Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 110885 / HA ZA 04-461
Datum vonnis: 18 mei 2005
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VERO DORDRECHT B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. M.P. Wolf te Breda,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ERASMUS BEHEER B.V.,
gevestigd te Boven-Leeuwen, gem. West Maas en Waal,
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. W.H.B.K. Brunet de Rochebrune,
advocaat mr. J. de Graaf te Nijmegen.
Partijen zullen hierna ook Vero, [eiser 2], Erasmus en [gedaagde 2] genoemd worden.
Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 december 2004,
- de akte van eisers
- de antwoordakte van gedaagden.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Uitgangspunten en centrale vragen bij de beoordeling
Op 6 juni 1997 vond de aandelenoverdracht plaats waardoor Erasmus en Vero ieder voor 50% aandeelhouder van Erato werden. Partijen verschillen van mening over de vraag of vanaf dat moment Vero en Erasmus of [eiser 2] en [gedaagde 2] de twee bestuurders van Erato waren. De stelling van eisers dat het eerstgenoemden waren en dat dit wordt bevestigd door de managementovereenkomst, wordt niet gesteund door de inschrijving in het handelsregister, waar [eiser 2] en [gedaagde 2] als bestuurders stonden vermeld. De verwijzing naar de management-overeenkomst is niet van belang omdat het hier de statutaire bestuurders betreft. De rechtbank stelt dan ook vast dat [eiser 2] en [gedaagde 2] de bestuurders van Erato waren vanaf 6 juni 1997.
De stelling van eisers is in de kern samengevat dat zij benadeeld zijn doordat gedaagden Erato leeggehaald hebben en dat gedaagden de daardoor geleden schade aan eisers moeten vergoeden. Dit impliceert dat door gedaagden gedragsregels tegenover eisers zijn overtreden. Om na te gaan of dat gebeurd is, moet worden vastgesteld welke regels de verhoudingen tussen de partijen beheersten in de relevante periode. Hierbij moet worden onderscheiden in de posities van de partijen.
Van het bestaan van een contractuele band tussen Vero en/of [eiser 2] aan de ene kant en Erasmus en/of [gedaagde 2] aan de andere kant is niet gebleken.
De rechtbank laat hierbij de overeenkomst die leidde tot de aandelenoverdracht van 6 juni 1997, rusten omdat niet gesteld of gebleken is dat die met deze overdracht niet uitgewerkt was.
Geheel ten overvloede wijst de rechtbank erop dat bij de management-overeenkomst Erasmus en [gedaagde 2] geen partij waren.
Wel bevond Vero zich vanaf 6 juni 1997 als aandeelhouder met Erasmus als mede-aandeelhouder en met [gedaagde 2] als bestuurder van Erato binnen die rechtspersoon in een bijzondere situatie die door redelijkheid en billijkheid wordt beheerst (art. 2:8 BW).
[eiser 2] bevond zich als bestuurder vanaf dezelfde datum in een door dezelfde regels beheerste situatie met Erasmus als aandeelhouder en als mede-bestuurder naast [gedaagde 2].
Kennelijk wordt gedaagden voorts verweten dat zij tegenover Vero onrechtmatig hebben gehandeld door als bestuurder danwel als aandeelhouder het ertoe te leiden dat Vero als schuldeiser van Erato uit de managementovereenkomst niet voldaan is.
Binnen Erato hield [gedaagde 2], zo volgt uit eisers stellingen, zich vooral met financiële zaken en daarnaast ook met werkvoorbereiding en projectbegeleiding bezig en [eiser 2] met verkoop en acquisitie en daarnaast ook met werkvoorbereiding en projectbegeleiding.
Gelet op de herhaalde vaststelling van eisers dat deze aandachts-verdeling binnen Erato aan de wortel van alle door hen genoemde problemen lag, van welke aandachtsverdeling pas sprake kon zijn toen [eiser 2] en [gedaagde 2] het bestuur vormden, dient slechts voor de periode vanaf 6 juni 1997 te worden beoordeeld of door gedaagden gedragsregels tegenover eisers zijn overtreden in de hiervoor (2.4, 2.5) bedoelde zin. De vraag wanneer de relevante periode eindigde is (vooralsnog) niet van belang.
Het voorgaande betekent dat in deze procedure de volgende vragen beantwoord moeten worden.
- Heeft Erasmus in de periode vanaf 6 juni 1997 als aandeelhouder gehandeld in strijd met de voor haar geldende zorgvuldigheidseisen tegenover haar mede-aandeelhouder Vero (2.9)?
- Heeft Erasmus in de periode vanaf 6 juni 1997 als aandeelhouder gehandeld in strijd met de voor haar geldende zorgvuldigheidseisen tegenover de bestuurder [eiser 2] (2.9)?
- Heeft [gedaagde 2] tussen 6 juni 1997 en 10 januari 2000 gehandeld in strijd met de voor hem als bestuurder geldende zorgvuldigheidseisen tegenover de aandeelhouder Vero (2.10-2.11)?
- Heeft [gedaagde 2] tussen 6 juni 1997 en 10 januari 2000 gehandeld in strijd met de voor hem geldende zorgvuldigheidseisen tegenover zijn medebestuurder [eiser 2] (2.12-2.14)?
- Heeft een van beide gedaagden door onrechtmatig handelen veroorzaakt dat Erato haar schuld uit de managementovereenkomst niet kon voldoen (2.21)?
De door Erasmus als aandeelhouder betrachte zorgvuldigheid
De positie van Erasmus moet beoordeeld worden in het kader van haar aandeelhouderschap in Erato. Daarover hebben eisers niets gesteld. Wel is in hun stellingen te lezen dat Erasmus de moedervennootschap was in een concern dat, aangestuurd door [gedaagde 2], Erato oneerlijk beconcurreerd zou hebben, maar dat is, gelet op de belangen die een aandeelhouder in een vennootschap behartigt, welke in de eerste plaats zijn eigen belangen mogen zijn met een begrenzing in de binnen de rechtspersoon geldende eisen van redelijkheid en billijkheid, onvoldoende om te kunnen concluderen dat zij als aandeelhouder tegenover hetzij de bestuurder [eiser 2] hetzij de mede-aandeelhouder Vero onzorgvuldig handelde. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat ook in verband met de aandeelhoudersvergaderingen die eisers noemen en waarvan zij stukken hebben overgelegd, niet van zodanig handelen is gebleken. De op aandeelhoudersvergaderingen niet beantwoorde vragen zijn evident vragen aan het bestuur, althans een van de bestuurders.
Dat Erasmus als aandeelhouder in staat zou zijn geweest het ertoe te leiden dat Vero’s vordering op Erato niet kon worden voldaan, is gesteld noch gebleken.
De door [gedaagde 2] als bestuurder tegenover Vero betrachte zorgvuldigheid
Heeft [gedaagde 2] als bestuurder van Erato onrechtmatig gehandeld tegenover de aandeelhouder Vero? In het algemeen is slecht beleid dat tot vermindering van de waarde van de aandelen leidt, onvoldoende om de conclusie te kunnen dragen dat een bestuurder tegenover een aandeelhouder onrechtmatig heeft gehandeld. Zou er sprake zijn van opzettelijke of bewuste benadeling van een aandeelhouder door handelen dat deze in zijn belangen treft – dus, in het algemeen, leidt tot een lagere waarde van de aandelen – dan zijn er tal van vragen die beantwoord moeten worden voordat kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een onrechtmatige daad die schadeplichtig maakt. Daartoe behoort de vraag naar deze waardevermindering, gelet op de waarde van de aandelen vóór en na het handelen, in dit verband mede gezien in het licht van de waarde van de aandelen van de andere aandeelhouder, Erasmus, die immers juist door dit handelen bevoordeeld had moeten worden. Aan deze vragen besteden eisers in het geheel geen aandacht. Ook hier geldt dus dat er onvoldoende gesteld is om tot een veroordeling te kunnen komen.
Eisers hebben nog aangevoerd dat [eiser 2] op 27 oktober 1999 ten behoeve van een aandeelhoudersvergadering van 1 november 1999 een notitie heeft geschreven waarin hij een aantal volgens hem bestaande misstanden naar voren bracht ten behoeve van die vergadering. Het belang hiervan ontgaat de rechtbank. Dat [eiser 2] misstanden signaleerde, betekent dat hij toen hetzij in het belang van Erato, hetzij in het belang van haar beide aandeelhouders, actie had moeten ondernemen. Daarvan blijkt echter niets.
De door [gedaagde 2] als bestuurder tegenover [eiser 2] betrachte zorgvuldigheid
Bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde 2] onzorgvuldig heeft gehandeld jegens zijn medebestuurder stelt de rechtbank voorop dat het feit dat [gedaagde 2] niet de enige bestuurder was van Erato, mede invulling geeft aan de stelplicht van [eiser 2]. Voor [gedaagde 2]s handelen lag ook verantwoordelijkheid op de andere bestuurder. Met andere woorden: [eiser 2] kan [gedaagde 2]s handelen als bestuurder niet beoordelen zonder daar zijn eigen handelen als bestuurder bij te betrekken.
Eisers leggen er veel nadruk op dat [gedaagde 2] binnen Erato de financiële zaken voor zijn rekening nam. Hun betoog is vervolgens voor een belangrijk deel gebouwd op de stelling dat [gedaagde 2] – dat moet dus zijn: als bestuurder – zeer eigenmachtig optrad bij de behartiging van die financiële zaken en daardoor Erato benadeelde. Zij verliezen hierbij uit het oog dat [eiser 2] ook zelf bestuurder was en dus mede verantwoordelijk óók voor de financiële zaken. Dat deze bestuurder de financiële zaken overliet aan de andere bestuurder, pleit hem niet vrij van zijn eigen bestuurders-verantwoordelijkheid. Dit volgt uit het systeem van de wet zoals dat onder meer naar voren komt in de artikelen 9 (de bestuurder is ook bij een verdeling van taken aansprakelijk voor tekortkomingen tegenover de rechtspersoon, tenzij hij bewijst dat de tekortkoming niet aan hem te wijten is geweest en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden) en 248 (in lid 3 wordt de aansprakelijkheid uitgesloten van de bestuurder die bewijst dat de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur niet aan hem te wijten is en dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden) van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Het voorgaande betekent dat eisers om te kunnen concluderen dat de bestuurder [gedaagde 2] onzorgvuldig heeft gehandeld, behalve dat [gedaagde 2] op een aantal punten anders zou hebben gehandeld dan van een behoorlijke bestuurder verwacht mocht worden, ook moeten stellen en zo nodig bewijzen, dat [eiser 2] voldoende alert is geweest op wat er binnen Erato gaande was en tijdig heeft geprobeerd maatregelen te nemen. Dat doen zij naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onvoldoende. Geen van de door hen gestelde feiten leidt, mits bewezen, dan ook tot de conclusie dat [gedaagde 2] jegens [eiser 2] onzorgvuldig heeft gehandeld.
Afzonderlijk gestelde onrechtmatige gedragingen
De rechtbank zal het handelen van gedaagden op door eisers aan de orde gestelde onderdelen beoordelen aan de hand van wat hiervóór overwogen is.
Erasmus of [gedaagde 2] is ‘enkele jaren later’ zonder enig overleg het aan Erasmus Afbouw B.V. uitbestede werk lukraak gaan doorbelasten terwijl dat werk tevoren door Erasmus Afbouw B.V. tegen gecalculeerde prijzen werd verricht. Door gedaagden is aangevoerd dat het doorbelasten van aangenomen werk dat tevoren door Erasmus Afbouw B.V. tegen gecalculeerde prijzen werd verricht, was overeengekomen, omdat Erato in de eerste jaren gesteund werd, maar daarna als een ‘normale’ contractspartner werd behandeld. Deze overeenkomst wordt door eisers ontkend en zij voeren aan dat hier sprake is geweest van eenzijdig handelen van [gedaagde 2], die immers over de financiën ging. Hierbij blijft niet alleen in het midden wanneer een en ander zich afgespeeld zou hebben. Er wordt ook geen rekening gehouden met [eiser 2]s eigen verantwoordelijkheid als bestuurder. Ervan uitgaande dat bedoeld is dat het doorbelasten plaatsvond na de aandelenoverdracht ([gedaagde 2] ging toen immers over de financiën), stelt de rechtbank vast dat het excuus van eisers dat luidt (dagvaarding onder 5) ‘Vero Dordrecht/[eiser 2] was hier niet van op de hoogte, omdat zij geen inzicht kre(e)g(en) in de financiële zaken’ onvoldoende is om de conclusie te kunnen dragen dat [gedaagde 2] met het op zichzelf niet onredelijke besluit tot doorbelasten onrechtmatig handelde jegens de aandeelhouder Vero of de medebestuurder [eiser 2].
Eisers stellen dat in de loop van 1999 de verhoudingen zijn geëscaleerd omdat zij tot de ontdekking kwamen dat [gedaagde 2] reeds sinds 1997 Erato om zeep aan het helpen was door haar met een nieuwe vennootschap te beconcurreren. Dit zou hebben plaatsgevonden door middel van Erasmus Afbouwsystemen B.V.. Daarbij staat voorop dat het Erasmus Afbouwsystemen B.V. vrij stond Erato te beconcurreren.
Op de nader gestelde vragen wordt deze kwestie verder uit de doeken gedaan. Eisers verwijzen daarbij opnieuw naar [gedaagde 2]s financiële beleid. Voorts wordt aangevoerd dat Erasmus Afbouwsystemen B.V. zich ten onrechte bediende van de organisatieformulieren van Erato. Waarom in dit verband niet alleen aan Erasmus Afbouwsystemen B.V., maar ook aan de moeder, Erasmus, of de bestuurder, [gedaagde 2], een verwijt te maken valt, wordt echter niet gemotiveerd. Het loutere feit dat zij moeder respectievelijk bestuurder waren, betekent nog niet dat Erasmus Afbouwsystemen B.V. Erato niet mocht beconcurreren.
Ten slotte voeren eisers aan dat ‘de aap uit de mouw kwam’ toen [gedaagde 2] een aandeelhoudersvergadering van Erato uitschreef met als onderwerp “Het overgaan van activiteiten Erato Systeembouw B.V. in Erasmus Afbouwsystemen B.V.” De uitnodiging voor deze vergadering is gericht aan [eiser 2] en gedateerd 8 oktober 1999. De rechtbank vermag niet in te zien waarom juist hier enig onrechtmatig handelen uit zou blijken. Er is toch immers juist sprake van openheid over het onderwerp en [eiser 2] wordt toch juist voor een vergadering uitgenodigd. Wanneer eisers bedoelen aan te geven dat die openheid er niet was, dat de convocering voor de vergadering niet deugde, dat het onderwerp niet behandeld mocht worden of dat er zich andere omstandigheden voordeden die meebrachten dat dit punt niet op de agenda van de aandeelhoudersvergadering kon of mocht worden geplaatst, hadden zij, desnoods via de voorzieningenrechter, op dat moment actie moeten ondernemen. Nu nadere toelichting op dit punt ontbreekt concludeert de rechtbank ook hier dat er niets is gesteld dat, indien het wordt bewezen, tot toewijzing van (een deel van) de vordering moet leiden.
Als toelichting op het omtrent het omleggen van geldstromen ten nadele van Erato gestelde, wordt verwezen naar wat onder 2.17 is behandeld. Voorts stellen eisers dat in de jaarrekening van Erato lonen, salarissen en sociale lasten werden opgevoerd van personen die niet in dienst van Erato waren en een managementvergoeding voor Erasmus werd opgenomen waarover partijen het niet eens waren. De rechtbank passeert dit betoog om twee redenen.
Los van het feit dat dit betoog niet geconcretiseerd is – zelfs de jaren waarop de jaarrekeningen betrekking hebben, worden niet genoemd – besteedt het in het geheel geen aandacht aan het feit dat [gedaagde 2] niet de enige bestuurder van Erato was.
In de tweede plaats kan een onjuistheid in de jaarstukken niet zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, als onrechtmatig handelen van een bestuurder jegens een andere bestuurder, een aandeelhouder of een schuldeiser van de vennootschap worden geduid.
Het ontzeggen van toegang tot het bedrijf van Erato aan [eiser 2] en Vero, van wie het werk werd afgenomen,
het niet meer betalen van de managementvergoeding aan Vero,
het niet verschaffen van inzicht in de administratie, worden door eisers aan gedaagden verweten. Een nadere motivering waarin wordt aangegeven in welk opzicht en in welke positie Erasmus of [gedaagde 2] – niet Erato! – daarmee onzorgvuldig zou hebben gehandeld, ontbreekt. Wanneer [eiser 2] ten onrechte in feite op non-actief werd gesteld en daar niet tegen op trad, verzaakte hij zijn taak als bestuurder om voor Erato’s belangen op te komen.
Het aanvragen van Erato’s faillissement (dat geen eigen aangifte was, zoals op grond van de toen verschafte gegevens in het vonnis van 15 december 2004 werd overwogen), zodat niet aan de veroordeling in het verstekvonnis kon worden voldaan, wordt eveneens onrechtmatig genoemd. In de dagvaarding wordt verwezen naar het faillissements-rekest en naar een terzake door Vero en [eiser 2] – bedoeld is wellicht Erato – gevoerd verweer. Het rekest vermeldt de vereiste pluraliteit van schuldeisers, het verweer en de uitspraak zijn niet overgelegd. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat Erato zich bevond in een toestand waarin een faillissement op daartoe gedaan verzoek kon worden uitgesproken. Iets anders is gesteld noch gebleken. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – is ook de stelling dat het niet voldoen van de vordering van [eiser 2] en Vero in strijd is met de paritas creditorum onbegrijpelijk. Dat Vero als aandeelhouder het laatst werd voldaan, ligt voor de hand. Daarmee is nog niet gegeven dat wie het faillissement van een besloten vennootschap aanvraagt, onrechtmatig handelt tegenover de aandeelhouder die nu eenmaal met zijn aandeel een gedeelte van het risico van die vennootschap draagt. Voor Erasmus geldt bovendien dat zij zelf als aandeelhouder evenmin een uitkering zal hebben ontvangen. Voor zover Vero niet voldaan is als crediteur uit de managementovereenkomst, is dit in beginsel evenzeer [eiser 2] als bestuurder van Erato te verwijten.
De door Erasmus en [gedaagde 2] tegenover Vero als schuldeiser van Erato betrachte zorgvuldigheid
Naar het oordeel van de rechtbank is in het voorgaande voldoende duidelijk naar voren gekomen dat er ook onvoldoende gesteld is om te kunnen concluderen dat een van gedaagden door onrechtmatig handelen het niet voldoen door Erato van haar schuld uit de managementovereenkomst heeft veroorzaakt. De rechtbank verwijst in het bijzonder naar het slot van de overwegingen 2.9 en 2.20.
Er is om diverse, hierboven aangegeven redenen onvoldoende gesteld om de conclusie van eisers te kunnen dragen dat door gedaagden enige gedragsregel tegenover eisers is overtreden in de zin van overweging 2.2, dus dat Erasmus en/of [gedaagde 2] tekort is/zijn geschoten in de naleving van diverse zorgvuldigheidsregels die hun handelen en nalaten tegenover eisers bepaalden. Geen van eisers stellingen zou, indien al bewezen, tot toewijzing van (een deel van) de vordering kunnen leiden. Hun bewijsaanbod wordt daarom geheel gepasseerd.
De vorderingen zullen worden afgewezen. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- vast recht € 1.310,00
- salaris procureur 2.235,00 (2,5 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.545,00
veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 3.545,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2005.