ECLI:NL:RBARN:2005:AU0548
Rechtbank Arnhem
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen broers over onroerende zaak
In deze zaak vorderde eiser, een van de drie broers, de opheffing van een conservatoir beslag dat door zijn twee broers was gelegd op zijn aandeel in een onroerende zaak. De zaak speelde zich af in het kader van een kort geding, waarbij eiser stelde dat het beslag onrechtmatig was, gezien eerdere vonnissen die hem in het gelijk stelden. De broers waren verwikkeld in een juridische strijd over de eigendom van de onroerende zaak, die zij gezamenlijk bezaten. Eiser had eerder een vonnis verkregen dat zijn broers verplichtte om mee te werken aan de overdracht van hun aandelen in de onroerende zaak aan hem, tegen betaling van een bedrag van € 10.000,- per broer. Echter, zijn broers hadden hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en legden vervolgens beslag op zijn aandeel in de onroerende zaak.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag opgeheven moest worden, omdat er summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering van de gedaagden was gebleken. De rechter wees erop dat het beslag was gelegd na de uitvoering van het eerdere vonnis, en dat er geen evident juridische of feitelijke misslagen waren aangetoond die het beslag rechtvaardigden. De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangen van de partijen tegen elkaar moesten worden afgewogen, en dat het belang van eiser om onbezwaard over de onroerende zaak te kunnen beschikken zwaarder woog dan het belang van de gedaagden om het beslag te handhaven. De rechter besloot ook dat de proceskosten tussen partijen gecompenseerd moesten worden, gezien de familierechtelijke betrekkingen. Uiteindelijk werd het beslag opgeheven en werd de inschrijving daarvan in de openbare registers bevolen.