ECLI:NL:RBARN:2005:AT7602

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
124588
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van gedaagden om naam vrij te geven van recherchebureau dat onderzoek heeft verricht naar eisers niet onrechtmatig

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, hebben eisers, de besloten vennootschap Advex Financiële Diensten B.V. en een tweede eiser, gedaagden, waaronder de besloten vennootschap Juresta Nederland B.V., in kort geding gedagvaard. De eisers vorderden dat gedaagden hen de namen, adressen en telefoonnummers van alle onderzoeksbureaus zouden geven die in opdracht van gedaagden onderzoek naar hen hebben ingesteld. Dit verzoek was ingegeven door de vrees voor reputatieschade, aangezien gedaagden in een brief aan de Deken van de Orde van Advocaten hadden gesuggereerd dat er onderzoeken naar eisers liepen. Gedaagden weigerden echter deze informatie te verstrekken, met als argument dat zij zorgvuldig omgingen met de vertrouwelijke informatie die zij hadden ontvangen van een recherchebureau.

De voorzieningenrechter heeft in zijn oordeel overwogen dat het in beginsel aan gedaagden vrijstaat om een opdracht aan een recherchebureau te geven zonder dit aan eisers te melden. De rechter heeft vastgesteld dat de weigering van gedaagden om de naam van het recherchebureau te onthullen niet in strijd is met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt. De voorzieningenrechter oordeelde dat eisers onvoldoende aannemelijk hadden gemaakt dat hun belangen door de handelwijze van gedaagden geschaad werden. Bovendien was niet gebleken dat er daadwerkelijk een strafrechtelijk onderzoek tegen eisers liep, wat de vrees voor reputatieschade ondermijnde.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is op 21 april 2005 uitgesproken door mr. C.M. Wiertz-Wezenbeek.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 124588 / KG ZA 05-153
Datum vonnis: 21 april 2005
Vonnis in kort geding
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ADVEX FINANCIELE DIENSTEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers bij dagvaarding van 18 maart 2005,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. H.A.J.M. van Kaam te Amsterdam,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JURESTA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. K. Tunç te Zwolle.
Partijen zullen hierna, Advex, [eiser 2], [gedaagde 1] en Juresta genoemd worden.
Het verloop van de procedure
Eisers hebben gedaagden ter terechtzitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding, met dien verstande dat zij ter zitting het onder II gevorderde hebben ingetrokken. Gedaagden hebben geconcludeerd tot weigering van de gevraagde voorzieningen onder I en III in de dagvaarding.
De advocaten van partijen hebben de zaak bepleit overeenkomstig
de door hen overlegde pleitnotities. De advocaat van eisers heeft daarbij producties in het geding gebracht. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
De vaststaande feiten
1. Partijen, die zich beiden bezig houden met het aanbieden van incasso-abonnementen op jaarbasis, zijn vanaf 1996 verwikkeld in diverse juridische procedures. In dat kader zijn door gedaagden een aantal klachten tegen de advocaat van eisers ingediend bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
2. [gedaagde 1] heeft in de klachtzaken bij brief van 6 januari 2005 aan
de deken onder andere geschreven:
“In die situatie, in de situatie dus waarin Juresta en daarmee ondergetekende moet vaststellen met een wederpartij te maken te hebben die niets opheeft met de waarheid, heeft Juresta gemeend er goed aan te doen onderzoek in te (laten) stellen naar de achtergronden van ‘onze wederpartijen’. De cliënten van
mr. Kaam dus.
In één van de onderzoeken komen dermate ernstige justitiële kwesties naar voren, dat wij die niet in openbare gerechtelijke procedures wilden inbrengen.
Wij hadden daar niet het sluitende bewijs voor en onderzoeken zouden nog steeds lopen en dan moet je uiterst terughoudend blijven en niet ten overstaan van rechtscolleges roepen wat derden, alhoewel dat gerespecteerde onderzoeksbureaus zijn, aan Juresta melden.”
3. De deken heeft een kopie van de brief van 6 januari 2005 naar de advocaat van eisers gestuurd. Eisers zijn door hun advocaat in kennis gesteld van de inhoud van voornoemde brief. Eisers hebben gedaagden daarop onder meer verzocht om aan hen te melden welk(e) onderzoeksbureau(s) zij opdracht hebben gegeven om onderzoek naar eisers te doen. Gedaagden weigeren die informatie te geven.
Het geschil
1. Na wijziging van de eis zoals hiervóór is aangegeven,
vorderen eisers – zakelijk weergegeven – veroordeling van gedaagden, versterkt met dwangsommen, om aan eisers opgave te doen van de volledige namen, adressen en telefoonnummers van alle onderzoeksbureaus die in opdracht van gedaagden onderzoek hebben ingesteld naar eisers, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten. Eisers leggen aan hun vordering ten grondslag dat het in strijd met de in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen zorgvuldigheid is, en aldus onrechtmatig om aan gedaagden niet op te geven welke derde(n) voor de onderzoek(en) verantwoordelijk zijn.
Te meer daar gedaagden er niet voor terugschrikken wel mededelingen hieromtrent te doen aan de Deken van de Orde van Advocaten.
Eisers stellen niets van strafrechtelijk onderzoek tegen hen te weten. Zij vermoeden daarom dat er sprake is van een misverstand dat zo snel mogelijk moet worden opgehelderd. Om die reden willen eisers weten welk(e) onderzoeksbureau(s) die mededeling heeft of hebben gedaan. Eisers stellen daar een spoedeisend belang bij te hebben omdat het naar buiten brengen van de mededeling dat tegen eisers strafrechtelijk onderzoek loopt, grote schade voor hen zou kunnen aanrichten.
2. Gedaagden stellen dat [gedaagde 1] in 2002 of 2003 een officieel recherchebureau heeft verzocht om onderzoek in te stellen naar Advex. Volgens gedaagden is het evenwel nooit tot een daadwerkelijk onderzoek gekomen omdat het betreffende bureau na het intake-gesprek telefonisch aan [gedaagde 1] heeft bericht dat de naam van Advex verscheidene keren is verschenen bij onderzoeken van Justitie en dat dit ernstige kwesties zou betreffen. Op grond van voornoemde mededelingen hebben [gedaagde 1] en het recherchebureau alle verrichtingen stopgezet, aldus gedaagden. Zij stellen dat de mededeling in de brief van 6 januari 2005 aan de Deken dat er onderzoeken zouden lopen, ziet op het voornoemde telefonische bericht. Gedaagden stellen niet te weten of thans naar Advex strafrechtelijk onderzoek wordt verricht. Gedaagden stellen voorts dat zij zorgvuldig zijn omgegaan met de voornoemde telefonische mededeling van het recherchebureau.
Zij voeren daarvoor aan dat de mededelingen zijn gedaan in een strikt vertrouwelijke brief aan de Deken, waarin zij zelf hebben aangegeven dat uiterst terughoudend moet worden omgegaan met de gegeven informatie, dat zij die informatie in een gerechtelijke procedure niet zullen inbrengen, omdat er geen sluitend bewijs aanwezig is. Gedaagden zien daarom niet welk belang eisers hebben bij de naam van het onderzoeksbureau dat de mededeling over strafrechtelijk onderzoek heeft gedaan. Daarenboven betwisten gedaagden de spoedeisendheid bij het vernemen van de naam.
De beoordeling van het geschil
1. Het spoedeisend belang van eisers bij de vordering is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aanwezig, aangezien zij met hun vordering beogen de volgens hen voor Advex dreigende reputatieschade te voorkomen. De vordering zal daarom hierna inhoudelijk worden behandeld.
2. De kern van het geschil is of de weigering van gedaagden om de naam van het recherchebureau aan eisers te geven in strijd is met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee onrechtmatig.
3. Uitgangspunt is dat het in beginsel een ieder vrij staat een opdracht aan een recherchebureau te geven om onderzoek naar een ander (te laten) instellen zonder dat te hoeven melden aan die ander. Dit wordt slechts anders als door het geven van die opdracht die ander dermate in zijn belangen wordt geschaad dat het weigeren om de naam van het recherchebureau te onthullen in strijd is met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt.
4. Eisers hebben ter onderbouwing van hun stelling dat gedaagden onzorgvuldig handelen door niet aan hen de naam te noemen van het recherchebureau dat de mededeling heeft gedaan over strafrechtelijk onderzoek, aangevoerd dat gedaagden er niet voor terugschrikken om wel mededelingen omtrent de onderzoeken te doen aan de Deken. Vaststaat dat gedaagden bij brief van 6 januari 2005 de Deken in het kader van een klachtenprocedure van de mededeling van het recherchebureau in kennis hebben gesteld. Door gedaagden is onweersproken gesteld dat zij ervan uitgingen dat de brief aan de Deken vertrouwelijk behandeld zou worden. Voorts staat vast dat gedaagden in voornoemde brief en ter zitting hebben aangegeven dat terughoudendheid geboden is en dat zij de verkregen informatie niet in een gerechtelijke procedure zullen inbrengen omdat er geen sluitend bewijs is. Dat eisers door voornoemde handelwijze van gedaagden in hun belangen zijn geschaad is niet aannemelijk geworden.
5. Eisers hebben hun stelling dat de verstrekte informatie aan de Deken grote maatschappelijke schade voor Advex kan aanrichten zonder dat Advex hierop invloed kan uitoefenen onvoldoende aannemelijk gemaakt. Eisers hebben ter zitting aangevoerd dat het bedrijf schade ondervindt als een ieder die onderzoek wil instellen naar Advex te horen krijgt dat Advex betrokken is bij justitieel onderzoek. Ter zitting hebben eisers verklaard dat Advex een gerenommeerd bedrijf is. Het is derhalve niet waarschijnlijk dat door een ieder naar de financiële situatie van Advex onderzoek zal worden ingesteld. Vaststaat immers dat gedaagden pas nadat zij al jaren met eisers in juridische procedures verwikkeld zijn een dergelijk onderzoek wilden instellen. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat Advex schade lijdt of zal lijden als een recherchebureau een opdracht tot het (laten) instellen van onderzoek krijgt. Het belang van eisers bij de naam van het recherchebureau om (dreigende) schade te voorkomen, is daarom onvoldoende aannemelijk geworden.
6. Op grond van het hiervoor genoemde in onderlinge samenhang bezien is het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dat de weigering van gedaagden om de naam van het recherchebureau aan eisers te geven niet in strijd is met de in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen zorgvuldigheid en aldus niet onrechtmatig.
De vordering zal daarom worden afgewezen.
7. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen eisers in de kosten van dit kort geding worden veroordeeld.
De beslissing
De voorzieningenrechter
weigert de gevraagde voorzieningen;
veroordeelt eisers in de kosten van dit kort geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagden bepaald op € 244,00 voor griffierecht en op € 816,00 voor salaris procureur;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Wiertz-Wezenbeek en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2005.
de griffier de voorzieningenrechter