ECLI:NL:RBARN:2005:AU0539

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
108468
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor gevaarlijke situatie door gebruik van ladder

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Arnhem op 8 juni 2005, staat de aansprakelijkheid van Pillopak B.V. centraal. De zaak betreft een ongeval waarbij een werknemer, [betrokkene 1], viel van een ladder die hij gebruikte. De ladder was een uitschuifbare ladder, waarvan het bovenste deel aan de onderkant van hout was. De rechtbank moest beoordelen of de aanwezigheid van houten klossen aan de onderkant van de ladder een gevaarlijke situatie heeft veroorzaakt, waarvoor Pillopak aansprakelijk zou kunnen worden gesteld.

De rechtbank oordeelde dat de enkele aanwezigheid van houten klossen niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake was van een ondeugdelijke ladder. De getuigenverklaringen gaven aan dat de ladder als geheel functioneel geschikt was voor gebruik, en dat de werknemer had moeten beseffen dat het ladderdeel niet geschikt was voor gebruik op een gladde ondergrond. De rechtbank concludeerde dat Koller Installatietechniek B.V. en Aegon Schadeverzekering N.V., die de vordering hadden ingesteld, niet in hun bewijsvoering waren geslaagd.

De rechtbank wees de vorderingen van Koller en Aegon af en veroordeelde hen in de proceskosten. De voorwaardelijke reconventionele vordering van Pillopak werd eveneens afgewezen, omdat deze nauw verbonden was met de conventionele procedure. De rechtbank benadrukte dat de procedurekosten in de reconventie op nihil werden begroot, gezien de afwijzing van de vorderingen.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 108468 / HA ZA 04-55
Datum uitspraak: 8 juni 2005
Vonnis
in de zaak van
1. de besloten vennootschap
KOLLER INSTALLATIETECHNIEK B.V.,
gevestigd te Eerbeek, gemeente Brummen,
hierna te noemen: Koller,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 6 januari 2004,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
2. de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: Aegon,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 6 januari 2004,
procureur en advocaat mr. C.W. Langereis te Zevenaar.
tegen
de besloten vennootschap
PILLOPAK B.V.,
gevestigd te Eerbeek, gemeente Brummen,
hierna te noemen: Pillopak,
gedaagde in conventie bij genoemde dagvaarding,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. D.C. van Fulpen te Amersfoort.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 20 oktober 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ingevolge dit vonnis hebben Koller en Aegon in enquête drie getuigen voorgebracht, terwijl in contra-enquête door Pillopak een getuige is voorgebracht. Nadat de partijen elk nog een conclusie na getuigenverhoor hebben genomen is opnieuw vonnis bepaald.
De verdere beoordeling van het geschil
1. Allereerst wordt verwezen naar en volhard bij hetgeen in het hierboven genoemde tussenvonnis is overwogen en beslist. Daarin is aan Koller en Aegon te bewijzen opgedragen dat [betrokkene 1] een ondeugdelijke afgekeurde ladder van Pillopak heeft gebruikt die later door haar is vernietigd. De rechtbank zal voor elk van de drie in de bewijsopdracht gebezigde kwalificaties van de ladder nagaan wat daarover in het getuigenverhoor is komen vast te staan.
Afgekeurde ladder?
2. Geen van de getuigen heeft hierover iets gezegd, niet door welke instantie het door Koller en Aegon gestelde afkeuren is gebeurd noch waaruit dat is gebleken en op welke aspecten dat betrekking had. Voor de beoordeling van het gestelde onrechtmatig handelen van Pillopak speelt dit aspect mitsdien geen rol.
Ondeugdelijke ladder?
3. Op grond van wat de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] daarover hebben verklaard neemt de rechtbank aan dat [betrokkene 1] het bovenste deel van een van de twee bij Pillopak aanwezige ladders heeft gebruikt en dat dit deel aan de onderkant van hout was. Dat is wat de getuigen zeggen te hebben gezien direct na het ongeval, de een ([betrokkene 1]) wat meer de ander ([betrokkene 2]) wat minder gedetailleerd.
[betrokkene 1]:
“Het ging om een afzonderlijk deel, van 3 à 3,5 meter, van een lange uitschuifbare ladder. Die ladder als geheel bestond, denk ik, uit twee delen. Ik heb het bovenste schuifdeel gebruikt van die ladder. [..] Het door mij gebruikte deel van de ladder was aan de onderkant van hout. Dat zag ik pas later, nadat ik al was gevallen. Ik zag toen ook dat door slijtage een groot deel van het hout weg was. Het hout stak binnenin het rechthoekig profiel van het ladderdeel.”
[betrokkene 2]:
“Die ladder was het bovenste stuk van een ladder die uit meerdere delen bestaat. De andere delen van de ladder heb ik daar niet gezien. De ladder was van aluminium. Aan de onderkant was de ladder van hout. In zo’n ladder wordt een houten stuk in de frame geslagen aan de onderkant. Ik moet u wel zeggen dat ik voornamelijk met Ab bezig was en niet heel bewust op de ladder heb gelet.”
Aan de op dit punt andersluidende verklaring van de getuige [betrokkene 3], die heeft gesproken over in het frame van het bovenste deel van de ladder gedrukte kunststof proppen, gaat de rechtbank dus voorbij. Die verklaring staat op zichzelf, heeft in algemene zin betrekking op “de” twee ladders bij Pillopak en beschrijft niet specifiek de ladder of het ladderdeel dat direct na het ongeval in de buurt van [betrokkene 1] is aangetroffen nu [betrokkene 3] zelf niet op de plaats van het ongeval aanwezig is geweest.
4. De vraag is vervolgens of de enkele aanwezigheid van houten klossen of stukken in de onderkant van het bovendeel van een ladder moet leiden tot het oordeel dat Pillopak een voor [betrokkene 1] gevaarlijke situatie heeft veroorzaakt. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. De afwezigheid van voldoende stroef materiaal bij een onderdeel van een ladder kan, afgestemd op de in 1999 geldende veiligheidsregels, niet als een intrinsiek gebrek van die ladder als geheel worden aangemerkt. Pillopak hoefde in redelijkheid niet te verwachten dat de in haar productieomgeving vertoevende (professionele) derden, zoals [betrokkene 1], dit ladderdeel op een (gladde) betonvloer zouden gebruiken nu het daartoe niet bestemd en geschikt was. De rechtbank gaat er daarbij voorts vanuit dat de ladder als geheel wel in orde was, in die zin dat het onderste deel ervan functioneel geschikt was om contact te maken met een gladde ondervloer, nu geen van de getuigen daarover iets anders heeft verklaard. [betrokkene 1] had dus de complete ladder kunnen en moeten gebruiken. Dat een ladderdeel mogelijk in de productieomgeving van Pillopak is gaan zwerven, hetgeen onvoldoende duidelijk is geworden nu alleen [betrokkene 1] zelf iets in die richting heeft verklaard, maakt het oordeel niet anders omdat het te ver gaat om van Pillopak te vergen dat zij de ladders achter slot en grendel bewaarde.
Vernietigde ladder?
5. Dat het ladderdeel waarmee het ongeval is gebeurd door Pillopak is vernietigd heeft geen van de getuigen verklaard. In zoverre is dus niet komen vast te staan wat daarover in het op 17 februari 2000 door de Arbeidsinspectie opgemaakte rapport staat genoteerd. Aangenomen moet wél worden dat het bewuste ladderdeel is ‘verzegeld’ (de term die de Arbeidsinspectie hanteert), welke verzegeling daaruit heeft bestaan dat de ladder aan de ketting is gelegd. De getuige [betrokkene 4] heeft met zoveel woorden verklaard dat hij dit heeft gedaan ongeveer een uur na het ongeval. Hij heeft toen de ladder verplaatst en met een ketting met hangslot in de buurt van de draaibank in de ruimte van de technische dienst gestald. Wat er daarna met de ladder is gebeurd is onopgehelderd gebleven. Het staat wel vast dat de ladder is verdwenen bij Pillopak. Dat volgt uit de verklaring van de getuige [betrokkene 3] die heeft gezegd dat er na het ongeval na verloop van tijd nog slechts één ladder op de technische dienst aanwezig was. Waar de andere ladder, die van het ongeval, is gebleven weet [betrokkene 3] niet en hij heeft er ook geen verklaring voor kunnen geven dat een volledige ladder is verdwenen. Nu niet is gesteld of gebleken dat de ladder is ontvreemd, en dat als oorzaak van de verdwijning ook niet aannemelijk is, moet uit de door de getuige geschetste gang van zaken worden geconcludeerd dat Pillopak de ladder heeft afgevoerd.
Dit enkele feit rechtvaardigt echter nog niet het vermoeden dat de ladder ondeugdelijk was en behept was met iets anders dan de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben waargenomen en waarover onder 4 is geoordeeld dat dit de ladder niet gebrekkig maakte. Anders gezegd: de feitelijke beschikbaarheid van het ladderdeel had, mede gelet op de toedracht van het ongeval, niet iets anders aan het licht kunnen brengen. Koller en Aegon zijn derhalve per saldo niet in hun bewijsmogelijkheden geschaad.
6. De slotsom in conventie luidt dat Koller en Aegon het hen opgedragen bewijs niet hebben geleverd. De vordering moet daarom worden afgewezen met veroordeling van Koller en Aegon in de kosten van de procedure.
7. Nu de vordering in conventie wordt afgewezen, komt de rechtbank niet toe aan de voorwaardelijk ingestelde vordering in reconventie. Die vordering zal daarom worden afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat de procedure in voorwaardelijke reconventie dermate nauw met de procedure in conventie is verbonden, dat de daaraan verbonden kosten op nihil worden begroot.
De beslissing
De rechtbank
in conventie:
wijst de vordering af,
veroordeelt Koller en Aegon in de kosten van de procedure tot op heden bepaald op € 1.325,- voor verschotten en op € 3.129,- voor salaris procureur,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in (voorwaardelijke) reconventie:
wijst de vordering af,
veroordeelt Pillopak in de kosten van de procedure, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en uitgesproken in het openbaar op woensdag 8 juni 2005.
de griffier de rechter