5.1. Anders dan [eiser] heeft betoogd is de kantonrechter van oordeel dat het door de verpleegkundige gegeven oordeel inzake de arbeidsgeschiktheid van [eiser] als rechtsgeldig moet worden aangemerkt, zodat het verweer van Ampt van Nijkerk opgaat. Immers, op grond van artikel 33 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) wordt tot het gebied van deskundigheid van de verpleegkundige gerekend het ingevolge opdracht van een beroepsbeoefenaar op het gebied van de individuele gezondheidszorg verrichten van handelingen in aansluiting op diens diagnostische en therapeutische werkzaamheden. Een bedrijfsarts is te kwalificeren als een beroepsbeoefenaar als hiervoor bedoeld, naar uit de Wet BIG blijkt.
Nu uit de schriftelijke verklaring d.d. 16 maart 2005 van ArboNed, waarvan [eiser] de inhoud niet heeft betwist, valt op te maken dat de verpleegkundige in kwestie heeft gehandeld in opdracht van de bedrijfsarts dient het oordeel van de verpleegkundige te worden aangemerkt als een oordeel van de bedrijfsarts.
Aldus mocht Ampt van Nijkerk op goede gronden menen dat er op 18 juni 2004 sprake was van gedeeltelijke en op 28 juni 2004 van volledige arbeidsgeschiktheid van [eiser], welk oordeel bovendien werd gedeeld door Hofstee, de waarnemend huisarts van [eiser], naar Ampt van Nijkerk heeft betoogd. Hieraan doet niet af dat Slegers, de behandelend waarnemend huisarts van [eiser], een andere mening was toegedaan, naar [eiser] heeft gesteld, daar het oordeel van de bedrijfsarts dan wel de in zijn opdracht handelende verpleegkundige van doorslaggevende betekenis moet worden geacht.
Bovendien heeft te gelden dat wanneer [eiser], naar hij heeft betoogd, er bezwaar tegen had, dat hij uitsluitend door een verpleegkundige en niet door een bedrijfsarts was beoordeeld inzake zijn arbeids(on)geschiktheid, het op zijn weg had gelegen zijn bezwaren destijds direct, nadat hij het oordeel van Arboned had vernomen, kenbaar te maken aan Ampt van Nijkerk. [eiser] heeft gesteld dat hij zijn bezwaar tegen de bevindingen van de verpleegkundige mondeling aan Kistemaker, werkzaam bij Ampt van Nijkerk, heeft medegedeeld. Zulks is evenwel door Ampt van Nijkerk betwist. Nu [eiser] geen gespecificeerd bewijsaanbod van zijn stelling op dit punt heeft gedaan, zal hem ook geen bewijslevering worden opgedragen. Aldus moet het ervoor worden gehouden dat hij Ampt van Nijkerk niet op de hoogte heeft gesteld. Bovendien heeft [eiser] erkend dat hij op de oproepen van Ampt van Nijkerk niet heeft gereageerd, terwijl het ook toen op zijn weg had gelegen zijn bezwaren aan haar kenbaar te maken.
Niet valt uit te sluiten dat Ampt van Nijkerk, indien zij destijds op de hoogte zou zijn geweest van de bezwaren van [eiser], maatregelen zou hebben getroffen om uit de impasse te geraken.
Voorts moet worden opgemerkt dat [eiser], indien hij meende dat hij ten onrechte (gedeeltelijk) arbeidsgeschikt was bevonden, destijds de mogelijkheid ten dienste stond onverwijld een zogenoemde ‘second opinion’ te vragen, waarvan hij toen (nog) geen gebruik heeft gemaakt. De stelling van [eiser] dat hij vanwege een misverstand ontstaan door zijn gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal eerst geruime tijd later - pas op 24 november 2004 - een oordeel als hiervoor bedoeld heeft gevraagd is onbegrijpelijk, nu vast staat dat Ampt van Nijkerk hem reeds bij brief van 21 juni 2004, die nog wel in het Engels was gesteld, heeft gewezen op de mogelijkheid van het vragen van een ‘second opinion’ bij UWV.
Ten slotte moet worden opgemerkt dat de kantonrechter het niet geloofwaardig acht dat [eiser] uitsluitend voor zijn werk bij Ampt van Nijkerk arbeidsongeschikt was, naar [eiser] heeft betoogd, terwijl hij, naar achteraf is gebleken, in dezelfde periode wel in staat was te werken voor het uitzendbureau en aldus voor dat werk arbeidsgeschikt was. Dat dit werk lichter van aard was dan dat bij Ampt van Nijkerk valt te betwijfelen, nu het uitzendbureau heeft verklaard dat [eiser] in dienst was als productiemedewerker en niet als toezichthouder, naar [eiser] heeft betoogd.