ECLI:NL:RBARN:2005:AU5456

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
125907
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van adviseur bij aanvraag revisievergunning en aankoop ammoniakrechten

In deze zaak stond de aansprakelijkheid van Van Westreenen B.V. centraal, die als adviseur optrad voor eiser 1 bij de aanvraag van een revisievergunning op basis van de Wet milieubeheer en de aankoop van ammoniakrechten. Eiser 1, een pluimveehouder, had in 1999 een overeenkomst gesloten met Van Westreenen B.V. voor advisering en begeleiding bij de vergunningaanvraag en het verwerven van ammoniakrechten voor de uitbreiding van zijn bedrijf. Eiser 1 vorderde schadevergoeding van Van Westreenen B.V. omdat hij meende dat deze tekort was geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat Van Westreenen B.V. inderdaad niet als een redelijk handelend adviseur had gehandeld, omdat zij eiser 1 onjuist had geadviseerd over de overdracht van ammoniakrechten van eiser 2, die niet meer beschikte over de benodigde rechten. De rechtbank ontbond de overeenkomst tussen eiser 1 en Van Westreenen B.V. en veroordeelde Van Westreenen B.V. tot schadevergoeding aan eiser 1. Daarnaast werd Drieklomp, de stichting die betrokken was bij de transactie, ook veroordeeld tot betaling aan eiser 1. De rechtbank wees de vorderingen van eiser 2 af, omdat deze niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vorderingen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van adviseurs in het milieurecht en de gevolgen van wanprestatie.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 125907 / HA ZA 05-684
Datum vonnis: 21 september 2005
Vonnis
in de zaak van
1.[eiser 1],
wonende te Oldebroek,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
2. [eiser 2],
wonende te Oldebroek,
eiser in conventie,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. C.A. van Kooten-de Jong te Deventer,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN WESTREENEN B.V.,
gevestigd te Barneveld,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
2. de stichting
DRIEKLOMP STICHTING DERDENGELDEN,
gevestigd te Voorthuizen, gemeente Barneveld,
gedaagde in conventie,
procureur mr. T.J. van Veen,
advocaat mr. J.W. van der Linde te Ede.
Partijen zullen hierna [eiser 1], [eiser 2], Van Westreenen BV en Drieklomp genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 juni 2005
- het proces-verbaal van comparitie van 7 september 2005. Ter comparitie hebben [eiser 1] en [eiser 2] een conclusie van antwoord in reconventie genomen.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser 1] is pluimveehouder in Oldebroek. In 1999 wenste hij zijn bedrijf aan de [adres] met twee stallen uit te breiden, zodat er in totaal 81.352 kippen zouden worden gehouden. [eiser 1] diende voor de uitbreiding een revisievergunning in de zin van art. 8.4 Wet milieubeheer - hierna: Wm - bij burgemeester en wethouders van Oldebroek - hierna: B&W - aan te vragen.
Tevens diende hij voor de uitbreiding in verband met de toename van ammoniakdepositie op voor verzuring gevoelige gebieden in de omgeving van zijn bedrijf ammoniakrechten te verwerven. De gemeente Oldebroek had een ammoniakreductieplan vastgesteld in de zin van art. 8 Interimwet ammoniak en veehouderij - hierna: Iav - op basis van het intergemeentelijke ammoniakreductieplan van de gemeenten Oldebroek, Nunspeet, Elburg en Harderwijk - hierna: het plangebied. Dit reductieplan stond - kort gezegd - toe dat de depositie van ammoniakdepositie vanuit een inrichting toenam, indien in onmiddellijke samenhang daarmee de ammoniakdepositie vanuit een andere veehouderij in het plangebied, waarvoor het intergemeentelijke reductieplan gold, zodanig verminderde dat de totale ammoniakdepositie in de voor verzuring gevoelige gebieden in de gemeenten afnam en de totale ammoniakemissie van de veehouderijen in de betrokken gemeenten daalde (art. 8 lid 4 Iav). De veehouderij die de ammoniakrechten “afstond” diende haar vergunning te laten intrekken. Bovendien werden de ammoniakrechten bij een dergelijke overdracht met 30% gekort. [eiser 1] had voor de gewenste uitbreiding 8.277,14 kg ammoniakrechten - bruto, dat wil zeggen: voor de korting - nodig.
[eiser 1] heeft op 26 januari 1999 een overeenkomst van “opdracht tot advisering, begeleiding en onderzoek” met Van Westreenen BV - toen nog geheten: Drieklomp Milieu en R.O. B.V. - gesloten. Van Westreenen BV zou [eiser 1] begeleiden en adviseren bij het indienen van de milieuvergunningaanvraag en bij het vinden van veehouders in het plangebied, die ammoniakrechten zouden willen afstaan. De opdracht had betrekking op “één milieu-vergunning incl. tekening, overleg gemeente etc. voor een uitbr. van 44.000 opfokhennen. Tevens zullen wij NH3 opzoeken”. Als honorarium voor Van Westreenen BV spraken partijen een bedrag van ƒ 6.000,- excl. BTW af, met de toevoeging: “afhankelijk van de werkzaamheden kan het eventueel meer worden ca.
2.000,-“. Als voettekst op haar briefpapier had Van Westreenen BV onder meer opgenomen: “Drieklomp Milieu en R.O. B.V. adviseert, begeleidt en verricht onderzoek op het gebied van milieu- en mestwetgeving en ruimtelijke ordening. Complete milieuvergunningsaanvragen incl. tekeningen (oprichtings-, wijzigings- en revisievergunning). Complete bouwvergunningsaanvragen incl. tekeningen”.
[eiser 1] en Van Westreenen BV hebben mondeling afgesproken dat Van Westreenen BV een courtage van ƒ 2,- per kg zou ontvangen voor de ammoniakrechten die dankzij haar werkzaamheden aan [eiser 1] zouden worden overgedragen.
[eiser 1] heeft door bemiddeling van Van Westreenen BV op 5 februari 1999 567 kg ammoniakrechten gekocht van [betrokkene 1] te Doornspijk en op 15 februari 1999 1102 kg ammoniakrechten van [betro[betrokkene 2] te Doornspijk. De overeenkomsten zijn vastgelegd in een model van Van Westreenen BV, waaruit de rechtbank de volgende bepalingen citeert:
“4. De bemiddelingskosten ter zake van deze transactie zijn voor rekening van de verkoper en zullen door Drieklomp Milieu en RO. b.v. ingehouden worden.
5. De koopsom, zoals vermeld op bijgaande factuur, zal uiterlijk binnen een week telefonisch worden overgemaakt op rekeningnummer 36.63.53.340 t.n.v. Stichting Derdengelden Drieklomp inzake milieu.
6. De verplaatsing van de ammoniakrechten geschiedt met inachtneming van de regels, zoals vastgelegd in het Ammoniak Reductie Plan (ARP). De door koper aangekochte ammoniak-emissie kan wijzigen als gevolg van een wijziging van de emissiefactoren in de Uitvoerings-regeling ammoniak en veehouderij. Alle wijzigingen in de Uitvoeringsregeling die na de datum van ondertekening van deze overeenkomst plaatsvinden komen volledig ten gunste c.q. ten nadele van koper.
7. Alle maatregelen of wijzigingen van overheidswege, welke betrekking hebben op de beoogde verplaatsing van genoemde ammoniakrechten zijn vanaf heden voor rekening en risico van de koper met uitzondering op het recht van bijdrage zoals vermeld in bepaling 14 (lees: 13, toevoeging rechtbank).
8a. Verkoper verbindt zich om het college van B&W, dat de in artikel 1 genoemde vergunning heeft verleend, te verzoeken tot intrekking van deze vergunning op een door Drieklomp Milieu en R.O. b.v. aan te wijzen tijdstip voor wat betreft de in artikel 1 genoemde hoeveelheid ammoniak.
8b. Verkoper en koper verbinden zich hun onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan alle handelingen welke nodig zijn voor de verplaatsing van genoemde ammoniakrechten.
9. Ter zake van de verplaatsing zal koper de hulp en advisering inschakelen van Drieklomp Milieu en R.O. b.v. te Voorthuizen.
(...)
14. De onderhavige transactie is tot stand gekomen door bemiddeling van Drieklomp Milieu en R.O. b.v. te Voorthuizen. Gezien het premature karakter van deze transactie in het kader van de huidige wet- en regelgeving inzake het Ammoniak-Reductie-Plan kan en zal Drieklomp Milieu en R.O. b.v. geen enkele verantwoordelijkheid dragen m.b.t. de onderhavige transactie, in het bijzonder wordt er niet voor ingestaan dat door wijziging in de wetgeving de transactie onverkort wordt uitgevoerd. Partijen zullen derhalve Drieklomp Milieu en R.O. b.v. niet aansprakelijk stellen indien de onderhavige transactie niet uitvoerbaar mocht zijn.”
Van Westreenen BV heeft [eiser 1] voor de laatste transactie op 15 februari 1999 een factuur gestuurd van (1102 kg à ƒ 68,06 =) ƒ 75.002,12, te voldoen de bankrekening van Drieklomp. [eiser 1] heeft de factuur betaald. Drieklomp heeft op 16 maart 1999 aan [betrokkene 2] ƒ 60.007,76 betaald.
[eiser 1] heeft buiten de bemiddeling door Van Westreenen BV om op 1 juni 1999 van Van Ommen te Wezep 1.338 kg ammoniakrechten gekocht.
[eiser 1] heeft van zijn zwager [eiser 2] op 20 september 1999 5.271 kg ammoniakrechten gekocht. De artikelen 4 en 6 uit de overeenkomst luiden als volgt:
“4 De koopsom, zoals vermeld de factuur met het nummer 99-88, zal uiterlijk binnen een week telefonisch worden overgemaakt op rekeningnummer 36.63.53.340 t.n.v. Stichting Derdengelden Drieklomp Milieu. De koopsom wordt door Drieklomp en R.O. B.V., onder inhouding van kosten, doorgeboekt op de rekening van verkoper.
6. Ter zake van de verplaatsing zal koper de hulp en advisering inschakelen van Drieklomp Milieu en R.O. b.v. te Voorthuizen.”
Van Westreenen BV heeft [eiser 1] op 20 september 1999 een factuur van ƒ 147.588,- in verband met de koop van de ammoniakrechten van [eiser 2] gezonden. [eiser 1] heeft een aanbetaling van ƒ 47.588,- betaald op de rekening van Drieklomp. Drieklomp heeft kort daarna ƒ 35.250,- incl. BTW doorbetaald aan Van Westreenen BV.
Daarvóór, op 10 september 1999, heeft [betrokk[betrokkene 3]] jurist in dienst van Van Westreenen, een memo geschreven, waaruit de rechtbank de volgende passage citeert:
“Rechten [eiser 2]
Op 5 augustus 1975 is voor de inrichting gelegen aan de [adres] te Oldebroek een milieuvergunning verleend voor het houden van 18 melkkoeien, 14 stuks jongvee, 30 mestvarkens, 1.200 mestkuikens, 6.225 legkippen, 13.500 legkippen (deeppit) en 60 schapen. De vergunde veebezetting komt overeen met 7.561,9 kg NH3 en 425 mve.
Na enige tijd zijn de melkkoeien, het jongvee, de mestvarkens en de schapen niet langer op bedrijfsmatige manier gehouden. In de vrijgekomen stallen zijn vervolgens ook kippen gehuisvest geweest, behalve in de mestvarkensstal (stal 18) en de deel (stal 2). De vergunning is derhalve vervallen als het gaat om de rechten voor mestvarkens, de koeien en het jongvee. De 1.200 vleeskuikens werden in een scharrelstal (stal 16) gehouden en staan als legkippen op de telling. De 13.500 legkippen zijn in de deeppit-stal (stal 15) gehuisvest geweest. Deze deeppitstal is in augustus 1990 afgebroken. Aangezien dat moment later is dan 1 maart 1990 kunnen deze rechten ingevolge de Hinderwet/Wet milieubeheer echter niet zijn vervallen. (...) De vergunning van [eiser 2] is derhalve nog rechtsgeldig voor:
- 13.500 legkippen, categorie E 2.4
- 6.225 legkippen, categorie E 2.6
- 1.200 mestkuikens, categorie E 5.4
- 60 schapen, categorie B 1
(...)
Vergunning [eiser 1]
De overige nog op het bedrijf van [eiser 2] aanwezige ammoniak is indertijd verkocht aan [eiser 1]. In totaal zijn derhalve 5.271,0 bruto kilo’s NH3 voor [eiser 1] beschikbaar. Deze kilo’s zullen onder meer bij de aanvraag om milieuvergunning van [eiser 1] worden betrokken.”
Kort daarop hebben B&W ontwerpbeschikkingen ter visie gelegd voor de intrekking van de milieuvergunning van [eiser 2] en voor een revisievergunning voor [eiser 1]. Tegen beide ontwerpbeschikkingen heeft de Vereniging Milieu-Offensief - hierna: VMO - op 30 november 1999 bedenkingen ingediend. Een van de bedenkingen van VMO was dat de ammoniakrechten van [eiser 2] waren vervallen omdat stalruimte was verwoest.
[eiser 1] heeft op 14 oktober 1999 het overeengekomen, verhoogde honorarium van ƒ 8.812,50 incl. BTW betaald aan Van West-reenen BV.
B&W van Elburg hebben bij besluit van 18 oktober 2000 867 kg ammoniakrechten van [betrokkene 2] ingetrokken.
B&W hebben bij besluit van 3 oktober 2000 de milieuvergunning van [eiser 2] ingetrokken en bij besluit van 24 oktober 2000 de revisievergunning aan [eiser 1] verleend. Zij hebben de bedenkingen van VMO ongegrond verklaard. VMO heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State - hierna: AbRS.
De AbRS heeft bij uitspraken van 23 januari 2002, nrs. 200005761/1 en 200005776/1 de besluiten tot intrekking van de vergunning van [eiser 2], resp. tot verlening van een revisievergunning aan [eiser 1] vernietigd. In de eerstgenoemde uitspraak heeft zij onder meer overwogen:
“Gelet op het vorenstaande staat vast dat de stal voor het houden van 13.500 legkippen gehuisvest op een batterij met geforceerde mestdroging in 1990 is gesloopt en niet is herbouwd. De Afdeling is van oordeel dat uit artikel 27, derde lid, van de Hinderwet volgt dat door het slopen van deze stal de onderliggende vergunning wat betreft de 13.500 legkippen in deze stal is komen te vervallen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat geen sprake is van de oprichting van een nieuwe stal aansluitend op de sloop van de bedoelde stal. De omstandigheid dat sinds de sloop van de stal tot de inwerkingtreding van de Wet milieubeheer minder dan drie jaren zijn verstreken doet hieraan niet af daar dit tijdsverloop slechts van belang is indien de inrichting gedeeltelijk buiten werking zou zijn geweest en niet zoals in het onderhavige geval gedeeltelijk is verwoest.”
De Interimwet ammoniak en veehouderij is op 1 januari 2002 vervallen. Het stelsel van ammoniakrechten verviel daarmee ook. De Wet ammoniak en Veehouderij (Wet van 31 januari 2002, Stb. 2002, 93) is op 8 mei 2002 in werking getreden.
[eiser 1] heeft in de loop van 2002 een revisievergunning verkregen voor de uitbreiding van zijn bedrijf aan de Koemkolkweg te Oldebroek tot 81.352 kippen.
B&W van Elburg hebben over de ammoniakrechten van [betrokkene 2] bij brief van 27 februari 2004 aan de advocate van [eiser 1] het volgende geschreven:
“In uw brief van 18 februari jl. geeft u aan dat u uit de door ons toegezonden stukken opmaakt dat de heer [betrokkene 2] gevraagd heeft om intrekking van 1102 kg/NH3, terwijl er door ons, bij besluit van 18 oktober 2000, 867 kg/NH3 is ingetrokken.
Na bestudering van het dossier van de inrichting aan de [adres] vermoeden wij dat de heer [betrokkene 2] het intrekkingsverzoek gebaseerd heeft op de ammoniakdepositie op grond van de landbouwtellingen van 1986 (zie tabel 2 in de bijlage bij onze brief van 10 juli 1997). In ons intrekkingsbesluit van 18 oktober 2000 hebben wij echter de veebezetting, die vergund was op grond van de oprichtingsvergunning (13-12-1977) en de uitbreidings-/wijzigingsvergunning (18-5-1982), ingetrokken. De vergunde veebezetting kwam overeen met een jaarlijkse ammoniakemissie van 867 kg/NH3.”
Het geschil
in conventie
[eiser 1] c.s. vorderen dat de rechtbank in een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. Van Westreenen BV en Drieklomp hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiser 1] van € 16.094,49,
2. de overeenkomst van opdracht tussen [eiser 1] en Van Westreenen BV ontbindt,
3. Van Westreenen BV veroordeelt tot betaling aan [eiser 1] van € 7.257,81, € 788,97 en € 4.560,42,
4. Van Westreenen BV veroordeelt tot betaling aan [eiser 1] van € 3.998,94,
5. Van Westreenen BV veroordeelt tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat,
6. te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van het geding in conventie.
Van Westreenen c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
Van Westreenen c.s. vorderen - samengevat - veroordeling van [eiser 1] c.s. tot betaling van € 2.691,77, vermeerderd met wettelijke rente en kosten.
[eiser 1] c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
in conventie en reconventie
[eiser 2]
[eiser 2] vordert niets voor zich zelf. Hij zal daarom niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard.
Interimwet Ammoniak en veehouderij
Het gaat in deze procedure vooral om de vraag of Van Westreenen BV als adviseur van [eiser 1] tekort is geschoten in zijn verplichting om [eiser 1] te adviseren en begeleiden bij de aanvraag van de revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer en de aankoop van voldoende ammoniakrechten om daarmee de uitbreiding van het pluimveebedrijf te kunnen realiseren.
B&W van Oldebroek - hierna: B&W - hebben bij besluit van 24 november 2000 de aangevraagde milieuvergunning verleend. Dit besluit is door de AbRS in haar uitspraak van 23 januari 2002, nr. 200005776/1, vernietigd, omdat, kort gezegd, [eiser 1] minder ammoniakrechten had verworven dan nodig was voor de uitbreiding van het pluimveebedrijf.
Het pluimveebedrijf van [eiser 1] ligt op 2.275 m van een voor verzuring gevoelig gebied. De jaarlijkse ammoniakdepositie vanuit het pluimveebedrijf bedroeg meer dan 15 mol.
Op grond van art. 5 Interimwet ammoniak en veehouderij - hierna: Iav - gold voor een veehouderij als die van [eiser 1], waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van de Iav een onherroepelijke milieuvergunning was verleend, als waarde van de ammoniakdepositie: de waarde van de depositie die op die datum op grond van die vergunning ten hoogste was toegestaan. Uitbreiding van een veehouderij met een hogere depositie dan 15 mol was daarom in beginsel niet mogelijk. Een uitzondering vormde de situatie dat in de gemeente een ammoniakreductieplan gold, als bedoeld in art. 8 lid 1 Iav. Als het ammoniakreductieplan daarin voorzag, kon voor een veehouderij een hogere waarde voor de ammoniakdepositie worden bepaald, als in onmiddellijke samenhang daarmee de ammoniakdepositie die werd veroorzaakt door een andere veehouderij, door intrekking of wijziging van de vergunning voor die veehouderij met het oog op het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen daarvan op verzoek van degene die die veehouderij drijft, zodanig verminderde dat de totale ammoniakemissie op de in de betrokken gemeenten gelegen voor verzuring gevoelige gebieden afnam en de totale ammoniakemissie van de veehouderijen in de betrokken gemeenten daalde (art. 8 lid 4 Iav).
De gemeenten Oldebroek, Elburg, Nunspeet en Harderwijk hebben een intergemeentelijk ammoniakreductieplan opgesteld. Op grond van § 5.3 van dit plan was het mogelijk om aan een veehouderij een hogere ammoniakdepositie toe te staan, mits de ammoniakdepositie vanuit andere veehouderijen in de gemeenten door intrekking van de milieuvergunning verminderde en onder toepassing van een korting van 30%. Het was daarom voor [eiser 1] zaak om ammoniakrechten te kopen van veehouderijen, gelegen in de gemeenten Oldebroek, Elburg, Nunspeet en Harderwijk.
De ammoniakrechten van [eiser 2]
De AbRS heeft in haar uitspraak geoordeeld dat [eiser 2] niet meer beschikte over ammoniakrechten. Voorts was al eerder gebleken dat B&W van Elburg bij het intrekkingsbesluit van de milieuvergunning van [betrokkene 2] van minder ammoniakrechten uitgingen dan [betrokkene 2] aan [eiser 1] had verkocht (867 kg/NH3 in plaats van 1.102 kg/NH3). Voorts blijkt overigens uit de uitspraak van de AbRS dat ook het intrekkingsbesluit van B&W naar aanleiding van de overdracht van ammoniakrechten van Van Ommen te Wezep door de AbRS is vernietigd.
[eiser 1] verwijt Van Westreenen BV in de eerste plaats dat zij hem onjuist heeft geadviseerd over de overdracht van ammoniakrechten van [eiser 2]. Het ging om ammoniakrechten die samenhingen met de exploitatie van een stal van [eiser 2] (stal 15), waarin [eiser 2] op grond van de aan hem verleende milieuvergunning 13.500 legkippen mocht houden. Dit aantal kippen correspondeerde met 5.271 kg/NH3. De stal is afgebroken in augustus 1990 en elders opgebouwd. [betrokkene 3], jurist bij Van Westreenen BV, heeft [eiser 1] geadviseerd over de vraag of de milieuvergunning van [eiser 2] al of niet gedeeltelijk was vervallen ten gevolge van de afbraak van stal 15. In zijn memo van 10 september 1999 (zie ook 2.10, hierboven) schrijft [betrokkene 3] hierover:
“De 13.500 legkippen zijn in de deeppit-stal (stal 15) gehuisvest geweest. Deze deeppitstal is in augustus 1990 afgebroken. Aangezien dat moment later is dan 1 maart 1990 kunnen deze rechten ingevolge de Hinderwet/Wet milieubeheer echter niet zijn vervallen. (...) De vergunning van [eiser 2] is derhalve nog rechtsgeldig voor:
- 13.500 legkippen, categorie E 2.4.
(...)
Vergunning [eiser 1]
De overige nog op het bedrijf van [eiser 2] aanwezige ammoniak is indertijd verkocht aan [eiser 1]. In totaal zijn derhalve 5.271,0 bruto kilo’s NH3 voor [eiser 1] beschikbaar. Deze kilo’s zullen onder meer bij de aanvraag om milieuvergunning van [eiser 1] worden betrokken.”
[betrokkene 3] gaat er derhalve vanuit dat de milieuvergunning van [eiser 2] voor zover het het houden van 13.500 legkippen betreft, niet is vervallen en dat de daarmee samenhangende ammoniakrechten kunnen worden overgedragen aan [eiser 1]. Hij baseert zijn advies op art. 27 lid 3 Hw, dat als volgt luidt:
“Wanneer een gedeelte van de inrichting is verwoest dan wel gedurende drie achtereenvolgende jaren buiten werking is geweest, vervalt de vergunning voor dat gedeelte.”
Onder de oude Hinderwet verviel in zo’n geval de vergunning voor dat gedeelte. Op grond van art. 8.25 Wm kunnen B&W in zo’n geval de milieuvergunning intrekken. Daarvoor is dus een besluit van B&W vereist. De Wet milieubeheer is op 1 maart 1993 in werking getreden. De gedachtegang van [betrokkene 3] is dat in geval van verwoesting van een deel van de inrichting de hinderwetvergunning pas gedeeltelijk vervalt, als er drie jaren na de verwoesting zijn verstreken, zonder dat het deel van de inrichting is herbouwd. Aangezien de Wet milieubeheer in werking is getreden binnen drie jaren na afbreken van de stal, is de termijn van drie jaren nooit voltooid en is de vergunning voor dat gedeelte blijven bestaan.
Die gedachtegang is door de AbRS niet gevolgd. Zij oordeelde als volgt (zie ook 2.15 hiervóór):
“De omstandigheid dat sinds de sloop van de stal tot de inwerkingtreding van de Wet milieubeheer minder dan drie jaren zijn verstreken doet hieraan niet af daar dit tijdsverloop slechts van belang is indien de inrichting gedeeltelijk buiten werking zou zijn geweest en niet zoals in het onderhavige geval gedeeltelijk is verwoest.”
De uitleg van de AbRS ligt voor de hand, omdat die aansluit bij de tekst van art. 27 lid 3 Hw: de termijn van drie jaren ziet slechts op het buiten werking zijn van een gedeelte van de inrichting en niet op de verwoesting. Het handboek over milieurecht (W. Brussaard e.a., Milieurecht, 2e druk, Zwolle 1991, nr. 234) vermeldde ook dat de vergunning verviel na verwoesting van de inrichting, zonder een termijn van drie jaren te noemen.
Het advies van Van Westreenen BV was daarom onjuist. Van Westreenen BV heeft niet toegelicht, waarom haar advies verdedigbaar was, hoewel de tekst van art. 27 lid 3 Hw duidelijk in een andere richting wees. Dit betekent dat Van Westreenen BV [eiser 1] niet als een redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur op het gebied van het milieurecht heeft geadviseerd. Milieu- en mestwetgeving was blijkens de voettekst van haar briefpapier haar specialisme. De wanprestatie is voldoende ernstig om ontbinding van de overeenkomst van opdracht van 26 januari 1999 te rechtvaardigen. Het gevorderde onder 2 in conventie zal daarom worden toegewezen. Dat betekent ook dat de vordering tot ongedaanmaking van de betaling van het honorarium van ƒ 8.812,50 (€ 3.998,94) incl. BTW zal worden toegewezen (vordering onder 4 in conventie). Aannemelijk is dat [eiser 1] door het onjuiste advies schade heeft geleden. Zou hij hebben geweten dat [eiser 2] niet beschikte over ammoniakrechten, dan zou hij verder hebben gezocht naar ammoniakrechten. Van Westreenen BV heeft gesteld dat het uitgesloten is dat [eiser 1] in de gemeenten waarvoor het intergemeentelijke ammoniakreductieplan gold, voldoende ammoniakrechten had kunnen vinden. [eiser 1] heeft daarop aangegeven dat hij dan een minder omvangrijke uitbreiding zou hebben gerealiseerd. De mogelijkheid dat aan [eiser 1] dan een milieuvergunning zou zijn verleend die niet zou zijn vernietigd, is aannemelijk. Dit een en ander betekent dat ook de vordering tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat zal worden toegewezen (vordering onder 5 in conventie).
Van Westreenen BV heeft [eiser 1] geadviseerd en begeleid bij de verlening van de in 2002 aangevraagde revisievergunning. Hij vordert daarvan de kosten van € 2.691,77. Deze vordering zal worden afgewezen. Van Westreenen heeft na de vernietiging door de AbRS van de aan [eiser 1] verleende revisievergunning [eiser 1] geadviseerd en begeleid bij de verlening van de nieuwe revisievergunning. In hoeverre deze inspanningen nuttig voor [eiser 1] zijn geweest, kan in de schadestaatprocedure aan de orde komen, waarin zij mogelijk als voordeel in de zin van art. 6:100 BW in aanmerking genomen kunnen worden. Van Westreenen BV zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie.
De betaling door [eiser 1] op de rekening van Drieklomp
[eiser 2] heeft zijn ammoniakrechten voor ƒ 147.588,- aan [eiser 1] verkocht. [eiser 1] heeft een aanbetaling van ƒ 47.588,- gedaan op de rekening van Drieklomp. Drieklomp heeft ƒ 35.250,- doorbetaald aan Van Westreenen BV.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben de tussen hen bestaande koopovereenkomst van de ammoniakrechten ontbonden, nadat de AbRS het intrekkingsbesluit en de milieuvergunning had vernietigd. Zij hebben Drieklomp verzocht het bedrag van ƒ 47.588,- te restitueren. Drieklomp heeft aan [eiser 1] het verschil tussen ƒ 47.588,- en ƒ 35.250,-, een bedrag van ± € 5.500,- gerestitueerd. Van Westreenen BV c.s. stellen dat Van Westreenen BV, vertegenwoordigd door haar bestuurder S. van Westreenen, en [eiser 2] in september 1999 bij [eiser 2] thuis, gezeten onder een prieeltje en in aanwezigheid van de vrouw van [eiser 2], een mondelinge overeenkomst van opdracht hebben gesloten, waarin Van Westreenen op zich nam om [eiser 2] te adviseren met betrekking tot het intrekkingsbesluit en dat daarvoor een lumpsum van ƒ 30.000,- excl. BTW was afgesproken. Van Westreenen BV heeft een factuur van 20 september 1999 (99-253) aan [eiser 2] van ƒ 30.000,- excl. BTW overgelegd, die de navolgende omschrijvingen heeft:
“Afrekening inzake bemiddelingskosten conform afspraak bij de verkoop van uw ammoniakrechten van uw milieuvergunning ten belope van 5.271 kg aan de heer H. [eiser 1].
Conform afspraak
Afrekening van de in te houden provisie voor overleg gemeente, onderzoek mogelijkheden; onderzoek inzake jurisprudentie; behartigen belangen tot aan de Raad van State”.
Op de factuur is met de hand de datum “20-9-1999” geschreven. Bovendien is met de hand erop geschreven “[eiser 2]. Van West-reenen BV stelt dat [eiser 2] de factuur voor akkoord heeft getekend. Zij beschikt niet over het origineel van de factuur.
[eiser 2] ontkent dat hij Van Westreenen BV opdracht heeft gegeven hem te adviseren en begeleiden bij de overdracht van de ammoniakrechten. Hij heeft gesteld dat hij zijn zwager [eiser 1] wilde helpen bij de uitbreiding van diens veehouderij, dat hij daarom de ammoniakrechten, als deze zouden bestaan, zou willen overdragen aan [eiser 1], maar dat hij verder geen bemoeienis wilde hebben met de procedure. Met [eiser 1] heeft hij afgesproken dat het aanbetaalde bedrag op de rekening van Drieklomp zou blijven staan, totdat zeker zou zijn dat de ammoniakrechten bestonden. Hij ontkent dat hij de handtekening op de factuur heeft gezet.
De door Van Westreenen BV gestelde afspraak zou zijn gemaakt in september 1999. Zij zou een provisie inhouden voor overleg met de gemeente, “onderzoek mogelijkheden”, jurisprudentie-onderzoek en belangenbehartiging tot aan de Raad van State. Op het moment van het maken van de afspraak, was er nog geen ontwerp-intrekkingsbesluit, en al helemaal geen procedure die noopte tot jurisprudentie-onderzoek of tot vervaardiging van processtukken. Het overeengekomen honorarium van ƒ 30.000,- excl. BTW voor werkzaamheden die wellicht niet eens behoefden te worden verricht, is bijna viermaal hoger dan het met [eiser 1] overeengekomen honorarium van maximaal ƒ 8.000,- excl. BTW voor concrete werkzaamheden die op korte termijn moesten worden verricht. De gestelde afspraak spoort niet met de overeenkomst tussen [eiser 1] en [eiser 2] die Van Westreenen BV heeft opgesteld: art. 6 bepaalt dat de koper, dus [eiser 1], de hulp en advisering van Van Westreenen BV zal inschakelen voor de verplaatsing van de ammoniakrechten. [eiser 1] had Van Westreenen BV dan ook ingeschakeld voor het zoeken van ammoniakrechten. Van Westreenen BV heeft in deze procedure geen enkel stuk in het geding gebracht, waaruit blijkt van haar juridische bijstand aan [eiser 2], afgezien van de memo van 10 september 1999 van [betrokkene 3] die met name in het belang van [eiser 1] was. Van Westreenen BV heeft [eiser 2] niet vertegenwoordigd tijdens de behandeling op 30 augustus 2001 van het beroep tegen het intrekkingsbesluit bij de AbRS. Van Westreenen BV beschikt niet over het origineel van de factuur van 20 september 1999 met de handtekening van [eiser 2], zodat een echtheidsonderzoek naar de handtekening niet kan plaatsvinden.
De stelling dat [eiser 2] met Van Westreenen BV een overeenkomst van advisering heeft gesloten is in het licht van deze omstandigheden zo onwaarschijnlijk, dat de rechtbank daaraan voorbijgaat. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
Het voorgaande betekent dat de overeenkomst tussen [eiser 2] en Van Westreenen BV niet is komen vast te staan en dat Van Westreenen BV tegenover [eiser 2] geen aanspraak had op honorarium. Anders dan art. 4 van de koopovereenkomst tussen [eiser 2] en [eiser 1] doet vermoeden, was de afspraak kennelijk niet dat Drieklomp het bedrag onmiddellijk zou doorbetalen aan [eiser 2]. Anders zou zij het verschil tussen het aanbetaalde bedrag van ƒ 47.588,- en het door Van Westreenen BV geclaimde honorarium van ƒ 35.250,- omstreeks september 1999 hebben doorbetaald. Dat heeft zij niet gedaan. Drieklomp heeft het aanbetaalde bedrag van ƒ 47.588,- daarom voor partijen gehouden, althans zij was daartoe gehouden. In het midden kan blijven, of Drieklomp het bedrag voor [eiser 1] of [eiser 2] of beide partijen gezamenlijk hield. Zij was verplicht op instructie van beide partijen het gehele bedrag te restitueren. Door de ontbinding van de koopovereenkomst in 2002 diende de aanbetaling immers ongedaan te worden gemaakt. Drieklomp heeft een bedrag van ƒ 35.250,- (€ 16.094,-) niet terugbetaald aan [eiser 1]. Dat had zij wel behoren te doen. Deze vordering tot ongedaanmaking was niet verjaard toen [eiser 1] in rechte terugbetaling vorderde. Omdat [eiser 1] schuldeiser en Drieklomp schuldenaar van de ongedaanmakingsverbintenis is, zal de vordering tegen Drieklomp en niet tegen Van Westreenen BV worden toegewezen. Het gevorderde onder 1 in conventie zal in zoverre worden toegewezen.
De koop van ammoniakrechten van [betrokkene 2]
[betrokkene 2] heeft meer ammoniakrechten verkocht dan hij bezat: 1.102 kg/NH3 in plaats van 867 kg/NH3 (zie de brief van B&W van Elburg, hierboven geciteerd in 2.18). [betrokkene 2] ging uit van de ammoniakdepositie op grond van de landbouwtellingen van 1986, terwijl B&W van Elburg uitgingen van de vergunde ammoniakdepositie. Uit art. 5 Iav volgt dat de op grond van de milieuvergunning toegestane ammoniakdepositie maatgevend is. [betrokkene 2] heeft daarom wanprestatie tegenover [eiser 1] gepleegd. Van Westreenen BV had als adviseur van [eiser 1] moeten onderzoeken of de hoeveelheid ammoniakrechten, die [betrokkene 2] aanbood, correct was. Zij heeft dit niet ontdekt, zodat zij niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur. Zij is daarom aansprakelijk voor de schade, die [eiser 1] dientengevolge heeft geleden, te weten het door hem aan Drieklomp betaalde bedrag voor de 235 niet verkregen ammoniakrechten (€ 7.257,81). Voorts heeft zij geen aanspraak op courtage, voorzover het de 235 niet verkregen ammoniakrechten betreft (€ 788,97).
[eiser 1] heeft voor de verkrijging van 1.102 kg/NH3 van [betrokkene 2] ƒ 75.002,12 (€ 34.034,48) aan Drieklomp betaald. Dit is ƒ 68,06 (€ 30,88) per kg/NH3, inclusief courtage. Drieklomp heeft [betrokkene 2] voor 1.102 kg/NH3 60.007,76 (€ 27.230,33) betaald. Van Westreenen BV stelt dat zij met [eiser 1] en [betrokkene 2] verschillende prijzen heeft afgesproken en dat de met [betrokkene 2] afgesproken prijs [eiser 1] niet regardeert. Die stelling is onjuist. Van Westreenen had de opdracht aanvaard voor [eiser 1] te bemiddelen bij de verwerving van ammoniakrechten. Zij ontving daarvoor honorarium en courtage. Vanzelfsprekend is het Van Westreenen BV niet toegestaan als opdrachtnemer buiten medeweten van haar opdrachtgever een hoger dan overeengekomen loon in de zin van art. 7:405 BW te incasseren door haar opdrachtgever te misleiden over de prijs die de wederpartij wenst te krijgen voor de aangeboden ammoniakrechten. De vordering tot restitutie van de te hoge courtage van € 4.560,42 zal worden toegewezen. De vorderingen onder 3 in conventie zullen daarom worden toegewezen.
Recapitulatie, buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten
De gevorderde wettelijke rente zal als onbetwist worden toegewezen, met uitzondering van de wettelijke rente over het door [eiser 1] aan Van Westreenen BV betaalde honorarium van € 3.988,94. De rechtbank zal op vordering van [eiser 1] de ontbinding van de overeenkomst van opdracht van 26 januari 1999 in dit vonnis uitspreken, zodat de vordering tot ongedaanmaking van het betaalde honorarium eerst vandaag ontstaat.
Drieklomp zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser 1] van € 16.094,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2003. Van Westreenen BV zal worden veroordeeld tot betaling van € 12.607,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2003 en van € 3.998,94. De ontbinding van de overeenkomst van 26 januari 1999 zal worden uitgesproken.
Uit het dossier blijkt dat [eiser 1] kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte heeft gemaakt. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen daarom worden toegewezen overeenkomstig het rapport Voor-werk tot twee punten van het liquidatietarief (1.158,-) ten laste van Van Westreenen BV en Drieklomp.
De vordering in reconventie zal worden afgewezen.
Van Westreenen BV en Drieklomp zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie en reconventie.
De beslissing
De rechtbank
in conventie
1. verklaart [eiser 2] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen,
2. veroordeelt Drieklomp tot betaling aan [eiser 1] van een bedrag van € 16.094,49 (zegge: zestienduizend vierennegentig euro 49/100), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2003,
3. ontbindt de tussen [eiser 1] en Van Westreenen BV op 26 januari 1999 gesloten overeenkomst,
4. veroordeelt Van Westreenen BV tot betaling aan [eiser 1] van een bedrag van € 16.606,14 (zegge: zestienduizend zeshonderdzes euro 14/100), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 12.607,20 vanaf 14 april 2003,
5. veroordeelt Van Westreenen BV en Drieklomp hoofdelijk tot betaling van een bedrag van € 1.158,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 september 2003,
6. veroordeelt Van Westreenen BV tot vergoeding van de door [eiser 1] ten gevolge van de onjuiste advisering over de ammoniakrechten van [eiser 2] geleden schade, nader op te maken bij staat,
7. veroordeelt Van Westreenen BV en Drieklomp in de kosten van het geding in conventie, tot op heden aan de zijde van [eiser 1] begroot op € 841,93 wegens verschotten en op € 1.158,- voor salaris procureur,
8. verklaart het onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad.
9. wijst het anders of meer gevorderde af,
in reconventie
10. wijst de vordering af,
11. veroordeelt Van Westreenen BV in de kosten van het geding in reconventie, tot op heden aan de zijde van [eiser 1] begroot op op € 579,- voor salaris procureur,
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2005.