ECLI:NL:RBARN:2005:AT8581

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/3231
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Correctie van loonheffing voor Poolse uitzendkrachten en toepassing van loontijdvakken

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 7 juni 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. D. van Noorloos, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder. De zaak betreft de correctie van loonheffing die aan eiseres was opgelegd voor de premiejaren 2002 en 2003. Verweerder had correctienota's opgelegd omdat eiseres volgens verweerder te weinig loonheffing had afgedragen voor Poolse uitzendkrachten, die op uurbasis werden beloond. Eiseres had echter gesteld dat deze uitzendkrachten per maand werden uitbetaald en dat zij op grond van artikel 62 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 recht had op een loontijdvak van één maand.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitzendkrachten inderdaad per maand werden betaald en dat de correctie alleen betrekking had op die uitzendkrachten die minder dan 12 of 15 dagen per periode voor eiseres hadden gewerkt. De rechtbank oordeelde dat, gezien de omstandigheden, de uitzendkrachten als parttime werkers moesten worden beschouwd en dat artikel 62 van de Uitvoeringsregeling van toepassing was. Verweerder had ten onrechte gesteld dat de voorwaarden voor toepassing van dit artikel niet voldaan waren.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van verweerder en stelde de correctienota's vast op respectievelijk € 202,-- en € 212,--. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,-- werden begroot. De rechtbank bepaalde ook dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van € 273,-- aan haar moest vergoeden. Deze uitspraak biedt belangrijke inzichten in de toepassing van loontijdvakken en de correctie van loonheffing voor uitzendkrachten.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 04/3231
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats], vertegenwoordigd door mr. D. van Noorloos,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 29 november 2004, uitgereikt door het Uwv te Amsterdam.
2. Procesverloop
Bij besluiten van 29 april 2004 heeft verweerder aan eiseres correctienota’s over de premiejaren 2002 en 2003 opgelegd ten bedrage van respectievelijk € 7.134,-- en € 4.511,--.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 27 april 2005. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door mr. D. van Noorloos. Verweerder heeft zich met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
Aan het bestreden besluit ligt, voor zover in geding, ten grondslag dat eiseres naar het oordeel van verweerder - in navolging van het oordeel van de Belastingdienst - te weinig loonheffing heeft afgedragen voor Poolse uitzendkrachten. Ten aanzien van deze uitzendkrachten heeft eiseres namelijk als loontijdvak in de zin van artikel 25, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) een periode van één maand aangemerkt en de daarmee overeenkomende loonbelasting-tabel toegepast. Naar het oordeel van verweerder dient te worden uitgegaan van een loontijdvak van één dag en de daarmee overeenkomende loonbelastingtabel aangezien de uitzendkrachten op uurbasis werden beloond. In verband met de te weinig afgedragen loonheffing en het daaruit door de uitzendkrachten genoten voordeel heeft verweerder correctienota’s aan eiseres opgelegd.
Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op haar stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de rechtbank de volgende feiten voor vaststaand aan. Eiseres heeft in 2002 Poolse uitzendkrachten in dienst gehad. Deze uitzendkrachten werden op uurbasis beloond. Eiseres stelt dat de uitzendkrachten alle na één maand werden uitbetaald. Verweerder betwist deze stelling niet zodat van de juistheid er van wordt uitgegaan. Uitsluitend die uitzendkrachten zijn in de correctie betrokken, die per periode minder dan 12 dan wel minder dan 15 dagen voor eiseres hebben gewerkt.
Tussen partijen is niet in geschil dat ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Wet LB 1964 als loontijdvak moet worden aangemerkt het tijdvak waarover het loon wordt genoten en dat bij tijdvakken korter dan één dag het loontijdvak op één dag wordt gesteld.
Op grond van artikel 25, vierde lid, van de Wet LB 1964 kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld volgens welke moet worden uitgegaan van een afwijkend loontijdvak. Hetgeen partijen verdeeld houdt is de vraag of ingevolge artikel 62 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (Uitvoeringsregeling) in dit geval van een afwijkend loontijdvak moet worden uitgegaan. Op grond van deze bepaling wordt, voor zover van belang, ten aanzien van de werknemer die doorgaans op minder dan vijf dagen per week werkzaam is, als loontijdvak aangemerkt:
- indien het loon per maand wordt uitbetaald: de maand.
Eiseres heeft terecht aangevoerd dat in dit geval op grond van artikel 62 van de Uitvoeringsregeling moet worden uitgegaan van een loontijdvak van één maand. Tussen partijen is niet in geschil dat de uitzendkrachten per maand werden betaald. Nu de correctie alleen ziet op die uitzendkrachten die per periode minder dan 12 dan wel minder dan 15 dagen hebben gewerkt, brengt dit met zich dat deze uitzendkrachten doorgaans op minder dan vijf dagen per week werkzaam waren. Op grond van artikel 62 van de Uitvoeringsregeling dient in dat geval, in afwijking van artikel 25 van de Wet LB 1964, het uitbetalingstijdvak als loonbetalingstijdvak worden aangemerkt.
Verweerder stelt zich blijkens het verweerschrift op het standpunt dat artikel 62 van de Uitvoeringsregeling in dit geval buiten toepassing moet blijven. Naar zijn mening kunnen de Poolse uitzendkrachten immers niet als parttime werkers worden beschouwd vanwege het ontbreken van een minimum aantal uren, het ontbreken van een loondoorbetalingsverplichting en het ontbreken van opbouw van recht op verlof. Evenmin kunnen de Poolse uitzendkrachten als vakantie-bongerechtigden of seizoenarbeiders worden beschouwd.
De rechtbank verwerpt dit standpunt. Gelet op de tekst van artikel 62 van de Uitvoeringsregeling zijn de door verweerder naar voren gebrachte voorwaarden niet van belang. Ook uit de wetsgeschiedenis en het systeem van de Wet LB 1964 en de Uitvoeringsregeling volgen deze voorwaarden niet.
Gelet op het voorgaande treft het beroep van eiseres op artikel 62 van de Uitvoeringsregeling doel en heeft verweerder ten onrechte premies nageheven wegens het toepassen van de onjuiste loonbelastingtabel. Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 62 van de Uitvoeringsregeling, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
De rechtbank zal voorts met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en de correctienota’s over de premiejaren 2002 en 2003 terugbrengen tot € 202,-- respectievelijk
€ 212,-- (in verband met de correcties wegens het niet toepassen van het anoniementarief).
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke conform het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn begroot op € 644,-- aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
stelt de correctienota’s over de premiejaren 2002 en 2003 vast op respectievelijk € 202,-- en € 212,--;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,-- en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt voorts dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,-- aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.J. Catsburg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2005.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: