Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 126952 / KG ZA 05-300
Datum vonnis: 5 juli 2005
1. [eiser 1],
en
2. [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur mr. P.F.M. Verstegen te Heilig Landstichting,
1. [gedaagde 1],
en
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.H. Kemna te Arnhem.
Het verloop van de procedure
Eisers - die hierna gezamenlijk in enkelvoud zullen worden aangeduid als [eiser 1] - hebben gedaagden - die hierna gezamenlijk in enkelvoud zullen worden aangeduid als [gedaagde 1] - ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
[gedaagde 1] heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen en heeft tevens een eis in reconventie ingesteld, zoals neergelegd in de akte van eis in reconventie. [eiser 1] heeft geconcludeerd tot weigering van de in reconventie gevorderde voorzieningen.
De advocaten van beide partijen hebben de zaak bepleit, beiden overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities.
Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1. [eiser 1] is sinds december 2003 eigenaar van het perceel aan de [adres] te [woonplaats]. [gedaagde 1] is eigenaar van het perceel aan de [adres] te [woonplaats]. Het perceel van [gedaagde 1] ligt niet direct aan de openbare weg (de [adres]), maar ligt achter de percelen van enerzijds [eiser 1] en anderzijds [betrokkene 1] en zijn echtgenote, wonende aan de [adres] (hierna gezamenlijk: [betrokkene 1]). [gedaagde 1] (en zijn / haar rechtsvoorgangers) maken, om de [adres] te bereiken, al jarenlang gebruik van een landweg die voor een groot deel over het perceel van [betrokkene 1] loopt en voor het resterende deel over het perceel van [eiser 1].
2. Deze als uitweg dienende landweg is al diverse malen onderwerp van geschil geweest. In 1976 is een geschil tussen [betrokkene 1] en de rechtsvoorganger van [gedaagde 1], genaamd [betrokkene 2], in der minne geregeld en is (onder meer) overeengekomen dat [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] recht van uitweg verleende tegen betaling van éénhonderd gulden per jaar. Aanwijzing van een noodweg op grond van artikel 5:57 BW is nooit door [gedaagde 1] of zijn rechtsvoorgangers jegens [eiser 1] of diens rechtsvoorganger [betrokkene 3] gevorderd.
3. In een bij deze rechtbank door [betrokkene 1] tegen [gedaagde 1] aangespannen procedure is [betrokkene 1], bij vonnis van 22 januari 2003, in reconventie veroordeeld om de zich langs de landweg bevindende heg dusdanig terug te snoeien en / of te verwijderen en / of te verplaatsen en teruggesnoeid, respectievelijk verwijderd, respectievelijk verplaatst te houden dat de landweg 2.40 meter breed is. In conventie is na belangenafweging overwogen dat [betrokkene 1] geen redelijk belang heeft om aan het gebruik, zoals [gedaagde 1] dat op dat moment maakt van de landweg, een einde te maken. Tegen dat vonnis is hoger beroep ingesteld, waarin nog geen uitspraak is gedaan.
4. [eiser 1] heeft van september 2004 tot omstreeks februari 2005 een woning met garage op zijn perceel gebouwd. Naar aanleiding daarvan heeft [gedaagde 1] een kort geding tegen [eiser 1] aangespannen. In het daaruit voortvloeiende vonnis van 7 februari 2005 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is voorlopig geoordeeld dat er op het gedeelte van de landweg dat over het perceel van [eiser 1] loopt ten behoeve van [gedaagde 1] een recht van noodweg door noodzakelijk gebruik is ontstaan. Verder is daarin voldoende aannemelijk geacht dat de noodweg door de bouw van de garage van [eiser 1] ter plaatse waar de weg langs die garage loopt, is versmald tot 2.20 meter. De voorzieningenrechter achtte dit handelen van [eiser 1] onzorgvuldig, maar oordeelde, na afweging van de belangen van partijen, dat de door [gedaagde 1] gevorderde afbraak van de garage van [eiser 1] een té verstrekkende voorlopige maatregel was, met voorlopig te ingrijpende gevolgen voor [eiser 1].
Het geschil in conventie en in reconventie
1. [eiser 1] vordert in conventie [gedaagde 1] te veroordelen:
- te gedogen dat hij de loop van het pad vastlegt door het slaan van piketpaaltjes op een afstand van twee meter gemeten vanaf de rand van het pad aan de zijde van [betrokkene 1],
- te gedogen dat op de rand van het pad aan de zijde van het perceel van [eiser 1] tot aan de achterkant van de garage van [eiser 1] een vaste afscheiding in de vorm van een gaashekwerk van 150 centimeter hoog langs het pad wordt geplaatst,
- tot betaling van een bedrag gelijk de helft van de kosten van het laten leveren en plaatsen van het gaashekwerk van 150 centimeter hoog aan [eiser 1],
- te gedogen dat de situatie ter hoogte van de woningen van [eiser 1] en [betrokkene 1] - in ieder geval aan de zijde van de woning van [eiser 1] - ongewijzigd blijft ten opzichte van de huidige situatie,
- tot het binnen een maand na datum van het in deze te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom, aanbrengen van verharding door middel van grind of een soortgelijke voorziening op het pad en het voor hun rekening en risico voldoende onderhouden van het pad, zodanig dat [eiser 1] daarvan geen hinder ondervindt,
- tot het, op straffe van een dwangsom, uitsluitend stapvoets rijden op het pad,
- tot betaling van een redelijke vergoeding van € 3.000,-- per jaar bij vooruitbetaling, aan [eiser 1], voor welke vergoeding een indexatie zal gelden gebaseerd op de gebruikelijke inflatieparameters van het CBS,
- tot het opleggen van de verplichtingen die uit het in deze te wijzen vonnis voortvloeien via een kettingbeding aan eventuele rechtsopvolgers, op straffe van een dwangsom,
met veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van deze procedure.
2. [eiser 1] stelt daartoe dat hij in een bodemprocedure een verklaring voor recht zal vorderen dat [gedaagde 1] geen recht heeft op een noodweg ten laste van zijn perceel en dat hij, in afwachting daarvan, belang heeft bij de gevorderde voorlopige maatregelen. Hij stelt steeds meer hinder te ondervinden van het gebruik dat [gedaagde 1] van de weg maakt. [gedaagde 1] rijdt te hard over de weg en maakt gebruik van grote voertuigen. Hij wil deze hinder zoveel mogelijk beperken en zijn perceel volledig gebruiken. Verder wil hij zijn perceel met een fijnmazig hek afsluiten zodat hij dieren op zijn perceel kan houden. Er staat [gedaagde 1] volgens [eiser 1] ook een alternatieve route ter beschikking om de openbare weg te bereiken. Het is in het belang van beide partijen dat er voorlopig duidelijkheid komt over de loop, de breedte en het toegestane gebruik van het pad, alsmede over de vergoeding die [gedaagde 1] daarvoor o.g.v. art. 5:57 lid 1 BW aan [eiser 1] dient te betalen, aldus [eiser 1].
3. [gedaagde 1] voert gemotiveerd verweer. In reconventie vordert hij, samengevat, [eiser 1], op straffe van een dwangsom, te veroordelen om de noodweg in haar oorspronkelijke staat (echter met inachtneming van het vonnis van 7 februari 2005) te handhaven en te dulden en te verbieden aan die noodweg en de mogelijkheid van gebruik daarvan door [gedaagde 1] wijzigingen aan te brengen of het gebruik daarvan door [gedaagde 1] te belemmeren, zulks tot aan de definitieve uitspraak in een door [eiser 1] te entameren bodemprocedure over die noodweg, met veroordeling van [eiser 1] in de kosten van dit geding in reconventie. [gedaagde 1] legt hieraan zijn vrees ten grondslag dat [eiser 1] hem de toegang tot de openbare weg reeds voor een uitspraak in een bodemprocedure zal bemoeilijken, omdat [eiser 1] kort vóór dit kort geding ook een poging daartoe heeft ondernomen door betonmatten op de noodweg neer te leggen.
4. [eiser 1] voert gemotiveerd verweer tegen de vordering in reconventie, hetgeen hierna aan de orde zal komen.
De beoordeling van het geschil
1. Het spoedeisend belang vloeit naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende voort uit de stellingen van [eiser 1] omtrent de conflicten tussen partijen.
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij geen reden ziet thans anders te oordelen over het bestaan en de breedte van de noodweg dan is gebeurd in het vonnis van 7 februari 2005 (zie hierboven bij de vaststaande feiten onder 4). In conventie staat dan de vraag centraal of er voldoende aanleiding is tot het onmiddellijk treffen van de door [eiser 1] gevorderde voorlopige ordemaatregelen, vooruitlopend op de uitslag van een door [eiser 1] te entameren bodemprocedure.
3. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is voorshands, uit de overgelegde producties en het ter zitting verhandelde, onvoldoende gebleken van door [gedaagde 1] veroorzaakte ernstige hinder. Wat dat betreft is er dus geen bijzondere maatregel nodig. De gevorderde geldelijke vergoeding is geen maatregel die zich leent voor beoordeling in dit kort geding.
4. In het licht van de voortdurende conflicten tussen partijen en de uitdrukkelijke wens van beide partijen om (voorlopige) duidelijkheid te krijgen, acht de voorzieningenrechter, het in hun beider belang om thans de huidige toestand – waarbij een onrechtmatig handelen van [eiser 1], namelijk het bouwen van de garage over de weg, vooralsnog getolereerd wordt – te handhaven totdat er uitspraak is gedaan in een bodemprocedure. De huidige toestand is dat de weg een breedte heeft van 2.40 meter behoudens waar de weg langs de garage loopt en 2.20 breed is, zoals weergegeven in overweging 4 onder de vaststaande feiten.
5. Het voorgaande betekent dat de vorderingen in conventie, die alle zijn gericht op het wijzigen van de huidige toestand, moeten worden afgewezen.
6. [eiser 1] weerspreekt dat hij daadwerkelijk heeft gepoogd de landweg af te sluiten en vooralsnog is van opzettelijke belemmering van de doorgang voor [gedaagde 1] onvoldoende gebleken. Wat dat betreft is er dus geen maatregel nodig. Ook in reconventie geldt echter dat de voorzieningenrechter het in het belang van beide partijen acht om thans de huidige toestand – waarbij een onrechtmatig handelen van [eiser 1], namelijk het bouwen van de garage over de weg, vooralsnog getolereerd wordt – te handhaven totdat er uitspraak is gedaan in een bodemprocedure. Dit betekent dat de vorderingen van [gedaagde 1] voor zover zij daarop zijn gericht – dat zijn de vorderingen om [eiser 1] te veroordelen de noodweg in haar oorspronkelijke staat (met inachtneming van het vonnis van 7 februari 2005) te handhaven en te dulden en te verbieden aan die noodweg en de mogelijkheid van gebruik daarvan door [gedaagde 1] wijzigingen aan te brengen of het gebruik daarvan door [gedaagde 1] te belemmeren, zulks tot aan de definitieve uitspraak in een door [eiser 1] te entameren bodemprocedure over die noodweg – in voege als hierna aan te geven voor toewijzing in aanmerking komen.
in conventie en in reconventie
7. Gelet op de voorgeschiedenis tussen partijen, het feit dat zij buren zijn en het gegeven dat de noodweg constant tot problemen tussen hen (en ook met anderen) leidt, zal de voorzieningenrechter zowel in conventie als in reconventie de kosten compenseren met dien verstande dat iedere partij de eigen kosten draagt.
1. wijst de vorderingen af,
2. bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt,
3. veroordeelt [eiser 1] om de noodweg in haar oorspronkelijke staat met inachtneming van het tussen partijen gewezen vonnis van 7 februari 2005 – dat wil zeggen dat de weg 2.40 meter breed is, behalve waar de weg de garage van [eiser 1] passeert, waar zij 2.20 breed is – te handhaven en te dulden,
4. verbiedt [eiser 1] wijzigingen aan te brengen in de mogelijkheden van het gebruik van de noodweg door [gedaagde 1],
5. verbiedt [eiser 1] het gebruik van de noodweg door [gedaagde 1] te verhinderen of te belemmeren,
6. veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] hoofdelijk, met dien verstande dat indien en voor zover de één betaalt, ook de ander daardoor zal zijn gekweten, voor iedere dag of gedeelte van een dag vóórdat een partijen bindende uitspraak is gedaan in een bodemprocedure over de noodweg, waarop partij [eiser 1] in strijd handelt met de hiervoor onder 3, 4 en 5 gegeven veroordeling en verboden, aan [gedaagde 1] een dwangsom te betalen van € 1.000,- met een maximum van € 50.000,-,
7. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
8. bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt,
9. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2005.