ECLI:NL:RBARN:2005:AU5991

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/930010-05
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord door broer uit eerwraak op zuster

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 11 november 2005 uitspraak gedaan in een moordzaak waarbij de broer van het slachtoffer, zijn zuster, beschuldigd werd van haar dood. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte met voorbedachte rade zijn zuster op 15 januari 2005 in Culemborg om het leven heeft gebracht. Het motief voor deze daad was eerwraak, omdat het slachtoffer ongehuwd zwanger was geraakt van een man die geen moslim was. De verdachte had in de maanden voorafgaand aan de moord zijn zuster bedreigd en had haar duidelijk gemaakt dat zij het kind moest laten weghalen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met een mes, dat hij had meegenomen vanuit het AZC te Papendrecht, zijn zuster zestien keer had gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij in een opwelling had gehandeld en dat zijn verklaringen over de gebeurtenissen niet geloofwaardig waren. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van twaalf jaar, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en blanco strafblad. De rechtbank benadrukte de onomkeerbaarheid van het doden van een mens en het leed dat dit heeft veroorzaakt voor de naaste omgeving van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
Parketnummer : 05/930010-05
Datum zitting : 28 oktober 2005
Datum uitspraak : 11 november 2005
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum + plaats],
adres : [adres],
thans gedetineerd in PI Achterhoek, HvB De Kruisberg, Hogenslagweg 8
Doetinchem.
Raadsman: mr R.D.J. Visschers, advocaat te Zutphen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 januari 2005 te Culemborg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (zus van verdachte) van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, voornoemde [slachtoffer] meerdere malen met een (vlees)mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam en/of het hoofd en/of een of meer
(andere) lichaamsdelen (de borststreek en/of in het hoofd en/of in de armen) heeft/hebben gestoken, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 15 januari 2005 te Culemborg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (zijn, verdachtes zuster) van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk voornoemde [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal met een (vlees)mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam en/of het hoofd en/of een of meer (andere) lichaamsdelen (de borststreek en/of in het hoofd en/of in de armen) heeft/hebben gestoken, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 15 april 2005, 26 augustus 2005 en 28 oktober 2005 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte steeds verschenen. Verdachte is op 28 oktober 2005 bijgestaan door mr. R.D.J. Visschers, advocaat te Zutphen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorge-bracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 15 januari 2005 te Culemborg, opzettelijk en met voorbedachten
rade [slachtoffer] (zus van verdachte) van het leven heeft beroofd, hierin
bestaande dat verdachte opzettelijk na beraad overleg voornoemde [slachtoffer] meerdere malen met een (vlees)mes, in het lichaam (de borststreek en/of in het hoofd en/of in de armen) heeft gestoken, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
Waar in de tenlastelegging stond geschreven [slachtoffer], heeft de rechtbank dit opgevat als een kennelijke verschrijving en dit verbeterd in [slachtoffer].
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Ondanks dat verdachte stelt dat hij het slachtoffer in een opwelling met een mes heeft gestoken ten gevolge waarvan zij is overleden, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachte rade van het leven heeft beroofd. De rechtbank baseert dit op de navolgende redengevende feiten en omstandigheden tezamen en in onderlinge samenhang bezien.
1. Bedreiging
In de maanden voorafgaand aan de fatale 15 januari 2005 heeft verdachte zijn zus, [slachtoffer], bedreigd. Toen verdachte hoorde dat zijn zus in verwachting was, heeft hij haar duidelijk gemaakt dat zij het kind binnen een maand moest laten weghalen. Als zij dit bevel niet op zou volgen zou hij zelf de baby uit haar buik snijden en vervolgens haar keel doorsnijden. Van deze bedreiging heeft het slachtoffer op 8 november 2004 aangifte gedaan. Zij was zo bang dat haar broer zijn dreigement uit zou voeren dat zij is ondergedoken.
In haar aangifte verklaart [slachtoffer] dat haar broer handelt conform de Irakese wet en dat deze op haar van toepassing is. Naar Irakese cultuur, normen en waarden is het zeer eerschendend om als ongehuwd meisje zwanger te zijn.
Uit onderzoek naar de telefonische contacten van verdachte en het slachtoffer blijkt dat verdachte in de periode volgend op 8 november 2004 veelvuldig contact heeft gezocht met zijn zus. Ook heeft hij 54 keer contact gehad met een telefoonnummer waarvan anderen verklaren dat dit het nummer is waarmee gebeld wordt door [familielid] (de oudste broer van verdachte en het slachtoffer) in Irak. Ook op 15 januari 2005 heeft verdachte nog contact gehad met dit telefoonnummer. Uit de verklaringen van diverse betrokkenen blijkt dat [familielid] aan verdachte, slachtoffer en andere familieleden in Nederland instructies gaf omtrent wat hun te doen stond met betrekking tot de zwangerschap en de baby van het slachtoffer. Overigens ontkent verdachte dat hij telefonisch contact heeft gehad met zijn broer in Irak. Deze ontkenning van verdachte acht de rechtbank kennelijk leugenachtig.
2. Mes
Uit het proces verbaal van het politieonderzoek blijkt dat [slachtoffer] om het leven is gebracht met een mes. Dit is een keukenmes van het merk “Sheffield” met een zwart heft en een totale lengte van 33 centimeter. Uit politieonderzoek naar de herkomst van dit mes blijkt dit mes eigendom te zijn van een medebewoner van verdachte op het AZC te Papendrecht. Deze medebewoner heeft dit nader gespecificeerd door aan te geven dat het mes onderdeel uitmaakt van een driedelige messenset, hij het mes herkent als zijn eigendom en dat de beschadigingen op het mes zijn veroorzaakt doordat hij er met een ander mes op geslagen heeft.
De rechtbank concludeert dat verdachte, toen hij op 15 januari 2005 naar Culemborg ging, een mes heeft meegenomen vanuit het AZC te Papendrecht. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij het mes vlak voor de moord in Culemborg uit de keuken heeft gepakt kennelijk leugenachtig.
3. Afscheid
Tot slot heeft verdachte nog naar voren gebracht dat hij tijdens het gesprek dat hij op 15 januari 2005 met zijn zus had zo boos is geworden dat hij haar in een opwelling heeft gestoken. Los van hetgeen hiervoor reeds is overwogen met betrekking tot het mes acht de rechtbank ook deze verklaring van verdachte niet aannemelijk. Uit diverse getuigenverklaringen blijkt dat verdachte het slachtoffer op een gegeven moment gevraagd heeft naar beneden te komen omdat hij afscheid wilde nemen. Direct nadat het slachtoffer naar beneden is gelopen hebben deze getuigen hard geschreeuw gehoord. De verklaring van verdachte dat hij eerst nog met haar zou hebben gepraat alvorens hij naar de keuken zou zijn gelopen en in woede het mes zou hebben gepakt, is dan ook niet aannemelijk.
4. Conclusie
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld toen hij op 15 januari 2005 [slachtoffer] met messteken om het leven bracht.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
MOORD
4b. De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
W. Malkus, psychiater, en H.A. van Kempen, psycholoog, beiden verbon-den aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht (Psychiatrische Observatie-kliniek van het Gevangeniswezen) hebben op 12 juli 2005 omtrent verdachte een rapport uitge-bracht. In dit rapport wordt het volgende geconcludeerd:
“Vanwege betrokkenes zeer beperkte medewerking aan het gedragskundig onderzoek heeft, (...) een volledig gedragskundig onderzoek van betrokkene niet kunnen plaatsvinden. Er zijn in het huidige onderzoek bij betrokkene op basis van de gesprekken, observaties en de beschikbare informatie geen aanwijzingen gevonden voor een psychotische stoornis noch voor het bestaan van een posttraumatische stressstoornis. Tevens is er geen sprake van een autistiforme stoornis of zwakbegaafdheid. Ook zijn er geen aanwijzingen naar voren gekomen voor een stoornis in de agressieregulatie. Hoewel er bij betrokkene enige - zij het zeer beperkte – aanwijzingen zijn voor het bestaan van een narcistisch dan wel afhankelijk omgangspatroon , zijn deze onvoldoende om te kunnen concluderen tot een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke of narcistische trekken. Met name de moeilijk te wegen socio-culturele factoren, het ontbreken van heteroanamnestische gegevens, de vrijwel ontbrekende anamnestische gegevens van betrokkene zelf en het ontbrekende testpsychologisch onderzoek maken het onmogelijk de diagnose van een persoonlijkheidsstoornis te stellen of uit te sluiten. De vraag of bij betrokkene, in het bijzonder ten tijde van het hem ten laste gelegde feit, sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens kan daarom niet worden beantwoord. Ondergetekenden zijn derhalve niet in staat de overige in hoofde gestelde vragen te beantwoorden."
De rechtbank verenigt zich met die conclusie en maakt die tot de hare.
Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is.
Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 5 augustus 2005;
- een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 23 maart 2005, betreffende verdachte; en
- een rapport van het Pieter Baan Centrum, gedateerd 12 juli 2005, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord. Hij heeft zijn zus, [slachtoffer], uit eerwraak om het leven gebracht door haar zestien keer op diverse plaatsen in het lichaam te steken met een mes. Het slachtoffer was een jonge vrouw van achttien jaar die twee weken eerder moeder was geworden.
Het motief van deze moord is gelegen in het feit dat het slachtoffer de eer van haar familie geschonden had; zij was ongehuwd zwanger geraakt van een man die geen moslim is.
Moord is een van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. Het doden van een mens is onomkeerbaar en ontneemt het slachtoffer diens kostbaarste bezit: het leven. Dit misdrijf heeft een zeer jonge baby voor de rest van haar leven de moeder ontnomen en onder andere in de naaste omgeving van het slachtoffer een onnoemelijk leed toegebracht. Nu in het onderhavige geval het motief van de moord gelegen is in eerwraak, impliceert dit misdrijf tevens een miskenning van het (in ieder geval in Nederland bestaande) recht van de vrouw om haar leven in te richten op de wijze die zij zelf verkiest.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en zijn blanco strafblad, navolgende duur.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) jaar.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J.P. Bordes, rechter, als voorzitter,
mr. C. Lely-Van Goch, rechter,
mr. A.M.F. Geerling, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Bijl, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 november 2005.