigd dan wel hebben getracht te beschadigen. Daarnaast is er door een aantal getuigen niet naar waarheid verklaard, aldus de verdediging. Door niettemin deze kenbare aspecten te negeren bij het voortzetten van de vervolging, heeft het Openbaar Ministerie gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel wat volgens de verdediging dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid in de vervolging.
Een onderzoek naar de juistheid van de feitelijke grondslag van genoemd verweer zal de rechtbank achterwege laten nu de rechtbank van oordeel is dat het desbetreffende verweer met wat daartoe is aangevoerd niet kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Immers, niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking, namelijk alleen als het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing belaste FIOD-ECD ambtenaren of het Openbaar Ministerie een ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, en daarvan is niet gebleken.
De getuigenverklaring van [getuige]
Volgens de verdediging dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van het tenlastegelegde feit onder 8 nu de getuige [getuige] een aanzienlijke som geld heeft gekregen voor het afleggen van zijn verklaring en het Openbaar Ministerie, ondanks verzoeken daartoe van de verdediging, geweigerd heeft objectief nader onderzoek te doen. Aldus heeft het Openbaar Ministerie niet zorgvuldig gehandeld, aldus de verdediging.
De verdediging stelt dat de door de getuige [getuige] afgelegde verklaring op onrechtmatige wijze is verkregen, maar de rechtbank kan de verdediging daarin niet volgen. Vast staat dat de getuige [getuige] een bedrag van fl. 60.000,- heeft ontvangen voor het afleggen van een verklaring over verdachte, maar daar vloeit niet automatisch uit voort dat daarmee de verklaring onrechtmatig is verkregen door het Openbaar Ministerie dan wel een derde (in dit geval NUON). Uit de betaling sec volgt naar het oordeel van de rechtbank niet de onrechtmatigheid en dit wordt niet anders door het ontbreken van een wettelijke grondslag aan een dergelijke betaling. Voorts wordt miskend dat de FIOD-ECD en/of het Openbaar Ministerie op geen enkele manier de hand hebben gehad in de verkrijging van de verklaring van de getuige [getuige], die overigens naderhand ten overstaan van de FIOD-ECD en de rechter-commissaris meerdere verklaringen heeft afgelegd. Dat het Openbaar Ministerie niet heeft voldaan aan de verzoeken van de verdediging inzake de betalingen aan de getuige [getuige] kan op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie daarom niet zorgvuldig heeft gehandeld. Ten slotte is ook niet aannemelijk geworden dat het Openbaar Ministerie een ernstige inbreuk heeft gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
IV schending van het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging.
Voorts heeft de verdediging het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens schending van het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging bij het toepassen van dwangmiddelen in verband met verstrengeling van belangen van de officier van justitie, mr. Mooy. De verdediging heeft betoogd dat mr. Mooy heeft gesolliciteerd bij KPMG, zijnde de organisatie die een onderzoek had gedaan op grond waarvan het strafrechtelijk opsporingsonderzoek startte, in de periode dat hij als behandelend zaaksofficier van justitie beslissingen nam betreffende de toepassing van dwangmiddelen in onderhavige zaak. Volgens de verdediging is hierdoor de indruk gewekt dat de officier van justitie geen objectieve belangenafweging heeft kunnen maken.
Naar het oordeel van de rechtbank is het moment van de sollicitatie bij KPMG door de destijds behandelend officier van justitie uiterst ongelukkig gekozen, gelet op de schijn van belangenverstrengeling die hierdoor gewekt zou kunnen worden en die klaarblijkelijk bij de verdediging gewekt is. Echter, de verdediging heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de belangen van verdachte daadwerkelijk zijn geschonden door deze sollicitatie. Van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan en die tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie zou moeten leiden, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Het verweer wordt derhalve verworpen.
3. De beslissing inzake het bewijs
Bewijsuitsluiting
Redelijk vermoeden van schuld in de zin van art. 27 Wetboek van Strafvordering
Volgens de verdediging bestond tijdens het opmaken van het aanvangsprocesverbaal (12 juli 2000) en op het moment van aanhouding van verdachte (15 februari 2001) geen redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in art. 27 van het Wetboek van Strafvordering. Het materiaal dat nadien ten aanzien van verdachte is verkregen dient naar de mening van de raadsman als onrechtmatig verkregen te worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van de overwegingen die zijn gebruikt ter verwerping van het verweer dat dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
Vrijspraak.
Feit 2:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 is tenlastegelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
De bewijsmiddelen laten niet zonder meer de conclusie toe dat de in de tenlastelegging genoemde “valsheid of vervalsing” (kort gezegd de in de overeenkomst tussen Machlas en Castin Enterprises Ltd veronderstelde machtiging door Vitesse van Castin Enterprises om de imagorechten van de spelers van Vitesse te exploiteren) bezijden de waarheid is. Niet uitgesloten kan immers worden dat een dergelijke machtiging – het gaat daarbij dus niet om de overdracht van die rechten – inderdaad ooit is gegeven. In die visie is Castin Enterprises dan niet meer dan een uitvoerder (met mogelijk een eigen geldelijk belang daarbij) van de exploitatie van de nog steeds bij Vitesse liggende imagorechten. Daarmee is het tenlastegelegde – waarbij de met zoveel woorden in de tenlastelegging genoemde “valsheid of vervalsing” naar het oordeel van de rechtbank is te beschouwen als een te bewijzen onderdeel van de delictsomschrijving – niet wettig en overtuigend bewezen. Dit laat overigens onverlet dat de hele constructie met Castin Enterprises naar het oordeel van de rechtbank geen reële constructie is geweest en alleen is opgezet om een schijnbare salarisleemte in het spelerscontract met Machlas een aanvullende basis te geven, maar die meeromvattende valsheid is hier niet tenlastegelegd.
Feit 5:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 5 is tenlastegelegd en zal hem daarvan vrijspreken. Met name acht de rechtbank niet bewezen dat – zakelijk weergegeven – in de financiële overeenkomst valselijk is vermeld dat een transfersom van £ 3.800.000,- is overeengekomen.
De rechtbank overweegt hiertoe dat de transfer van een speler naar een andere voetbalclub slechts tot stand kan komen indien drie partijen akkoord gaan met de transfer; te weten de verkopende club (in casu: Nottingham Forest Football Club Limited, hierna te noemen Nottingham Forest), de kopende club (in casu: Vitesse Arnhem, hierna te noemen Vitesse) en de speler zelf (in casu: Van Hooijdonk). Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier dat aanvankelijk tussen Nottingham Forest en Vitesse een transfersom is besproken van £ 3.500.000,- en dat Van Hooijdonk voor zijn transfer een bedrag van £ 300.000,- in Engeland wilde ontvangen. Om tot een transfer van Van Hooijdonk naar Vitesse te komen is vervolgens tussen de drie betrokken partijen overeengekomen dat Vitesse voor de transfer een bedrag van £ 3.800.000,- aan Nottingham Forest zou betalen – neergelegd in de “financial agreement transfer of registration of Pierre van Hooijdonk” – en dat Nottingham Forest een bedrag van £ 300.000,- aan Van Hooijdonk zou betalen. Dat de verplichting tot betaling van het genoemde bedrag aan Van Hooijdonk ligt bij Nottingham Forest blijkt naar het oordeel van de rechtbank met name uit de verklaring die Van Hooijdonk bij de rechter-commissaris heeft afgelegd en de verklaring van Scholar , alsmede uit de verklaringen van verdachte. Dat anderen verklaren over een transfersom van £ 3.500.000,- en een tekengeld van £ 300.000,- maakt dit niet anders, nu van een verplichting tot betaling door Vitesse aan Van Hooijdonk niet is gebleken. De rechtbank volgt de officier van justitie dan ook niet in zijn betoog dat in de financiële overeenkomst valselijk zou zijn vermeld dat een transfersom van £ 3.800.000,- is overeengekomen.
Feit 6 en Feit 7:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 6 en feit 7 primair en subsidiair is tenlastegelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
De in deze beide feiten veronderstelde valsheid in geschrift betreft volgens de tenlastelegging de in het spelerscontract met Curovic resp. in een aan het Ministerie van Financiën ter hand gestelde verklaring opgenomen zinsnede inhoudend – zakelijk weergegeven – dat Vitesse niet verplicht was een transfersom te betalen aan Partizan Beograd. Beide documenten dateren uit 1994. De rechtbank leidt uit het proces-verbaal af dat Vitesse toen inderdaad niet verplicht was een transfersom aan Partizan Beograd te betalen. Wel was dat toen de aan onder meer verdachte toebehorende Cypriotische vennootschap Vigil Company Ltd.die Curovic van Partizan Beograd had vrijgekocht. In 1994 stond ook nog niet vast dat Vitesse Curovic van Vigil zou overnemen, zodat de vraag of Vitesse toen al dan niet verplicht was een transfersom te betalen toen niet aan de orde was. Curovic zou immers eerst voor 3 jaar aan Vitesse worden verhuurd waarna Vitesse een optie tot koop toekwam. Niet uit te sluiten is dat in 1994 nog niet zeker was dat Curovic na ommekomst van de huurtermijnen door Vigil niet aan Vitesse zou worden getransfereerd. Het kan dus best zo zijn dat Vitesse in 1994 inderdaad niet verplicht was een transfersom te betalen aan Partizan Beograd, ook niet middellijk via Vigil. De valsheid zoals tenlastegelegd kan dus niet bewezen worden. Wat betreft feit 6 geldt daarenboven dat de volgens de tenlastelegging in het spelerscontract opgenomen onjuistheid zo niet in dat contract is geformuleerd. Er staat immers in dat contract dat Curovic verklaart vrij van transferverplichtingen te zijn.
En dat was hij ook, nu hij toen al door Vigil van Beograd was vrijgekocht. Gelet op het bovenstaande zal verdachte van de beide feiten 6 en 7 worden vrijgesproken.
Feit 8:
De verdediging heeft gesteld dat de verklaringen van de getuige [getuige] van het bewijs dienen te worden uitgesloten nu de verdediging is beperkt in zijn ondervragingsrecht tijdens de zitting van 25 augustus 2005 (zijnde een schending van artikel 6, eerste en tweede lid EVRM). De beperking van het ondervragingsrecht was volgens de verdediging een gevolg van de weigering van de getuige [getuige] om op de betreffende zitting antwoord te geven op de aan hem gestelde vragen, zich daarbij beroepend op het aan hem toekomende verschoningsrecht. De rechtbank komt echter niet toe aan bespreking van dit verweer.
Voor de rechtbank staat vast dat C.H.B [getuige] een factuur met nummer 1970010 (ZW/85) heeft verstuurd en hij daarop een bedrag van $ 552.000,= heeft ontvangen op zijn bankrekening. Echter de lezing van C.H.B. [getuige], dat hij deze factuur in opdracht van verdachte heeft opgesteld, wordt in het proces-verbaal naar het oordeel van de rechtbank niet met enige andere feiten of omstandigheden onderbouwd. Er is derhalve slechts één bron zonder objectief steunbewijs, terwijl verdachte zijn betrokkenheid bij het een en ander met stelligheid heeft ontkend. De rechtbank zal verdachte daarom ook van dit feit vrijspreken.
Bewezenverklaring
Feit 1:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 tenlaste is gelegd.
Op grond van de verklaringen van Machlas, [G.], [P.] en Moucas is naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate gebleken dat het bedrag waarop Machlas met ingang van het seizoen 1998/1999 tegenover Vitesse onvoorwaardelijk aanspraak kon maken niet overeenstemde met het bedrag in het door hem in de zomer van 1998 ondertekende nieuwe spelerscontract, dat zich in het dossier bevindt . In dat contract is immers een jaarlijks salaris van fl.500.000,- vermeld, terwijl uit de genoemde verklaringen, kort gezegd, naar voren komt dat Machlas jaarlijks 2,5 miljoen gulden zou gaan verdienen. Volgens [G.] heeft de verdachte dat in juni/juli 1999 in onder meer zijn bijzijn ook gezegd. Letterlijk verklaarde [G.] dat verdachte toen zei dat er met Machlas een netto salaris van 2,5 miljoen was afgesproken. Machlas had tegenover Vitesse – namens wie verdachte optrad – recht op dat bedrag en in zoverre was er geen sprake van enige inspanningsverplichting. Iets anders betreft de vraag hoe Vitesse dat bedrag bij elkaar zou gaan krijgen en dat verdachte zich mogelijk persoonlijk daartoe zou gaan inspannen, wellicht door het afsluiten van een of meer sponsorcontracten (die er effectief overigens nooit zijn gekomen).
Machlas heeft het bedrag waarop hij aanspraak kon maken gedurende het seizoen 1998/1999 ook uitbetaald gekregen: zijn ‘officiële’ salaris in maandelijkse termijnen, 1 miljoen gulden bij zijn vertrek in juli 1999 naar Ajax en de resterende 1 miljoen gulden eind maart 1999 via een door verdachte aan de heer [S.] van Mid Ocean bij wijze van voorschot op de opbrengsten in het kader van een tussen Vitesse en Mid Ocean bestaande merchandising- overeenkomst gedaan verzoek tot betaling aan een aan Machlas toebehorende Cypriotische rechtspersoon, waarna, om dat voorschot sneller door Mid Ocean te laten terugverdienen, de verdeelsleutel betreffende de opbrengsten uit voornoemde merchandising-overeenkomst sterk in het voordeel van Mid Ocean werd gewijzigd, zodat, wat er ook zij van verdachtes inspanningen in privé, de gevolgen van een en ander in ieder geval op die wijze ook ten laste zijn gekomen van Vitesse.
De bewijsmiddelen leiden tot de conclusie dat verdachte deze hele gang van zaken heeft geregisseerd, waarbij hij steeds namens Vitesse – met wie hij door alle betrokkenen steeds als ‘één en ondeelbaar’ is geassocieerd – is opgetreden. Door het ‘formele’ salaris van Machlas in het spelerscontract te beperken tot fl.500.000,- heeft verdachte aldus opzettelijk de waarheid geweld aangedaan.
Feit 3:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 ten laste is gelegd.
Met de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit 1 oordeelt de rechtbank ook het onderhavige feit bewezen. Over het begin april 1999 via Mid Ocean aan Diego Trading (Machlas) overgemaakte bedrag van $ 500.000, dat als een deel van het aan Machlas toegezegde salaris moet worden gezien, is door Vitesse geen loonbelasting afgedragen en het bedrag is dus ook niet in de desbetreffende aangifte loonbelasting verantwoord. Gelet op hetgeen reeds is overwogen onder feit 1 moet verdachte geacht worden aan het onderhavige feit feitelijk leiding te hebben gegeven. Minst genomen heeft hij immers nagelaten maatregelen te nemen ter voorkoming van de onjuiste aangifte, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden was.
Feit 4:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 4 ten laste is gelegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de Stichting Betaald Voetbal Vitesse en/of Vitesse BV opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt aan de belastingdienst inzake de verdiensten van Machlas, aan welk strafbaar feit verdachte en zijn medeverdachte feitelijk leiding hebben gegeven. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat er door de FIOD-ECD bezoeken zijn gebracht aan diverse belastingeenheden om inzage te krijgen in de relevante belastingdossiers en om te kunnen spreken met de betrokken medewerkers van de belastingdienst. Gedurende deze bezoeken is door de FIOD-ECD geconstateerd dat tijdens een tweetal belastingcontroles door de Belastingdienst/Grote Ondernemingen te Utrecht bij voetbalclub Vitesse vragen waren gerezen betreffende de transfers van een aantal spelers en spelerscontracten welke werden overeengekomen. Uit het verhoor van de belastingdienstmedewerker, die de betreffende loonbelastingcontroles heeft ingesteld bij Vitesse in 1998, bleek dat deze twijfel had over het spelerscontract van Machlas. Het ging dan met name om de vraag of er nog andere beloningsvormen waren overeengekomen met Machlas.
Op pagina 8 van het controlerapport is onder alinea “4.4. Machlas” onder meer vermeld:
“In het personeelsdossier van Machlas bevindt zich een kladaantekening die de indruk geeft dat naast het spelerscontract nog een merchandisingcontract bestaat. (...). Zowel de heer Aalbers als de heer [P.] verklaarden desgevraagd dat absoluut geen sprake is van een tweede (merchandising-)contract.”
Als bijlage bij het controlerapport van de belastingdienst is een tweetal brieven gevoegd die een overzicht geven van wat in een aantal vergaderingen is besproken door onder meer verdachte als vertegenwoordiger van Vitesse en de medewerkers van de Belastingdienst. In de brief van de Belastingdienst aan verdachte van 9 november 1998, naar aanleiding van een bespreking tussen verdachte en de Belastingdienst van 30 oktober 1998, is over Machlas het volgende opgenomen:
“Tevens heeft u verklaard dat er geen onderhandse akte tussen Machlas en Vitesse bestaat, noch heeft bestaan. Er is slechts sprake van één contract (...). Van een andere overeenkomst in verband met Machlas was en is geen sprake.”
In het overleg van 4 februari 1999 is aan verdachte nog eens expliciet gevraagd of er met Machlas naast het spelerscontract nog andere beloningsvormen waren overeengekomen. In de brief van 8 februari 1999 wordt hierover het volgende vermeld:
“Tevens benadrukt de heer Aalbers dat met Machlas geen andere beloningsvorm is overeengekomen dan in zijn huidige spelerscontract met Vitesse is vermeld”.
Onder het eerste tenlastegelegde strafbare feit heeft de rechtbank reeds overwogen dat naar haar oordeel vaststaat dat verdachte met Machlas een salaris is overeengekomen voor een totaalbedrag fl. 2,5 miljoen. Dat verdachte, waarschijnlijk om fiscale redenen, dit salaris ‘op papier’ mogelijk heeft uitgesplitst in een spelerscontract en een merchandisingcontract doet aan het voorgaande niets af. Voorts acht de rechtbank, gelet op hetgeen onder het tenlastegelegde onder 1 is overwogen, niet aannemelijk het verhaal van verdachte dat het wat hem betreft ging om een inspanningsverplichting op persoonlijke titel gedaan om aan Machlas voldoende inkomsten uit merchandising te kunnen garanderen. Zowel de getuigen Moucas als [P.] hebben daarover ter zitting van 25 augustus 2005 en 10 november 2005 verklaard dat op Kreta een dergelijke persoonlijke inspanningsverplichting van verdachte niet ter sprake is geweest althans hen niet meer bijstaat. En ook Machlas heeft verklaard dat van een dergelijke persoonlijke inspanningsverplichting van verdachte geen sprake was. In dit verband is veelbetekenend dat de getuigen Moucas en [P.] hebben verklaard dat “Aalbers Vitesse was en Vitesse Aalbers was”. Kortom verdachte deed de onderhandelingen voor en ten behoeve van Vitesse en van een scheiding van persoonlijkheden was wat de getuigen betreft geen sprake.
In zijn besprekingen met de fiscus was naar het oordeel van de rechtbank verdachte aldus verplicht melding te doen van alle met Machlas overeengekomen zaken inzake het salaris van Machlas.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 3, en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
(wanneer in de onderstaande tekst verwijzingen zijn opgenomen naar documenten betreft dit documenten die zijn gevoed in het Fiod-dossier met als nummer HA2078)
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 1998 tot en met 30 september 1998,
te Arnhem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, meermalen, een of meer geschriften, te weten een contract voor meerderjarige beroepsspelers en/of the first appendix belonging to players-employment contract (opgesteld in de Engelse taal) (D/22), die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid op dat contract of die appendix het volgende vermeld en/of doen vermelden:
(in de Engelse taal) "het salaris van de speler gedurende deze periode zal bedragen:
voor het seizoen 1998/1999: f 500.000,= (zegge vijfhonderduizend gld) netto zonder aftrek van belasting jaarlijks
voor het seizoen 1999/2000: f 500.000,= (zegge vijfhonderduizend gld) netto zonder aftrek van belasting jaarlijks
voor het seizoen 2000/2001: f 500.000,= (zegge vijfhonderduizend gld) netto zonder aftrek van belasting jaarlijks", zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(zaak Machlas)
3.
(wanneer in de onderstaande tekst verwijzingen zijn opgenomen naar documenten betreft dit documenten die zijn gevoed in het Fiod-dossier met als nummer HA2078)
de besloten vennootschap Vitesse, op of omstreeks 20 mei 1999, in ieder geval in het jaar 1999, te Eerbeek en/of te Arnhem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, te weten de aangifte Loonbelasting/Volksverz. betreffende het tijdvak maand april 1999 (D/15 en D/125), onjuist en/of onvolledig heeft doen doen,
immers heeft de besloten vennootschap Vitesse in die aangifte
· f 1.615.041, een onjuist -immers te laag- bedrag aan 'Brutoloon sociale verzekeringen'
(vraag 1a) en/of
· f 1.312.564, een onjuist -immers te laag- bedrag aan 'Totaal' (vraag 1d)
en/of
· f 617.808, een onjuist -immers te laag- bedrag aan 'Totaal LB/PVV over het
aangiftetijdvak' (vraag 2s)
vermeld en/of doen vermelden, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
(zaak Machlas)
4.
(wanneer in de onderstaande tekst verwijzingen zijn opgenomen naar documenten betreft dit documenten die zijn gevoed in het Fiod-dossier met als nummer HA2078)
Stichting Betaald Voetbal Vitesse en/of de besloten vennootschap Vitesse BV, op of omstreeks 30 oktober 1998 en/of 4 februari 1999, in ieder geval in de jaren 1998 en 1999, te Eerbeek en/of te Arnhem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens en/of aanwijzingen, danwel opzettelijk onjuiste of onvolledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen heeft verstrekt, terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft/hebben Stichting Betaald Voetbal Vitesse en/of de besloten
vennootschap Vitesse BV en/of haar mededader(s)
- op of omstreeks 30 oktober 1998 aan één of meer medewerkers van de belastingdienst verklaard dat er slechts sprake is van één contract en dat is de herziene arbeidsovereenkomst tussen Vitesse en Machlas waarin zijn netto beloning met f 50.000 per jaar wordt verhoogd en/of van een andere overeenkomst in verband met Machlas was en is geen sprake (D/3 17/23) en/of
- op of omstreeks 4 februari 1999 aan één of meer medewerkers van de belastingdienst verklaard dat met Machlas geen andere beloningsvorm is overeengekomen dan in zijn spelerscontract met Vitesse is vermeld (D/3 21/23), tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
(zaak Machlas)
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van valsheid in geschrift.
Ten aanzien van feit 3:
Feitelijke leidinggeven aan de verboden gedraging:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon.
Ten aanzien van feit 4:
Medeplegen van feitelijke leidinggeven aan de verboden gedraging:
Opzettelijk onjuiste en onvolledige inlichtingen en gegevens verstrekken, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 1 februari 2005; en
- het pro justitia rapport opgemaakt door J.M.J.F. Offermans, psychiater te Bussen, d.d. 18 november 2002, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van het spelerscontract van voetballer Machlas, door in dit contract te vermelden dat Machlas gedurende drie voetbalseizoenen fl. 500.000,- per seizoen aan salaris zou ontvangen, terwijl het salaris in werkelijkheid over het eerste voetbalseizoen fl. 2.500.000,- bedroeg. Hierdoor heeft de besloten vennootschap Vitesse over de maand april 1999 opzettelijk onjuiste en onvolledige aangifte loonbelasting gedaan tengevolge waarvan te weinig belasting werd geheven. Verdachte heeft aan deze gedraging feitelijke leiding gegeven.
Tenslotte heeft Stichting Betaald Voetbal Vitesse en/of de besloten vennootschap Vitesse BV twee keer opzettelijk onjuiste en onvolledige inlichtingen en gegevens verstrekt aan de belastingdienst door - kort gezegd - te verklaren dat er slechts sprake was van één arbeidsovereenkomst tussen Vitesse en Machlas, waarin het salaris van Machlas fl.500.000,- per jaar bedroeg. Verdachte heeft tezamen met een ander aan deze gedraging feitelijke leiding gegeven. Dit zijn ernstige feiten.
Verdachte heeft eind jaren negentig, als voorzitter van de voetbalclub Vitesse geprobeerd de club op de Europese voetbalkaart te zetten. Verdachte heeft hierbij naar het oordeel van de rechtbank de juridische grenzen van het toelaatbare opgezocht om dit te kunnen realiseren. In zijn poging Europees topscoorder Machlas voor de club te behouden - met als uiteindelijk doel na een jaar een hoge transfersom te kunnen verkrijgen - heeft verdachte echter de grenzen van het toelaatbare overschreden.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn blanco strafblad, het feit dat de feiten dateren uit 1998 en 1999 en dat verdachte van vijf feiten wordt vrijgesproken. Anders dan door de officier van justitie is geëist is de rechtbank dan ook van oordeel dat een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden is. Voorts ziet de rechtbank aanleiding aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Deze voorwaardelijke straf dient als waarschuwing voor verdachte om zich voortaan van het plegen van delicten te onthouden.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 23, 24a, 24c, 27, 47, 51, 57, 91 en 225 van het Wetboek van Straf-recht en op de artikelen 68, 69 en 72 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder 2, 5, 6, 7 primair en subsidiair, en 8 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, ten-zij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van 2 (twee) jaren. De tenuitvoerleg-ging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proef-tijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
En voorts tot:
een betaling van een geldboete ten bedrage van € 20.000,- (zegge twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door de duur van 235 (zegge tweehonderdvijfendertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. R.J.J. van Acht, rechter, als voorzitter,
mr. M. Keppels, rechter,
mr. M. Jurgens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Vries en G.W. Jansink, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2005.