ECLI:NL:RBARN:2005:AT5965

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
113441
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van maatschap Rijssenbeek voor onzorgvuldig handelen in de uitvoering van een overeenkomst van opdracht

In deze zaak vordert eiser, [eiser], schadevergoeding van de maatschap Rijssenbeek, vertegenwoordigd door mr. [betrokkene 2], wegens onzorgvuldig handelen in de uitvoering van een overeenkomst van opdracht. De rechtbank Arnhem behandelt het geschil dat voortvloeit uit een arbitrale uitspraak waarbij Waddentrek B.V. is veroordeeld om aan eiser een bedrag te betalen. Eiser stelt dat Rijssenbeek tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door niet tijdig executoriaal beslag te leggen op de tegoeden van Waddentrek en Arrow Ferrylines, waardoor hij schade heeft geleden.

De rechtbank onderzoekt of er sprake is van een beroepsfout van [betrokkene 2]. Eiser verwijt hem dat hij niet heeft gezorgd voor gelijktijdige beslaglegging en dat hij niet heeft overwogen om beslag te leggen op de roerende zaken van Waddentrek. De rechtbank concludeert dat [betrokkene 2] inderdaad tekort is geschoten in zijn zorgplicht door de beslagen niet gelijktijdig te leggen en niet adequaat te handelen in de executiefase. De rechtbank oordeelt dat de maatschap Rijssenbeek aansprakelijk is voor de schade die eiser heeft geleden als gevolg van deze tekortkomingen.

De rechtbank verwijst de zaak naar de rol voor het verstrekken van inlichtingen over de hoogte van de schade. De beslissing van de rechtbank is dat de procedure wordt aangehouden voor verdere behandeling van de schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 113441 / HA ZA 04-897
Datum vonnis: 20 april 2005
Vonnis
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. M.P.C. Breeuwer te Roden,
tegen
de maatschap
MAATSCHAP RIJSSENBEEK ADVOCATEN,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mr. D.M. de Knijff te Den Haag.
Partijen worden hierna ook aangeduid als [eiser] en Rijssenbeek.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 25 augustus 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
* een akteverzoek van de zijde van [eiser];
* een akteverzoek van de zijde van Rijssenbeek.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. Rijssenbeek is een maatschap van advocaten. In september 1999 heeft [eiser] met Rijssenbeek een overeenkomst van opdracht gesloten tot het verlenen van rechtsbijstand in een geschil voortvloeiende uit een managementovereenkomst met Waddentrek B.V., hierna te noemen Waddentrek.
2. Waddentrek bood reisarrangementen aan. Haar wederverkopers waren Fietsvakantiewinkel en SNP Natuurreizen.
3. Waddentrek en Arrow Ferrylines B.V., hierna te noemen Arrow, zijn gevestigd op hetzelfde adres. Zij hebben dezelfde bestuurder, waarvan [betrokkene 1] directeur is.
4. [eiser] is in zijn geschil feitelijk bijgestaan door mr. [betrokkene 2], werkzaam bij de maatschap Rijssenbeek en gedurende diens vakantie door mr. [betrokkene 3].
5. Bij brief van 12 april 2000 heeft [betrokkene 2] aan [eiser] onder meer geschreven:
“Met betrekking tot de verhaalbaarheid van uw vordering deel ik u mede dat de managementovereenkomst ruimte laat voor conservatoire beslaglegging … Indien u hiertoe over wenst te gaan, verneem ik dat gaarne van u”.
6. Op 22 mei 2000 heeft een arbitragecommissie een arbitraal vonnis gewezen tussen [eiser] als eiser en Waddentrek als verweerster, waarbij Waddentrek is veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van in hoofdsom ƒ 58.750,- te vermeerderen met rente en kosten.
7. Op 24 mei 2000 heeft [betrokkene 2] Waddentrek gesommeerd het uit hoofde van het arbitraal vonnis verschuldigde te voldoen. Waddentrek heeft hieraan geen gevolg gegeven.
8. In een brief van diezelfde datum heeft [betrokkene 2] onder meer aan [eiser] geschreven:
“Gezien de houding van Waddentrek ga ik er echter vanuit dat zij niet vrijwillig aan hun betalingsverplichtingen zal voldoen zodat inschakeling van een deurwaarder onvermijdelijk is. In verband met de tenuitvoerlegging verzoek ik u mij binnenkort mee te delen op welke vermogensbestanddelen van Waddentrek beslag gelegd kan worden. Uit het briefpapier van Waddentrek blijkt dat zij bankiert bij de Rabobank Nieuwveen. ... Daarnaast zou gedacht kunnen worden aan opdrachtgevers van Waddentrek die enig bedrag aan Waddentrek verschuldigd zijn.”
9. Bij brief van 26 mei 2000 heeft [eiser] aan [betrokkene 2] een lijst van relaties en bankrekeningen gezonden en geschreven dat hij omstreeks 19 juni 2000 een tweetal boekingen zou laten indienen bij Waddentrek en Arrow teneinde operationele bankrekeningen te verifiëren. Het resultaat hiervan zou [eiser] op 26 juni 2000 aan [betrokkene 2] meedelen.
10. De president van de rechtbank Zwolle heeft bij beschikking van 31 mei 2000 verlof verleend tot tenuitvoerlegging van de arbitrale beslissing.
11. Bij brief van 8 juni 2000 heeft mr. [betrokkene 3] aan [eiser] geschreven dat hij, bij afwezigheid van mr. [betrokkene 2], de deurwaarder heeft verzocht voor betekening van deze beschikking aan Waddentrek zorg te dragen. Voorts schreef hij:
“Uit het dossier begrijp ik dat u nog doende bent verhaalsinformatie te checken; zodra u dit gereed heeft, verzoek ik u mij die te doen toekomen, opdat de deurwaarder nader kan worden geïnstrueerd.”
12. Op 21 juni 2000 is het arbitraal vonnis aan Waddentrek betekend. [betrokkene 2] heeft [eiser] daarvan op 6 november 2000, naar aanleiding van een declaratiegeschil, in kennis gesteld.
13. Op 23 juni 2000 heeft [eiser] aan [betrokkene 2] onder meer het volgende geschreven:
“... inmiddels is gebleken dat ... het bankrekeningnummer ... van Waddentrek operationeel is (Rabobank Nieuwveen), zodat op deze rekening – liefst ogenblikkelijk – beslag kan worden gelegd. Zoals ik u op voornoemde datum (26 mei 2000, rechtbank) liet weten, kan – eveneens per heden – beslag worden gelegd op de tegoeden van Waddentrek bij de wederverkopers Fietsvakantiewinkel te Woerden en SNP Natuurreizen te Nijmegen. Ik ga er, zonder tegenbericht, van uit dat u bij terugkomst van vakantie op 26 juni a.s. de deurwaarder op pad zult sturen.
Op een tweede boeking, in casu bij Arrow Ferrylines dat aan Waddentrek is verbonden, is nog geen factuur gevolgd, weshalve ik geen inzicht heb in het rekeningnummer dat door Arrow wordt gebruikt. De twee overige rekeningnummers die in de bijlage bij mijn brief van 26 mei jl. zijn genoemd, zal ik veiligheidshalve verifiëren op het moment dat de deurwaarder beslag legt op bovengenoemde rekening. Wilt u mij over dit tijdstip nader informeren? ...”
14. Bij fax van 26 juni 2000 heeft [eiser] aan [betrokkene 2] geschreven dat van de twee geverifieerde rekeningen van Waddentrek nog één rekening op haar naam staat. Voorts schrijft hij:
“Omtrent het rekeningnummer van Arrow Ferrylines verneemt u nader van mij”.
15. Op 28 juni 2000 heeft [betrokkene 2] drie deurwaarders geïnstrueerd zo spoedig mogelijk executoriaal derdenbeslag te doen leggen onder de Rabobank te Nieuwveen, Fietsvakantiewinkel en SNP Natuurreizen. Het beslag op de rekening bij de Rabobank is gelegd op 29 juni 2000, het beslag onder Fietsvakantiewinkel en SNP Natuurreizen is gelegd op 10 juli 2000.
16. [betrokkene 2] heeft geen opdracht gegeven beslag te leggen op de roerende zaken van Waddentrek.
17. In haar verklaring derdenbeslag van 10 juli 2000 schrijft SNP Natuurreizen dat Waddentrek per 1 juli 2000 factureert onder de naam Arrow Ferrylines en dat SNP aan Waddentrek niets verschuldigd is.
18. Op 13 augustus 2000 heeft [eiser] aan [betrokkene 2] onder meer geschreven:
“Sedert uw schrijven van 4 juli jl. heb ik niet nader van u vernomen wat het resultaat is van executoriaal beslag bij Waddentrek B.V. en een tweetal wederverkopers van haar is geweest ... Ook blijkt het wèl mogelijk om executoriaal beslag te leggen op de rekening van een derde partij indien de veroordeelde partij bewijsbaar gebruik maakt van de bankrekening van die derde nadat beslag is gelegd op haar eigen rekening (en), en wel op grond van verduistering van gelden.”
19. Op 25 augustus 2000 heeft [betrokkene 2] aan [eiser] onder meer het volgende geschreven:
“Wij bespraken reeds de mogelijkheid om eventuele “paulianeuze” handelingen van Waddentrek te vernietigen en zodoende alsnog een verhaalsmogelijkheid te creëren op de onder Arrow Ferrylines BV rustende gelden. Afgezien van de te verwachten lastige bewijspositie betekent een en ander dat u genoodzaakt zult zijn wederom kosten te maken met betrekking tot executie van het arbitrale vonnis. Wij spraken af dat het derhalve wenselijker is om met behulp van de steunvordering van de provincie Friesland, het faillissement van Waddentrek BV aan te vragen.”
20. Bij brief van 7 september 2000 heeft [betrokkene 2] aan SNP Natuurreizen onder meer geschreven:
“Ik stel vast dat de samenwerkingsovereenkomst tussen uw onderneming en Waddentrek niet is overgenomen door Arrow Ferrylines. De omstandigheid dat laatstgenoemde vennootschap u heeft laten weten dat boekingen nog slechts doorgegeven kunnen worden aan haar en de verschuldigde bedragen slechts aan haar afgedragen kunnen worden, doet aan voorgaande niets af.
Uit het voorgaande volgt dat indien Waddentrek op de dag van beslaglegging enigerlei vordering op uw onderneming had terzake voormelde samenwerkingsovereenkomst, deze vordering onder het beslag valt. Uw eventuele voldoening aan Arrow Ferrylines is derhalve onverschuldigd geschied”.
[betrokkene 2] heeft SNP in die brief verzocht te laten weten of SNP na het moment van beslaglegging vorderingen van Waddentrek aan Arrow Ferrylines heeft voldaan en of SNP nog gelden onder zich houdt van Waddentrek.
21. [eiser] heeft op 8 september 2000 zijn relatie met [betrokkene 2] beëindigd en mr. M.P.C. Breeuwer verzocht zijn belangen te behartigen.
22. Op 20 september 2000 is, in opdracht van Breeuwer, executoriaal derdenbeslag gelegd onder Arrow. Voorts is conservatoir derdenbeslag gelegd onder de Rabobank te Nieuwveen. Deze beslagen troffen geen doel.
23. In de door Breeuwer namens [eiser] tegen Arrow aangespannen (hoofd-) procedure heeft de rechtbank te Den Haag bij verstekvonnis van 27 februari 2000 Arrow Ferrylines veroordeeld tot betaling aan [eiser] van ƒ 30.057,10, te vermeerderen met rente en kosten. Nadat Arrow van dit vonnis in verzet was gekomen heeft de rechtbank op 29 augustus 2001 het vonnis waarvan verzet bekrachtigd.
24. In hoger beroep overwoog het Hof onder meer dat Arrow, die afwist van de beslagen, heeft samengespannen met Waddentrek om te voorkomen dat gelden zouden moeten worden afgedragen aan [eiser] als beslaglegger. Arrow heeft aldus onrechtmatig gehandeld. Het Hof bekrachtigde in zijn arrest van 29 april 2003 het vonnis waarvan beroep.
25. Op 30 november 2001 heeft [eiser] tegen [betrokkene 2] een klacht ingediend bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem.
26. Op 17 februari 2003 heeft de Raad van Discipline de klacht van [eiser] op één van de vier onderdelen gedeeltelijk gegrond verklaard en [betrokkene 2] de maatregel van een waarschuwing opgelegd. De Raad overwoog ten aanzien van het gegronde klachtonderdeel onder meer het volgende:
“... Uit het derdenformulier en de overige van klager ontvangen informatie was verweerder echter duidelijk dat aan de wederverkopers Arrow Ferrylines als betaaladres was opgegeven. Hoewel op zich juist is dat Arrow Ferrylines geen partij was is de Raad van oordeel dat [betrokkene 2] [eiser] uit zich zelf op de mogelijkheid van executoriaal derdenbeslag onder Arrow Ferrylines had moeten wijzen en dat [betrokkene 2] door dit na te laten zich te passief heeft opgesteld en jegens [eiser] niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.”
27. Op 27 oktober 2003 heeft het Hof van Discipline uitspraak gedaan op het door beide partijen ingestelde hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline. Het Hof verklaarde, anders dan de Raad, de klacht van [eiser] op de eerste twee onderdelen gegrond en bekrachtigde de beslissing voor het overige en overwoog onder meer het volgende.
- Uit de gedingstukken blijkt evenwel dat tussen [eiser] en [betrokkene 2] een misverstand is gerezen met betrekking tot de wijze waarop het arbitraal vonnis ten uitvoer zou worden gelegd. [eiser] is er vanuit gegaan dat [betrokkene 2] zou zorgdragen voor een zorgvuldig gecoördineerde en geregisseerde actie met betrekking tot op het meest daarvoor in aanmerking komende tijdstip leggen van (verschillende soorten) executoriale beslagen; [betrokkene 2] stelt dat slechts was afgesproken in een bepaalde periode drie executoriale derdenbeslagen te leggen. Dit misverstand moet [betrokkene 2] worden aangerekend.
Het gerezen misverstand heeft zich gemanifesteerd zowel ten aanzien van het tijdstip waarop het arbitraal vonnis ter betekening aan de deurwaarder werd gezonden als voor wat betreft het tijdstip waarop executoriale derdenbeslagen werden gelegd.
Het, reeds in een vroeg stadium, toen klager nog doende was verhaalsinformatie te vergaren, toezenden ter betekening aan de deurwaarder van de beschikking van de President betekende een doorkruising van het hiervoor bedoelde beleid welke weliswaar niet rechtstreeks aan [betrokkene 2] valt toe te rekenen, doch waarvoor deze wel verantwoording draagt nu de overdracht van de zaak aan mr. [betrokkene 3] vanwege de vakantie van [betrokkene 2] kennelijk onvoldoende zorgvuldig heeft plaatsgehad.
Het Hof is voorts, anders dan de Raad, van oordeel dat onder de omstandigheden van dit geval het leggen van drie executoriale derdenbeslagen waartoe [betrokkene 2] bij brief van 28 juni 2000 opdracht gaf, op (vrijwel) hetzelfde tijdstip had dienen te geschieden en dat [betrokkene 2] niet had mogen volstaan met aan de desbetreffende deurwaarders enkel te verzoeken “zo spoedig mogelijk” tot het leggen van die beslagen over te gaan.
...
Het Hof komt dan ook tot het oordeel dat [betrokkene 2] bij de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis op de wijze als hiervoor beschreven onvoldoende zorgvuldig te werk is gegaan.
- ...
In de stukken van het geding vindt het Hof onvoldoende aanknopingspunten voor [eiser]s’ stelling dat door hem aan [betrokkene 2] opdracht was gegeven om tot het leggen van executoriaal beslag op roerende zaken onder Waddentrek over te gaan. Het Hof is echter, anders dan de Raad van oordeel, dat het op de weg van [betrokkene 2] had gelegen om, tenminste, met [eiser] de mogelijkheid van een dergelijk beslag dienen te bespreken en om te bezien of er reden was daartoe over te gaan. ...
- Het Hof onderschrijft de desbetreffende overwegingen van de Raad (door de rechtbank hierboven weergegeven in r.o. 26) en voegt daaraan toe dat nu geenszins vaststond dat voor Waddentrek bestemde, zich nog onder de berusting van wederverkopers bevindende gelden niet langer tot het vermogen van Waddentrek behoorden, het verzekeren van verhaal door middel van het leggen van executoriaal derdenbeslag op die gelden onder Arrow Ferrylines door [betrokkene 2] niet had mogen worden nagelaten. ...
De veronderstelde wijze waarop Arrow Ferrylines het derdenformulier wellicht zou hebben ingevuld kan hieraan niet afdoen, nu gesteld noch gebleken is dat een dergelijke zienswijze op het ten deze relevante tijdstip enig punt van overweging laat staan van overleg, tussen [betrokkene 2] en [eiser] heeft gevormd. Bovendien kan een dergelijke loutere prognose onder de gegeven omstandigheden, waarin actief handelen geboden was, niet doorslaggevend zijn. ... ook hier geldt dat [betrokkene 2] tekort geschoten is in zijn verplichting [eiser] duidelijk te informeren over hetgeen hem op dit punt voor ogen stond.
Het Hof heeft geen aanleiding gezien [betrokkene 2] een andere maatregel dan waarschuwing op te leggen.
Het geschil
28. [eiser] vordert, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de eerste plaats dat de rechtbank verklaart dat de maatschap Rijssenbeek, in casu mr. [betrokkene 2], door haar onzorgvuldig handelen respectievelijk verzuim, respectievelijk weigering c.q. nalatigheid, aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade. In de tweede plaats vordert hij dat de maatschap Rijssenbeek, in casu mr. [betrokkene 2] wordt veroordeeld aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 45.346,56 aan primaire schade, en bedragen van € 23.330,19, € 191,40 en € 14.674,71 aan vervolgschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, alsmede buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 500,-, kosten gemachtigde, alsmede de kosten van dit geding, waaronder mede begrepen een bedrag aan salaris voor de procureur van [eiser].
29. [eiser] stelt daartoe dat [betrokkene 2] ernstig tekort is geschoten in de uitoefening van zijn taak als zijn advocaat in de executiefase na het wijzen van het arbitraal vonnis. In deze procedure vordert hij de schade die hij volgens hem dientengevolge heeft geleden. De schade bestaat uit:
- de hoofdsom en de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 45.346,45, waarin Waddentrek bij arbitraal vonnis was veroordeeld;
- de kosten als gevolg van de de procedure die [eiser] genoodzaakt was te entameren jegens Arrow Ferrylines, zijnde
€ 21.075,52;
- de kosten als gevolg van de daarop volgende procedure tegen de bestuurder en directeur van Waddentrek en Arrow Ferrylines, [betrokkene 1], € 2.254,67;
- de kosten van de klachtprocedure bij de Orde van Advocaten tot een bedrag van € 191,40;
- de 418 arbeidsuren die verloren gingen door zijn inzet in de verschillende procedures in de periode 1999 tot en met 2004, welke schade als gevolg daarvan € 14.671,71 bedraagt.
30. Rijssenbeek voert gemotiveerd verweer.
De beoordeling van het geschil
31. Het geschil betreft de vraag of Rijssenbeek tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht.
32. Het verwijt van [eiser] aan [betrokkene 2] is, zo begrijpt de rechtbank, met name gebaseerd op het oordeel van het Hof van Discipline en valt uiteen in drie onderdelen:
- [betrokkene 2] is onzorgvuldig te werk gegaan door op een vroeg tijdstip, terwijl [eiser] nog doende was verhaalsinformatie te vergaren, het arbitraal vonnis te doen betekenen en er daarna niet voor te zorgen dat de drie executoriale derdenbeslagen gelijktijdig werden gelegd;
- [betrokkene 2] heeft verzuimd met [eiser] de mogelijkheden van executoriaal beslag op roerende zaken onder Waddentrek te bespreken;
- [betrokkene 2] had verhaal dienen te verzekeren door middel van het leggen van executoriaal derdenbeslag op de gelden onder Arrow Ferrylines.
33. [betrokkene 2] stelt, kort gezegd, dat hij niet is gehouden tot vergoeding van enige schade. Hij betwist dat hij een beroepsfout heeft gemaakt. Voorts stelt hij dat er geen causaal verband bestaat tussen het niet leggen van de beslagen en de door [eiser] gestelde schade. Tot slot betwist hij de hoogte van de door [eiser] gevorderde schade.
34. De verwijten van [eiser] betreffen het optreden van [betrokkene 2] in de executiefase; de beoordeling van het geschil zal zich dan ook tot die fase beperken.
35. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank (ingevolge HR 10 januari 2003, NJ 2003, 537) voorop dat het oordeel van de tuchtrechter over het handelen van een beroepsbeoefenaar in een civiele procedure een rol kan spelen bij de beantwoording of de beroepsbeoefenaar aansprakelijk is, maar dat dit niet betekent dat een tuchtprocedure tot doel heeft de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de beroepsbeoefenaar vast te stellen.
36. Onderzocht dient thans te worden of [betrokkene 2] een beroepsfout heeft gemaakt, voor de gevolgen waarvan hij jegens [eiser] aansprakelijk is. Daartoe dient de vraag beantwoord te worden of [betrokkene 2] de belangen van [eiser] heeft behartigd op een wijze die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De advocaat dient zich daarbij in beginsel niet te beperken tot verrichtingen waarom zijn cliënt uitdrukkelijk heeft gevraagd, maar dient zelfstandig te beoordelen wat voor de zaak van nut kan zijn en daarnaar te handelen. De maatstaf die dient te worden aangelegd is dat een cliënt niet behoort te worden blootgesteld aan onnodige risico’s, waarbij een risico onnodig is, als het in de gegeven omstandigheden voorzienbaar was en gemakkelijk had kunnen worden vermeden, zonder dat daardoor andere risico’s in het leven zouden zijn geroepen.
37. Ten aanzien van het eerste verwijt overweegt de rechtbank vooraleerst dat van een “overval” van Waddentrek zoals door [eiser] bepleit, in de gegeven omstandigheden, geen sprake kon zijn. Immers, het op 22 mei 2000 gewezen arbitraal vonnis is, zo veronderstelt de rechtbank, naar Waddentrek gezonden. [betrokkene 2] heeft Waddentrek op 24 mei 2000 gesommeerd hieraan uitvoering te geven, bij gebreke waarvan het vonnis ten uitvoer zou worden gelegd. Ook van het door [betrokkene 2] namens [eiser] bij de rechtbank Zwolle ingediende verzoek tot tenuitvoerlegging van die arbitrale beslissing is Waddentrek in kennis gesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [betrokkene 2], nu Waddentrek op grond van voorgaande reeds op de hoogte was van het tegen haar gewezen arbitrale vonnis, door het doen betekenen van de beschikking op 21 juni 2000, op zichzelf niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Nu Waddentrek immers al op de hoogte was van de tegen haar gewezen uitspraak kan [betrokkene 2] niet worden verweten dat hij toen informatie gaf die tot verhaalsbeperkende maatregelen kon leiden.
38. Met betrekking tot het tweede deel van het eerste verwijt, het niet gelijktijdig doen leggen van de drie executoriale derdenbeslagen, constateert de rechtbank dat uit de tussen partijen gevoerde correspondentie voortvloeit dat partijen hebben afgesproken dat [eiser] nader onderzoek zou doen naar verhaalsmogelijkheden bij Waddentrek.
39. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van [betrokkene 2] had gelegen om op het moment dat [eiser] de afgesproken verhaalsinformatie had aangeleverd over te gaan tot het doen leggen van beslag onder de Rabobank, de Fietsvakantiewinkel en SNP. Gelet op de vakantie van [betrokkene 2], waarmee [eiser] bekend was, hadden de beslagen direct bij terugkomst van vakantie op 26 juni 2000 gelegd kunnen worden. De instructie naar de deurwaarders is evenwel twee dagen later, op 28 juni 2000 uitgegaan, maar dit nu wordt [betrokkene 2] niet verweten.
40. Van een uitdrukkelijke afspraak dat die drie beslagen gelijktijdig gelegd hadden moeten worden blijkt niet uit de correspondentie. De rechtbank is echter van oordeel dat [betrokkene 2] zich, gezien zijn deskundigheid en gezien het door hem te vormen zelfstandig oordeel over wat voor deze zaak van nut kon zijn, in het onderhavige geval had moeten realiseren dat de beslagen gelijktijdig, of in ieder geval, kort na elkaar gelegd hadden dienen te worden. Vast staat dat het eerste beslag onder de Rabobank is gelegd op 29 juni 2000. De beslagen onder Fietsvakantiewinkel en SNP zijn evenwel pas gelegd op 10 juli 2000, ruim anderhalve week later. Met de enkele instructie die [betrokkene 2] op 28 juni 2000 heeft doen uitgaan naar de verschillende deurwaarders om “zo spoedig mogelijk” beslag te doen leggen, zonder verder te bevorderen dat de beslagen ook werkelijk (vrijwel) gelijktijdig zouden worden gelegd, is de rechtbank dan ook van oordeel dat [betrokkene 2] niet heeft gehandeld in overeenstemming met hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat verwacht mag worden.
41. Nu [betrokkene 2] op dit punt toerekenbaar tekort is geschoten bij de uitvoering van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht, is zij aansprakelijk voor de door [eiser] geleden schade. Voor de vaststelling van de hoogte daarvan is van belang of en tot welke bedrag de drie beslagen doel zouden hebben getroffen als zij gelijktijdig op 29 juni 2000 gelegd zouden zijn. De rechtbank nodigt partijen uit zich op dit concrete punt bij akte nader uit te laten.
42. Het tweede verwijt luidt dat [betrokkene 2] heeft verzuimd met [eiser] de mogelijkheden van executoriaal beslag op roerende zaken te bespreken. De rechtbank constateert echter dat de door [eiser] op dit punt aangevoerde feiten niet sporen met het door hem gestelde verwijt. In zijn dagvaarding stelt [eiser] immers dat hij, in reactie op de stelling van [betrokkene 2] dat expliciet is besproken dat het beslag zou worden beperkt tot de bank en de wederverkopers, en er geen beslag zou worden gelegd onder Waddentrek omdat de verwachting was dat zij geen activa had, uitdrukkelijk aan [betrokkene 2] heeft overgebracht wat “onder Waddentrek te halen viel”. Dit kan niet anders worden begrepen dan dat de mogelijkheid van beslag op roerende zaken wel degelijk aan de orde is gekomen. Aan [eiser] dient zijn vordering op dit punt derhalve te worden ontzegd.
43. Met betrekking tot het derde verwijt, dat [betrokkene 2] executoriaal derdenbeslag had dienen te leggen op de gelden onder Arrow, constateert de rechtbank op grond van de feiten dat de mogelijkheid dat Arrow verhaal zou kunnen bieden voor de vordering van [eiser] op Waddentrek, reeds in een vroeg stadium aan de orde is gekomen. Immers, [eiser] schrijft in zijn brief van 26 mei 2000 dat hij boekingen zal doen, om het operationele bankrekeningnummer van onder meer Arrow te verifiëren. Vast staat verder dat [eiser] aan [betrokkene 2] verhaalsinformatie zou verschaffen en dat, in ieder geval op 26 juni 2000, nog onduidelijkheid bestond over het bankrekeningnummer van Arrow. Uit de brief van [eiser] van 13 augustus 2000 blijkt voorts dat partijen op enig moment telefonisch de (on-) mogelijkheid besproken hebben beslag te leggen op de rekening van Arrow.
44. De rechtbank is van oordeel dat [betrokkene 2], in ieder geval naar aanleiding van de derdenverklaring van SNP van 10 juli 2000, executoriaal derdenbeslag had dienen leggen op de banktegoeden van Arrow. Executoriaal derdenbeslag is in beginsel immers mogelijk (toegepast op het onderhavige geval) op vorderingen die Waddentrek heeft jegens Arrow. Dat wederverkopers op verzoek van Waddentrek voor door Waddentrek geleverde diensten aan Arrow betaalden, geeft een dergelijke verhouding. Zeker onder de omstandigheden van dit geval, waarbij niet is gebleken van andere redenen voor het verzoek van Waddentrek aan de wederverkopers, is het naar het oordeel van de rechtbank niet te vergezocht om aan te nemen dat Arrow enkel betaaladres was en dus moest doorbetalen aan Waddentrek. Ook op dit punt dient derhalve te worden geconcludeerd dat [betrokkene 2] niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat.
45. Nu [betrokkene 2] kan worden verweten dat hij op 10 juli 2000 geen executoriaal derdenbeslag heeft gelegd onder Arrow is hij op dit punt tekortgeschoten en aansprakelijk voor de door [eiser] geleden schade. Voor de vaststelling van de hoogte van die schade, dient te worden onderzocht of en tot welk bedrag het beslag onder Arrow, indien dit zou zijn gelegd op 10 juli 2000, doel zouden hebben getroffen. De rechtbank nodigt partijen uit zich ook over dit concrete punt bij akte nader uit te laten.
46. De procedure zal worden verwezen naar de rol van 1 juni 2005 voor akte aan de zijde van [eiser] als bedoeld in de rechtsoverwegingen 41 en 45. Rijssenbeek heeft vervolgens de gelegenheid daarop bij antwoordakte te reageren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank:
verwijst de procedure naar de rol van 18 mei 2005 voor akte voor het verstrekken van de inlichtingen als bedoeld in r.o. 41 en r.o. 45 aan de zijde van [eiser];
bepaalt dat Rijssenbeek daar dan vervolgens, bij akte ter rolle van 15 juni 2005, op zal kunnen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar, mr. I.D. Jacobs en mr. F.M.Th. Quaadvliet en uitgesproken in het openbaar op 20 april 2005.
de griffier de voorzitter