Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/371
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door [gemachtigde],
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 3 januari 2005.
Op 24 december 2003 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend tot verlening van subsidie in het kader van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer.
Bij besluit van 20 juli 2004 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaar deels gegrond, deels ongegrond zijn verklaard.
Tegen dit besluit is door eiseres beroep ingesteld, voor zover haar bezwaar ongegrond is verklaard. Door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 25 mei 2005. Namens eiseres is aldaar verschenen [X], vennoot, bijgestaan door [gemachtigde]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevrouw mr. S.G.A. Peeters, gemachtigde.
De Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (hierna: Regeling SAN) is gepubliceerd in de Staatscourant 1999, 252 en is nadien meermaals gewijzigd. Voor de beoordeling van dit geschil dient te worden getoetst aan de Regeling SAN, zoals deze gold ten tijde van de (beslissing op de) aanvraag. Nu niet is gebleken dat het toepasselijke recht ten tijde van het besluit op bezwaar op een voor eiseres gunstige wijze was gewijzigd, bestaat er geen aanleiding om op dit uitgangspunt een uitzondering te maken.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, onder h, van de Regeling SAN, zoals die regeling luidde ten tijde van belang, wordt onder landschapspakket verstaan: een in één van de bijlagen 32 tot en met 46 beschreven samenstel van landschappelijke elementen met de daarbij behorende bepalingen.
Op basis van artikel 2, aanhef, onder b, van de Regeling SAN, voor zover hier relevant, kan de minister op aanvraag subsidie verstrekken ten behoeve van de instandhouding van de landschapspakketten, opgenomen in de bijlagen 32 tot en met 46.
Ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Regeling SAN, zoals die regeling luidde ten tijde van belang, wordt landschapssubsidie verstrekt in beheersgebieden en landschapsgebieden ten behoeve van de instandhouding van een of meerdere landschapspakketten opgenomen in de bijlagen 32 tot en met 46, voorzover dit in overeenstemming is met het desbetreffende beheersgebiedsplan onderscheidenlijk landschapsgebiedsplan.
Bijlage 40 bij de Regeling SAN luidde ten tijde van belang als volgt.
Landschapspakket Knotbomen:
1. Het is een rij of groep van ten minste 10 bomen, waarvan de stam is afgezet op een hoogte van ten minste 1 meter;
2. De onderlinge afstand van de bomen is ten hoogste 20 meter;
3. Instandhouden van het element:
periodiek onderhoud uitvoeren; geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;
4. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april.
Beheersbijdrage: € 3,70 per boom per jaar.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat
eiseres op 24 december 2003 een aanvraag heeft ingediend voor een pakket knotbomen als bedoeld in Bijlage 40 bij de Regeling SAN. De aanvraag heeft betrekking op 10.000 knotbomen op een perceel van eiseres van circa 1,4 hectare te [woonplaats].
Verweerder heeft over deze aanvraag advies gevraagd aan de Dienst Landelijk Gebied in provincie Gelderland (hierna: DLG). DLG heeft aan verweerder bij brief van 8 juli 2004 negatief geadviseerd over de aanvraag.
Bij besluit van 20 juli 2004 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. In het thans bestreden besluit is het daartegen door eisers ingediende bezwaar, behoudens voor zover dit bezwaar betrekking heeft op de buitenste rij bomen op het perceel, ongegrond verklaard.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit samengevat ten grondslag gelegd, dat de aanvraag van eiseres (met uitzondering van de buitenste rij bomen) niet in overeenstemming is met de doelstelling van de Regeling SAN. Het pakket, zoals het is aangevraagd is volgens verweerder niet karakteristiek voor het Nederlandse landschap en in strijd met de geest van de Regeling SAN. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat de bomen, doordat zij in een grote hoeveelheid op een klein oppervlak zijn geplant, niet de mogelijkheid hebben om uit te groeien tot volwaardige knotbomen.
Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De subsidieaanvraag is volgens eiseres ingediend volgens de regels en eisen die verweerder hiervoor heeft vastgesteld. De door haar gevraagde subsidie is niet in strijd met de geest van de Regeling SAN, omdat de overheid bewust de laatste jaren de regels voor de aanvraag heeft vereenvoudigd. Daarbij is de mogelijkheid geschapen subsidie aan te vragen voor groepen knotbomen in plaats van rijen en is een aanvankelijk in de Regeling SAN voorgeschreven minimale afstand tussen de knotbomen van 1 meter geschrapt. Eiseres heeft verder betwist dat grotere groepen docht bijeen geplante knotbomen niet karakteristiek zouden zijn voor het Nederlandse landschap. Voorts heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. In meerdere vergelijkbare gevallen is door verweerder namelijk wel subsidie verleend, nadat een gedegen onderzoek ter plaatse namens verweerder heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit artikel 60 van de Regeling SAN volgt dat landschapssubsidie wordt verstrekt ten behoeve van de instandhouding van landschapspakketten. In dit geschil staat de vraag centraal of de aanvraag van eiseres is gericht op de instandhouding van een landschapspakket als bedoeld in de Regeling SAN (in dit geval knotbomen).
DLG heeft in haar advies van 8 juli 2004 deze vraag negatief beantwoord. Daartoe heeft zij opgemerkt dat een wilg om te kunnen uitgroeien tot knotboom een minimale oppervlakte van 16 tot 25 m2 nodig heeft. Naar het oordeel van DLG staan de wilgen op het terrein veel te dicht op elkaar. Bij voortzetting van het beheer zouden op het perceel van eiseres 400 tot 650 wilgen kunnen uitgroeien tot volwaardige knotbomen. Volgens DLG zijn de bomen wel karakteristiek voor het landschap, maar dan als zogenoemde griend.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op basis
van voormeld advies in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanvraag van eiseres niet voldoet aan de Regeling SAN. Uit dit advies moet immers worden geconcludeerd dat hier van de instandhouding van (volwaardige) knotbomen geen sprake kan zijn.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat ter zitting namens eiseres is bevestigd dat op het haar toebehorende perceel bij benadering op elke 1,5 m2 een boom is geplant. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan het door de - terzake als deskundig te beschouwen - DLG ingenomen standpunt dat een dergelijke ruimte te beperkt is om een wilg tot knotboom te kunnen laten uitgroeien.
Het voorgaande leidt reeds tot de conclusie dat de aanvraag van eiseres ten tijde van belang niet als een pakket knotbomen in de zin van Bijlage 40 bij de Regeling SAN kon worden aangemerkt. De vraag of verweerder zijn besluit mede heeft mogen baseren op het standpunt dat hier geen sprake zou zijn van een karakteristiek element voor het Nederlandse landschap, behoeft om die reden geen bespreking meer.
Met betrekking tot het door eiseres gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank vervolgens als volgt.
Eiseres heeft reeds in haar bezwaarschrift gewezen op een situatie waarbij verweerder voor 1066 knotbomen op een perceel van circa 1,3 hectare landschapssubsidie heeft verleend.
Verweerder heeft erkend dat hij in dat geval ten onrechte subsidie heeft verleend, waarbij hij ter zitting nog wel heeft doen aantekenen dat de knotbomen in die situatie beduidend meer ruimte hadden om uit te groeien dan de onderhavige bomen. Op een bijlage bij het verweerschrift heeft verweerder verder negen door hem als vergelijkbaar gekwalificeerde aanvragen vermeld, waarop in lijn van het thans bestreden besluit zou zijn beslist.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat verweerder, behoudens een incidentele fout, in gelijke gevallen anders heeft beslist dan in het voorliggende geval.
Het door eiseres ter zitting aangehaalde tweede geval waarin landschapssubsidie voor knotbomen is toegekend, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank stel daarbij voorop dat - gelet op de grote hoeveelheid beschikkingen die door verweerder bij de uitvoering van de Regeling SAN worden afgegeven - twee (mogelijk) afwijkende beslissingen nog niet als meer dan incidentele afwijkingen kunnen worden bestempeld. Indien wordt aangenomen dat het ook in dit tweede geval om een min of meer vergelijkbare situatie als hier in geschil zou gaan, is daarmee derhalve nog niet aannemelijk geworden dat verweerder beleid heeft toegepast op de eiseres voorgestane wijze. De stelling dat in de genoemde situaties uitvoerig zou zijn geadviseerd door DLG maakt dit niet anders. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel moet daarom worden verworpen.
Gezien al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten om de bezwaren van eiseres, voor zover geen betrekking hebbend op de buitenste rij bomen, ongegrond te verklaren. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.J. Penning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2005.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.