Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 127310 / KG ZA 05-322
Datum vonnis: 29 juni 2005
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats],
eiseres bij dagvaarding van 7 juni 2005,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. P. Burgers te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde].,
gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. K.A.J. Bisschop te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.
Het verloop van de procedure
[eiseres] heeft [gedaagde] ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. [gedaagde] heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De advocaat van [eiseres] en de advocaat van [gedaagde] hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht. Ten slotte is vonnis bepaald.
1. [eiseres] is een onderneming die zich bezighoudt met de
ontwikkeling en vervaardiging van productieapparatuur bestemd voor de halfgeleiderindustrie. Zij vervaardigt en verhandelt onder meer productieapparatuur bestemd voor het inkapselen van chips in zogenaamde QFN-MAP frames. Dit is een methode waarbij meerdere chips tegelijk gezamenlijk op één drager (lead frame) worden ingekapseld.
2. [gedaagde] is een soortgelijke onderneming die zich ook richt op
de markt van QFN-MAP apparatuur.
3. In augustus 2004 heeft [gedaagde] een brief naar verschillende
(potentiële) buitenlandse afnemers verzonden. Deze brief houdt, voor zover van belang, het volgende in.
RE: INFRINGEMENT OF INTELLECTUAL PROPERTY RIGHTS [gedaagde].
Some of our competitors are infringing our intellectual property rights. In this letter to you we like to inform you of our position with respect to this infringement, as well as to inform you in detail in order to prevent you from severe business damages.
[gedaagde] [gedaagde] (hereafter [gedaagde]) has been informed that your company has the intention to buy molding equipment, equipped with adhesive film technology for molding QFN-MAP lead frames.
The concerned patents and patent applications of [gedaagde] are:
- Patents: NL-B-1011929 (the Netherlands), NI-154483 (Taiwan),
- Applications: EP-00927946.4, EP-03076641.4, HK-02105587.6, JP-
2000-615207, KR-2001-7013870, US Appl. Nr. 20020064926
The above list reflects only a part of the total amount of patents in relation to [gedaagde]’s molding technologies, molding systems and molds.
We trust that you are aware that patent infringement is a serious matter. Industrial property and patents are the key assets of our company. Under the law of all coutries designated or to be designated in these patents and patent applications, [gedaagde] has the right to take legal action against the manufacturing, putting on the market and selling of products that infringe these rights. We have instructed our lawyers and patent attorney’s to take all necessary legal action to enforce its intellectual property, in particular all rights derived from the above referenced patents, patent applications and divisional applications!
We request, therefore, and to the extent necessary, summon you to confirm us in writing not later then by (date) that you will respect all intellectual property rights of [gedaagde], in particular the above referenced patents and patent applications, and that you will cease and desist from all activities that infringe the intellectual property rights of [gedaagde].
If you do not timely and completely comply with the above request, then we will not hesitate to take legal action. For good order’s sake, [gedaagde] reserves all rights and defenses. This letter is being sent to you by fax.”
1. [eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter [gedaagde]:
a. op straffe van een dwangsom met onmiddellijke ingang (na betekening dit vonnis) zal verbieden om zowel in Nederland als daarbuiten in woord en/of geschrift de in de dagvaarding omschreven mededelingen te doen in landen waar zij geen octrooirechten heeft;
b. op straffe van een dwangsom zal gebieden om binnen veertien (14) dagen na betekening van dit vonnis [eiseres] te voorzien van een schriftelijke, door een onafhankelijke register-accountant gecertificeerde opgave met de NAW-gegevens, met inbegrip van de namen van contactpersonen, alsmede de faxnummers en e-mailadressen van alle personen en bedrijven aan welke [gedaagde] vorenbedoelde brief of daaraan gelijk te stellen berichten heeft verzonden;
c. op straffe van een dwangsom zal gebieden om binnen vijf (5) dagen na betekening van dit vonnis aan ieder van de personen of bedrijven aan welke [gedaagde] vorenbedoelde brief of daaraan gelijk te stellen berichten heeft verzonden, per aangetekende post een brief te versturen, met gelijktijdige verzending van een kopie van die brief aan de advocaat van [eiseres], welke is opgesteld naar goed drukkersgebruik en op haar eigen briefpapier, met uitsluitend de in de dagvaarding weergegeven inhoud en zonder verder commentaar;
d. zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 10.000,- ter vergoeding van de door [eiseres] geleden schade,
alsmede de door [eiseres] gemaakte buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
2. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde]
onrechtmatig jegens haar handelt door de hiervoor weergegeven brief en/of soortgelijke mededelingen aan buitenlandse afnemers te verspreiden nu, op de eerste plaats, deze brief verschillende onjuiste mededelingen bevat. Bovendien heeft [gedaagde] de brief verspreid onder afnemers in landen waar zij geen octrooirechten heeft. De kring van afnemers is derhalve te ruim geformuleerd. Ten slotte is de wijze waarop [gedaagde] de mededelingen heeft verspreid onzorgvuldig. Als gevolg van deze handelwijze lijdt [eiseres] reputatie- en vermogensschade.
3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
1. [gedaagde] stelt dat [eiseres] misbruik maakt van procesrecht, dan wel handelt in strijd met de goede procesorde, omdat [eiseres] [gedaagde] reeds eerder in kort geding heeft doen dagvaarden waarbij volgens [gedaagde] sprake was van een zelfde feitelijke en juridische grondslag als waarvan thans sprake is en het gevorderde nagenoeg identiek is. In het eerste kort geding heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank (bij vonnis van 4 mei 2005) zich onbevoegd verklaard om van de door [eiseres] ingestelde vordering kennis te nemen en heeft hij de zaak verwezen naar de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gavenhage. Het starten van het onderhavige kort geding is daarom volgens [gedaagde] een verkapt appel tegen het vonnis van 4 mei 2005. Bovendien is het ‘verwezen’ kort geding niet door [eiseres] ingetrokken.
2. Hoewel er sprake is van dezelfde feiten en nagenoeg dezelfde vorderingen verwerpt de voorzieningenrechter het voorgaande verweer. Bij vonnis van 4 mei 2005 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de zaak verwezen omdat - kort gezegd - om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen, ook octrooirechtelijke stellingen van partijen in het oordeel moesten worden betrokken. In het onderhavige kort geding heeft [eiseres] haar stellingen ten aanzien van de octrooirechtelijke geschilpunten echter voorlopig laten vallen en heeft zij de standpunten van [gedaagde] hierover tot uitgangspunt genomen. Onder deze omstandigheden is er voorshands geen sprake van misbruik van procesrecht dan wel handelen in strijd met de goede procesorde, omdat de zaak in het vonnis van 4 mei 2005 niet reeds inhoudelijk is beoordeeld.
3. Partijen verschillen voorts van mening over de vraag welk recht op het onderhavige geschil van toepassing is. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat aannemelijk is dat de door [gedaagde] verzonden brief zich alleen richt tegen (de concurrentie door) [eiseres]. Daarmee is artikel 4 lid 1 van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad (hierna: WCOD) niet van toepassing (zie artikel 4 lid 2 WCOD). Dit leidt tot de conclusie dat op grond van artikel 3 lid 3 WCOD Nederlands recht van toepassing is, nu ‘dader en benadeelde in dezelfde staat hun gewone verblijfplaats onderscheidenlijk plaats van vestiging hebben’.
4. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van [eiseres].
5. Als (voorlopig) uitgangspunt in dit kort geding heeft te gelden, zoals [eiseres] bij monde van haar advocaat bij aanvang van de behandeling ter zitting uitdrukkelijk heeft bevestigd, dat:
a. de octrooirechten van [gedaagde] geldig zijn, en
b. [eiseres] daarop inbreuk maakt.
Hiervan uitgaande dient de vraag te worden beantwoord of de uitlatingen van [gedaagde], zoals deze zijn gedaan in de brief die hiervoor onder 3 van de vaststaande feiten is weergegeven, onrechtmatig zijn jegens [eiseres].
6. Voor beantwoording van deze vraag is niet relevant óf [gedaagde] haar (octrooi)rechten gaat handhaven. Daarmee kan de stelling van [eiseres], dat slechts degene die als eigenaar van een octrooi is ingeschreven in het octrooiregister kan worden aangemerkt als octrooihouder en dus zijn rechten kan handhaven, onbesproken blijven. Dit gaat pas (eventueel) een rol spelen als [gedaagde] daadwerkelijk tot handhaving van haar rechten overgaat. Nu vooralsnog voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] rechthebbende is op de octrooirechten, gaat het thans alleen om de vraag of de uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig zijn jegens [eiseres].
7. [eiseres] stelt allereerst dat genoemde brief verschillende onjuiste mededelingen bevat. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dit niet het geval. De mededeling “some of our competitors are infringing our intellectual property rights”, is niet onjuist nu als uitgangspunt heeft te gelden dát [eiseres] inbreuk maakt op de octrooirechten van [gedaagde]. Voor zover de brief de indruk zou wekken dat deze zich alleen richt tot [eiseres], is dit om dezelfde reden niet relevant. Ten slotte is met de zinsnede “[gedaagde] [gedaagde] (hereafter [gedaagde]) has been informed that your company has the intention to buy molding equipment, equipped with adhesive film technology for molding QFN-MAP lead frames” voorshands voldoende omschreven waar het precies om gaat.
8. [eiseres] stelt vervolgens dat [gedaagde] de bewuste brief heeft verspreid onder afnemers in landen waar zij geen octrooirechten heeft. Hiermee miskent [eiseres] dat een bedrijf, dat is gevestigd in een land waar [gedaagde] niet over octrooirechten beschikt, actief kan zijn op de markt van een land waarin [gedaagde] wél octrooirechten heeft. Voorshands geoordeeld heeft [gedaagde] voldoende aannemelijk gemaakt dat de ondernemingen waaraan de brief is verzonden (gevestigd in Singapore, Thailand en China), mondiaal opererende ondernemingen zijn. [gedaagde] was dus wel gerechtigd om deze ondernemingen aan het adres van hun hoofdvestigingen aan te schrijven.
9. Voorts stelt [eiseres] dat [gedaagde] op onzorgvuldige wijze (in te stellige bewoordingen en op een dreigende toon) de mededelingen heeft verspreid. Ook deze stelling dient te worden gepasseerd als in ogenschouw wordt genomen dat als voorlopig uitgangspunt geldt dát [eiseres] inbreuk maakt op de octrooirechten van [gedaagde].
10. Ten slotte stelt [eiseres] dat [gedaagde] in haar brief ook ten onrechte heeft vermeld dat op basis van octrooiaanvragen (“patent applications”) juridische stappen kunnen worden ondernomen. Dit kan namelijk alleen op basis van octrooirechten. Voor zover deze indruk door [gedaagde] in haar brief is gewekt, komt [eiseres] een beroep hierop niet toe. Uit de zich ook bij de stukken bevindende brief van 28 mei 2003 van [eiseres] aan [gedaagde] blijkt dat [eiseres] dezelfde werkwijze hanteert: “(...) you should be aware that the [eiseres] mold design contains specific patents and specific patent applications (...) we will take any action necessary defending our properties.”
Bovendien gaat het, zoals hiervoor onder 8 reeds is overwogen, om mondiaal opererende ondernemingen die dagelijks met octrooien te maken hebben. Zij moeten voorshands in staat worden geacht het onderscheid te kunnen maken tussen octrooiaanvragen en octrooirechten. Tevens moeten zij kunnen inschatten wat dit onderscheid in de diverse landen aan (rechts)gevolgen met zich mee brengt/kan brengen.
11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] niet onrechtmatig handelt jegens [eiseres]. Het gevorderde zal daarom worden afgewezen. De vraag of de voorzieningenrechter grensoverschrijdend bevoegd is kan daarmee onbesproken blijven. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] in de kosten van dit kort geding worden verwezen.
1. weigert de gevorderde voorziening;
2. veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 816,- voor salaris en op € 244,- voor verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.Æ. Uniken Venema en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren op 29 juni 2005.