Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 129404 / HA ZA 05-1307
Datum vonnis: 24 augustus 2005
in het bevoegdheidsincident in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
opposant,
procureur mr. W.D. Huizinga,
advocaat mr. M.W.G. Versendaal te Kampen,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
geopposeerde,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mr. F.S. Landa te Breda.
Het verloop van de procedure
Bij vonnis van 28 juli 2004 met rolnummer 04/1188, dat zich bij de stukken bevindt, heeft deze rechtbank [eiser] bij verstek veroordeeld te voldoen aan een door [gedaagde] bij dagvaarding van 25 juni 2004 tegen hem ingestelde eis.
[eiser] is tegen dit vonnis in verzet gekomen bij dagvaarding van 6 juli 2005, onder overlegging van producties. Daarbij heeft hij onder meer geconcludeerd tot onbevoegdheid van deze rechtbank om van dit geschil kennis te nemen. Vervolgens heeft [gedaagde] in het daardoor ontstane bevoegdheidsincident geconcludeerd voor antwoord, waarna vonnis in het incident is bepaald.
1.1 [gedaagde] (hierna: [gedaagde] jr.) is het enige kind van het echtpaar [betrokkene 1] ([g[betrokkene 1] sr.) en [betrokkene 2].
1.2 [betrokkene 1] sr. en [betrokkene 2] hebben op 6 maart 1975 een zogenoemd langstlevende-testament opgemaakt, waarbij kort gezegd de echtelieden over en weer aan de langstlevende een levenslang vruchtgebruik van hun gehele nalatenschap hebben gelegateerd alsmede het recht om tegen inbreng van de waarde ervan in de nalatenschap goederen uit die nalatenschap in eigendom te nemen.
1.3 [g[betrokkene 2] is op 12 mei 1983 overleden.
1.4 In een notariële akte van 12 november 1984 is de scheiding en deling van de nalatenschap van [g[betrokkene 2] vastgelegd. Daarin staat onder meer dat [gedaagde] jr. ten aanzien van zijn erfdeel in de nalatenschap van zijn moeder een vordering heeft op [g[betrokkene 1] sr. van f 77.288,29 (€ 35.071,89).
1.5 [g[betrokkene 1] sr. heeft omstreeks 1988 een relatie gekregen met [betrokkene 3]. Bij testament van 14 juli 2000 heeft [g[betrokkene 1] sr. kort gezegd [gedaagde] jr. onterfd omdat deze hem “schandelijk had behandeld” en [betrokkene 3] benoemd tot enig erfgename van zijn gehele vermogen en voor het geval zij niet zijn erfgename “mocht blijken te zijn”, haar zoon [eiser] tot zijn enig erfgenaam benoemd, “zulks met inachtneming van plaatsvervulling als in de wet is geregeld voor erfopvolging bij versterf”. Verder is [eiser] in dit testament benoemd tot executeur testamentair.
1.6 [g[betrokkene 1] sr. is op 21 februari 2003 in Zwolle overleden.
1.7 [betrokkene 3] is op 27 juli 2003 overleden.
1.8 [gedaagde] jr. heeft aan [eiser] kenbaar gemaakt dat hij aanspraak maakt op zijn erfdeel in de nalatenschap van zijn moeder, [g[betrokkene 2], alsmede op zijn legitieme portie met betrekking tot de nalatenschap van zijn vader, [g[betrokkene 1] sr.
Het geschil in het incident
2.1 [eiser] is in verzet gekomen tegen het vonnis van deze rechtbank van 28 juli 2004 waarbij hij bij verstek is veroordeeld om binnen vijf dagen na betekening van dat vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom te starten met de werkzaamheden met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van [g[betrokkene 1] sr., in het bijzonder het opmaken van een boedelbeschrijving.
2.2 [eiser] heeft in de verzetdagvaarding onder meer gesteld dat deze rechtbank niet bevoegd is van het geschil kennis te nemen omdat hij geen woonplaats heeft in het rechtsgebied van de rechtbank Arnhem en evenmin het sterfhuis van de erflater, [g[betrokkene 1] sr., in dit rechtsgebied ligt.
3. [gedaagde] jr. heeft daartegen aangevoerd dat [g[betrokkene 1] sr. op het moment van zijn overlijden stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van Ede. Omdat Ede de woonplaats was van [g[betrokkene 1] sr., is deze rechtbank bevoegd van het geschil kennis te nemen, aldus [gedaagde] jr.
De beoordeling van het geschil in het incident
4. In zaken betreffende nalatenschappen is naast de rechter van de woonplaats van de gedaagde ook de rechter van de laatste woonplaats van de overledene bevoegd, zo volgt uit artikel 104 lid 1 Rv.
5. Niet in geschil is dat [eiser] ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding op 25 juni 2004 geen woonplaats had in het rechtsgebied van deze rechtbank. De vraag is dan ook of het zogenoemde sterfhuis van [g[betrokkene 1] sr. is gelegen in het arrondissement Arnhem. Bepalend daarvoor is wat de woonplaats van de overledene is geweest (vgl. art. 1:13 BW) en niet – zoals [eiser] kennelijk meent – de plaats waar de erflater feitelijk is overleden.
6. De woonplaats van een natuurlijk persoon bevindt zich blijkens artikel 1:10 BW “te zijner woonstede”. Onder woonstede wordt verstaan de plaats waar iemand werkelijk woont, waar hij de zetel van zijn fortuin heeft, zijn zaken behartigt en zijn goederen en eigendommen beheert, kortom de plaats waar iemand niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en tevens met het plan om, als dat doel bereikt is, terug te keren (HR 19 januari 1880, W (1880) 4475). Anders dan [gedaagde] jr. kennelijk meent, is dus niet bepalend de plaats waar iemand in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, maar slechts de feitelijke situatie, waarbij beoordeeld moet worden waar het centrum van iemands belangen is gelegen. De processtukken bieden daarvoor maar enkele aanknopingspunten. [gedaagde] jr. heeft over de feitelijke woonsituatie van [g[betrokkene 1] sr. niets gesteld, terwijl [eiser] zich in de verzetdagvaarding heeft beperkt tot de stelling dat [g[betrokkene 1] sr. niet alleen in Zwolle zijn sterfhuis had (onder punt 3), maar in de regio Zwolle/Kampen ook zijn woonplaats had (punt 11). Verder is in het door [gedaagde] jr. bij de inleidende dagvaarding gevoegde testament van [g[betrokkene 1] sr. van 14 juli 2000 te lezen dat [g[betrokkene 1] sr. op dat moment sinds ongeveer twaalf jaar een relatie had met [betrokkene 3], dat [betrokkene 3] op dat moment woonde in Kampen en dat hij sinds het begin van hun relatie feitelijk met haar samenwoonde. Kennelijk was zijn woonplaats in de zin van artikel 1:10 BW in juli 2000 dus Kampen.
7. Waar het ervoor kan worden gehouden dat de woonplaats van [g[betrokkene 1] sr. in 2000 Kampen was en [eiser] voorts in de verzetdagvaarding expliciet heeft gesteld dat de woonplaats van [g[betrokkene 1] sr. op het moment van zijn overlijden in de regio Zwolle/Kampen lag, lag het op de weg van [gedaagde] jr. om het door [eiser] gevoerde verweer dat hij was gedagvaard voor een niet bevoegde rechtbank niet slechts te betwisten met een verwijzing naar een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie van Ede en de stelling dat de woonplaats van [g[betrokkene 1] sr. ten tijde van zijn overlijden Ede was, maar dit ook met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen. Nu hij dat heeft nagelaten, moet het ervoor worden gehouden dat de woonplaats van [g[betrokkene 1] sr. ten tijde van zijn overlijden Kampen was. Dit betekent dat deze rechtbank niet bevoegd is van dit geschil kennis te nemen en dat de zaak in de stand waarin zij zich thans bevindt ter verdere afhandeling moet worden verwezen naar de rechtbank Zwolle.
8. [gedaagde] jr. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit incident worden verwezen. Overeenkomstig de daartoe strekkende vordering van [eiser] zal deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
9. Tegen het vonnis in dit incident staat geen hogere voorziening open (art. 110 lid 3 Rv).
De rechtbank, recht doende in het incident:
1. verklaart zich onbevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen;
2. verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt ter behandeling naar de rechtbank te Zwolle;
3. veroordeelt [gedaagde] jr. in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van [eiser] bepaald op
€ 452,00 wegens salaris procureur;
4. verklaart de onder 3. gegeven veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5. verstaat dat tegen dit vonnis geen hogere voorziening open staat.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en in het openbaar uitgesproken op woensdag 24 augustus 2005.