ECLI:NL:RBARN:2005:AT8579

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/194
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wegens overtreding van de 5%-regeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 7 juni 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting de Driestroom en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiseres, Stichting de Driestroom, had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv waarin een boete van € 41.952,75 was opgelegd wegens overtreding van de 5%-regeling in het premiejaar 2002. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres de 5%-regeling had overtreden, maar oordeelde dat de opgelegde boete in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de hoogte van de boete onevenredig was aan de ernst van de overtreding, gezien het feit dat de overschrijding van de loonsom met 5,3% relatief gering was en dat eiseres niet de intentie had om het Uwv te benadelen. De rechtbank heeft de boete daarom vastgesteld op € 5.000,-- en het bestreden besluit vernietigd. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 734,76. De uitspraak is openbaar gedaan en belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/194
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
Stichting de Driestroom, eiseres,
gevestigd te Elst, vertegenwoordigd door mr. A.M.K. Tabbers,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 december 2004.
2. Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2004 heeft verweerder eiseres een boete ten bedrage van € 41.952,75 opgelegd.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 27 april 2005. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door [X] (salaris-administrateur), [Y] (plaatsvervangend hoofd administratief-economische dienst) en mr. A.M.K. Tabbers. Verweerder heeft zich met voorafgaande kennisgeving niet laten vertegenwoordigen.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres over het premiejaar 2002 de in artikel 13, derde lid, van het Loonadministratiebesluit neergelegde 5%-regeling heeft overtreden. Deze regeling houdt in dat de werkgever verplicht is aan het Uwv uit eigen beweging mededeling te doen van elke verandering in de loonsom gedurende het premiebetalingstijdvak, welke er toe leidt dat het feitelijk verloonde bedrag meer dan 5% hoger is dan het loonbedrag waarop de voorschotnota is gebaseerd. Nu eiseres niet heeft voldaan aan een op grond van artikel 10, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) vastgelegde verplichting en deze overtreding naar het oordeel van verweerder is te wijten aan opzet of grove schuld, heeft verweerder op grond van artikel 12, derde lid, van de CSV een boete opgelegd aan eiseres. Aangezien twee keer eerder een boete is opgelegd aan eiseres, bedraagt de boete ingevolge artikel 12, vierde en zesde lid, van de CSV in verbinding met het Boetebesluit werkgevers Coördinatiewet Sociale Verzekering en het Besluit toepassing bestuurlijke boeten Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: Toepassingsbesluit) 37,5% van het verschil in premie tussen de voorschot- en de afrekeningsnota.
Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op haar stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
Tussen partijen is niet in geschil dat het verschil in loonsom tussen de afrekeningsnota en de voorschotnota over het premiejaar 2002 5,3% bedraagt en dat eiseres de 5%-regeling heeft overtreden.
Eiseres heeft aangevoerd dat de overschrijding van 5% is veroorzaakt door de invoering van een nieuw functiewaarderingssysteem in december 2002 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001. Wegens het incidentele karakter van de loonstijging en de tijdsdruk die was gemoeid met de invoering van het functiewaarderingssysteem, is de melding van de overschrijding van 5% achterwege gebleven.
Deze omstandigheden leiden evenwel niet tot het oordeel dat de overtreding van de 5%-regeling niet is te wijten aan opzet of grove schuld. De bijzondere omstandigheden op de salarisadministratie van eiseres in december 2002 brengen mee dat zij ook bijzondere aandacht behoorde te hebben voor de administratieve afwikkeling van alle salarismutaties, waaronder de nakoming van de verplichting van artikel 13, derde lid, van het Loonadministratiebesluit. Daarbij komt dat eiseres ook reeds boetes opgelegd heeft gekregen wegens overtreding van de 5%-regeling over de premiejaren 2000 en 2001. Gelet op deze omstandigheden is er sprake van grove schuld.
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat zij er van uit ging dat de overschrijding van 5% was gemeld door de indiening van de jaaropgaven over het premiejaar 2002 in januari 2003. Eiseres stelt dat zij derhalve een zodanig standpunt inneemt dat zij in redelijkheid kon menen juist te hebben gehandeld, als bedoeld in artikel 13 van het Toepassingsbesluit, zodat er geen sprake is van opzet of grove schuld.
Ook deze stelling treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Artikel 4, vijfde lid, van het Toepassingsbesluit stelt immers duidelijk als voorwaarde dat de werkgever bij de indiening van de jaarloonopgaven ook een ondertekende schriftelijke verklaring moet indienen, inhoudende dat de stijging van de loonsom in december heeft plaatsgevonden. Aldus kon eiseres niet in redelijkheid menen juist te hebben gehandeld door uitsluitend de jaaropgaven in te dienen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich evenwel ten onrechte op het standpunt gesteld dat in dit geval een boete van € 41.952,75 moet worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank moet het boetepercentage dat volgt uit het Toepassingsbesluit en de absolute hoogte van de boete in dit geval onevenredig aan de ernst en aard van de gepleegde overtreding worden geacht. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de overschrijding van de loonsom van 5,3% ten opzichte van de norm van 5% relatief gering is te noemen. Voorts is aannemelijk dat eiseres niet heeft beoogd om verweerder te benadelen en/of zichzelf te bevoordelen, aangezien bij de indiening van de jaaropgaven in 2003 rekening is gehouden met de incidentele loonstijging in december 2002. De rechtbank acht in dit geval een boete van € 5.000,-- evenredig aan de aard en ernst van de gepleegde overtreding.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en de boete vaststellen op € 5.000,--.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) zijn deze begroot op € 644,-- aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--). Voorts zijn deze conform het Bpb begroot op € 90,76,-- aan verletkosten wegens het verschijnen ter zitting van [X] en [Y] (2 uur reis- en zittingstijd, tarief € 22,69,-- per uur). De kosten ad € 2.700,-- die zijn gemaakt wegens voorbereidende werkzaamheden door [Z] komen niet voor vergoeding in aanmerking. Alleen die kosten die worden gemaakt wegens het verschijnen ter zitting, komen immers als verletkosten voor vergoeding in aanmerking. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 oktober 1996 (JB 1996, 259). Het Bpb biedt verder ook geen andere grondslag om tot vergoeding van deze kosten over te gaan.
Verweerder zal, gelet op het bovenstaande, worden veroordeeld tot een bedrag van € 734,76 aan proceskosten.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
stelt de boete vast op € 5.000,--;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 734,76 en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt voorts dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,-- aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.J. Catsburg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2005.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: