DAV voert aan dat zij wel actie heeft ondernomen om de servicekosten te verlagen en dat Gerpromij dit onderdeel van de vordering niet heeft onderbouwd.
Toen bij vonnis van 9 maart 2005 de comparitie na antwoord was bepaald, had Gerpromij de gelegenheid de vordering op dit – grootste – onderdeel nader te onderbouwen. De comparitie vond plaats op 18 mei 2005, twee dagen na pinksteren. Gerpromij heeft op de vrijdag voor pinksteren stukken toegezonden, waaronder de al genoemde productie 11.
Daarin staat onder de kop ‘Indien de afrekeningen 2000 t/m 2003 de werkelijk gemaakte kosten met bovenstaande wegingsfaktoren worden gecorrigeerd ontstaan de bijbetalingen per huurder als volgt’ een opsomming van huurders met over de jaren 2000 tot en met 2003 bij te betalen bedragen. De som daarvan is € 241.461,27. Met ‘het bovenstaande’ wordt kennelijk de lijst bedoeld die de opschriften draagt ‘leegstandsbeheer € 241.738,94’ en ‘Indien er onderscheid wordt gemaakt in toedeling van kosten betreffende leveringen en diensten geeft onderstaande tabel aan de wegingsfaktor bij de berekening.’
De tabel bevat dan de volgende posten met percentages terzake van ‘weging in servicekosten leegstand’. Gas (20%), water (0%), onderhoud cv (20%), elektra cv (100%), elektra algemeen 100%), papier opruimen (0%), glas (0%), winkeliersbijdrage (0%), vervangen lampen (100%), toegangsdeuren (100%), vuilafvoer (0%), schoonmaken (0%), zuiveringslasten (0%), onderhoud techniek (100%), tuinonderhoud (100%).
Dit is een berekening die kennelijk van een bepaald standpunt uitgaat ten aanzien van de genoemde posten, maar geen onderbouwing van dat standpunt.
De rechtbank oordeelt over deze gang van zaken als volgt.
Gerpromij heeft door op de beschreven wijze haar vordering te presenteren in de eerste plaats de grondslag van haar eis onvoldoende verwoord in de dagvaarding inclusief de daarbij overgelegde producties.
In de tweede plaats heeft Gerpromij door de zeer late toezending van stukken – te laat in de zin van het Landelijk Rolreglement en het tussenvonnis, waarin toezending op een termijn van twee weken voor de zitting als regel is gesteld –, mede gelet op het feit dat deze in een periode viel waarin naar algemeen bekend is, door velen vakantie wordt opgenomen, DAV de gelegenheid ontnomen tijdig verweer te voeren.
In de derde plaats heeft Gerpromij ten onrechte nagelaten reeds bij dagvaarding een berekening van het op dit onderdeel gevorderde bedrag over te leggen. Dat zij daarover beschikte, volgt uit het gegeven dat zij in staat is gebleken in de dagvaarding geen schatting maar een exact bedrag te noemen (€ 241.738,94). Op dit punt is productie 11 enerzijds verhelderend omdat ditzelfde bedrag in de aanhef ervan wordt genoemd. Anderzijds komt de berekening in deze productie uit op € 241.461,27. Dit verschil van € 277,67 wordt niet verklaard. Dit betekent dat de gegevens waarop het in de dagvaarding genoemde bedrag is gebaseerd, nog steeds niet zijn overgelegd, maar het betekent ook dat de mogelijkheid bestaat dat productie 11, die blijkens de aanhef ‘leegstandsbeheer € 241.738,94’ wil aansluiten bij de dagvaarding, een reconstructie achteraf is.
De rechtbank tilt zwaar aan deze drie constateringen. Door op de hier omschreven wijze te procederen heeft Gerpromij het DAV onmogelijk gemaakt tijdig inhoudelijk verweer te voeren en nagelaten ter gelegenheid van de comparitie deze fout te herstellen.
Dit laatste heeft de rechter ter comparitie aangegeven. Twee dagen na de comparitie heeft Gerpromij (dan ook) pleidooi gevraagd. Dit is geweigerd omdat aan de advocaten aan het einde van de behandeling ter comparitie de gelegenheid was geboden nog datgene ter toelichting van de zaak op te merken wat zij naar voren wilden brengen voordat de zaak voor vonnis op de rol werd geplaatst. Gerpromij moet dus geacht worden voordat de comparitie werd gesloten in staat te zijn geweest haar standpunt in voldoende mate mondelinge uiteen te hebben kunnen zetten (art. 134 Rv.).
Het uitgangspunt van de wet is dat het debat tussen partijen op de comparitie na antwoord wordt afgerond (art. 131, 132 Rv.). Nu op het moment van sluiting van de comparitie DAV ten aanzien van dit onderdeel van de vordering, evenals de rechtbank, nog in het duister tastte, heeft Gerpromij in zo ernstige mate in strijd met de beginselen van een goede procesorde gehandeld dat zij niet ontvankelijk zal worden verklaard in dit onderdeel van de vordering.