ECLI:NL:RBARN:2005:AT4637

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
124535
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de rechtsgeldigheid daarvan in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, staat centraal de vraag of het aan eiser gegeven ontslag op staande voet in een bodemprocedure in stand zal blijven. Eiser, werkzaam bij de commanditaire vennootschap Paul van Zeeland Juweliers C.V., heeft gedaagden in kort geding aangesproken na een ontslag op staande voet dat hem op 23 februari 2005 was medegedeeld. De aanleiding voor het ontslag was een telefoongesprek waarin eiser beledigende opmerkingen zou hebben gemaakt tegenover een leidinggevende. Eiser betwist deze beschuldiging en stelt dat het ontslag nietig is wegens het ontbreken van een dringende reden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, aangezien hij door het ontslag in zijn levensonderhoud wordt geschaad. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat niet zonder meer aannemelijk is dat het ontslag op staande voet in een bodemprocedure stand zal houden. De rechter heeft daarbij opgemerkt dat Paul van Zeeland niet de juiste procedure heeft gevolgd en dat eiser niet eerder op zijn functioneren is aangesproken, wat in strijd is met de norm van goed werkgeverschap.

De voorzieningenrechter heeft gedaagde sub 1 veroordeeld om eiser binnen twee dagen na betekening van het vonnis toe te laten tot het verrichten van zijn werkzaamheden en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde in gebreke blijft. Gedaagde sub 2 is niet ontvankelijk verklaard in de vordering van eiser. De kosten van de procedure zijn voor gedaagde sub 1.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 124535 / KG ZA 05-148
Datum vonnis: 24 maart 2005
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.G. Vegter-Fieten te Nijmegen,
tegen
1. de commanditaire vennootschap
PAUL VAN ZEELAND JUWELIERS C.V.,
gevestigd te Oosterbeek, gemeente Renkum,
kantoorhoudende te Velp, gemeente Rheden,
2. de besloten vennootschap
KARTANSIES BEHEER VELP B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Velp, gemente Rheden,
gedaagden,
advocaat mr. T.B. Vandeginste te Arnhem.
Het verloop van de procedure
Eiser heeft gedaagden ter zitting in kort geding van 22 maart 2005 doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
Gedaagden hebben geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De procureur van eiser en de advocaat van gedaagden hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities.
Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan en aan partijen en hun raadslieden medegedeeld dat de schriftelijke vastlegging daarvan op 24 maart 2005 zal plaatsvinden met dien verstande dat de motivering van de beslissing op een later tijdstip afzonderlijk op schrift zal worden gesteld.
Deze motivering, waarvan de datum op 1 april 2005 is bepaald, volgt hierna.
De vaststaande feiten
1. Eiser is op 1 september 1994 bij gedaagde sub 1 (hierna ook wel Paul van Zeeland te noemen) in dienst getreden in de functie van verkoper tegen een salaris van laatstelijk € 2.173,21 bruto per maand. Sedert 1 juni 2003 is hij werkzaam in de winkel van Paul van Zeeland te Apeldoorn. Gedaagde sub 2 is beherend vennoot van Paul van Zeeland. Haar directeur is [betrokkene].
2. Bij brief van 4 januari 2005 heeft Paul van Zeeland aan haar werknemers, onder wie eiser, medegedeeld dat vanwege het kostenaspect de contracten van de aan de werknemers ter beschikking gestelde lease-auto’s na afloop daarvan niet meer zullen worden verlengd. Eiser heeft daarop schriftelijk gereageerd op 7 januari 2005.
Bij brief van 17 februari 2005 is namens Paul van Zeeland aan eiser verzocht de lease-auto en de daarbij behorende (2) sleutels en autopapieren vóór 28 februari 2005 af te geven aan Autobedrijf Boekhorst te Oosterbeek. Als reactie daarop heeft eiser bij brief van 22 februari 2005 aan Paul van Zeeland te kennen gegeven dat dit in strijd is met eerdere tussen partijen gemaakte afspraken c.q. toezeggingen daartoe en om behoud van de lease-auto verzocht.
In die brief heeft eiser Paul van Zeeland tevens aangesproken op enkele hiaten die er - vergeleken met de toepasselijke CAO voor de Detailhandel van Juweliersartikelen- volgens hem in de arbeidsovereenkomst zaten, onder andere met betrekking tot de vergoeding van overwerkuren/-toeslagen en de periodieke loonsverhogingen.
3. Naar aanleiding van laatstgenoemde brief van eiser heeft [betrokkene] op 23 februari 2005 telefonisch contact met eiser opgenomen. Tijdens dit telefoongesprek is een woordenwisseling ontstaan. Aan het einde van het gesprek heeft [betrokkene] aan eiser medegedeeld dat hij op staande voet was ontslagen. In een daaropvolgend telefoongesprek op dezelfde dag heeft de bedrijfsleider van Paul van Zeeland, de heer [betrokkene 2], eiser gesommeerd om onmiddellijk naar het kantoor te Velp te komen. Eiser heeft dit geweigerd, omdat hij eerst advies over het hem gegeven ontslag op staande voet wenste in te winnen.
4. Bij brief van 23 februari 2005 heeft [betrokkene] het aan eiser gegeven ontslag op staande voet schriftelijk bevestigd. Als reden daarvoor staat in die brief vermeld dat de arbeidsrelatie op grond van zeer beledigende opmerkingen aan de zijde van eiser is verstoord.
Eiser heeft bij brief van 24 februari 2005 bezwaar gemaakt tegen het ontslag op staande voet en daarin tevens medegedeeld dat hij
aanspraak maakt op doorbetaling van zijn salaris c.a. en dat hij zich beschikbaar houdt om zijn werkzaamheden te hervatten, zodra daarom wordt verzocht.
5. Op 8 maart 2005 heeft Paul van Zeeland bij de rechtbank te Zutphen, sector kanton, locatie Apeldoorn, een verzoekschrift tot
- voorwaardelijke- ontbinding van de tussen haar en eiser gesloten arbeidsovereenkomst (zoals bedoeld in artikel 7:685 BW) ingediend.
De mondelinge behandeling daarvan vindt plaats op 18 april 2005.
De vorderingen
1. Stellende dat het hem gegeven ontslag op staande voet nietig is wegens het ontbreken van een dringende reden en/of toestemming van de Raad van Bestuur van de CWI vordert eiser thans, samengevat, gedaagden hoofdelijk te veroordelen:
a. tot doorbetaling van zijn laatstelijk genoten salaris ad € 2.173,21 bruto per maand en de daarbij behorende emolumenten vanaf 23 februari 2005, vermeerderd met de wettelijke rente en verhoging daarover, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst eventueel rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
b. om eiser binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis toe te laten tot het verrichten van zijn oorspronkelijke werkzaamheden, versterkt met een dwangsom.
2. Eiser stelt een spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen te hebben teneinde op zeer korte termijn duidelijkheid over de ontstane situatie te verkrijgen en om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Daarnaast stelt eiser dat voortduring van de huidige situatie voor hem beschadigend/diffamerend is en bovendien niet bevordelijk voor een succesvolle hervatting van zijn werkzaamheden, omdat de binding met de onderneming daardoor zal verminderen.
3. Gedaagden voeren gemotiveerd verweer dat -voor zover nodig- hierna zal worden besproken.
De beoordeling van de vorderingen
de ontvankelijkheid ten aanzien van gedaagde sub 2
Gedaagde is -blijkens het door eiser als productie 1 overgelegd uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Centraal Gelderland- enig beherend vennoot van de commanditaire vennootschap Paul van Zeeland. Volgens recente jurisprudentie (vgl. Hoge Raad 14-3-2003, NJ 2003, nr. 327) heeft zo’n vennootschap een afgescheiden vermogen, zodat de beherend vennoot niet (zonder meer) rechtstreeks aansprakelijk is voor de door deze vennootschap aangegane verplichtingen.
Dat betekent dat eiser in zijn vorderingen tegen gedaagde sub 2 niet ontvankelijk moet worden verklaard.
de inhoudelijke beoordeling ten aanzien van Paul van Zeeland
1. Centraal staat de vraag of voldoende zeker is dat het aan eiser gegeven ontslag op staande voet in een bodemprocedure daarover in stand zal blijven.
Alleen indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, zijn de vorderingen van eiser in beginsel toewijsbaar. Met inachtneming hiervan wordt als volgt overwogen.
2. De directe aanleiding van het ontslag op staande voet is volgens Paul van Zeeland gelegen in het feit dat eiser tijdens het telefoongesprek op 23 februari 2005 de heer [betrokkene] grovelijk zou hebben beledigd c.q. de spot met hem zou hebben gedreven.
Volgens [betrokkene], die naar eigen zeggen aan één zijde zeer slecht hoort, heeft eiser toen de zin gebruikt: “Wat zeg je? Ik kan je niet goed verstaan de lijn is niet goed. Je kunt me toch niets maken, marktkoopmannetje”, dit terwijl [betrokkene] de telefoon vervolgens direct heeft overgegeven aan bedrijfsleider [betrokkene 2] voornoemd, die eiser vervolgens prima kon verstaan.
Ook daarna zou eiser in dat telefoongesprek [betrokkene] hebben getreiterd.
Eiser betwist uitdrukkelijk dat hij zich in genoemd telefoongesprek beledigend in voornoemde zin jegens [betrokkene] heeft uitgelaten. Ter staving daarvan heeft hij een verklaring overgelegd van een tweetal personen (zijn buren) in wiens bijzijn het telefoongesprek is gevoerd.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het midden kan blijven wat er precies tijdens het telefoongesprek van 23 februari 2005 door eiser tegen [betrokkene] is gezegd. Zelfs al zou de onder 2. weergegeven lezing van [betrokkene] juist zijn, gaat het naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter te ver om een dergelijke -weliswaar hoogst irritante- uitlating aan te merken als een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Daar komt bij dat die uitlating -indien al gedaan- moet worden gezien in het licht van de onvrede bij eiser over het uitblijven van (vermeende) achterstallig salaris en over de teruggave van zijn lease-auto c.q. het uitblijven van een volgens hem toegezegd gesprek daarover.
4. Namens Paul van Zeeland is nog aangevoerd dat het ontslag mede is gebaseerd op diverse gedragingen van eiser voorafgaand aan het bewuste telefoongesprek, waaruit eisers disfunctioneren zou zijn af te leiden. Daargelaten dat een eventueel disfunctioneren van eiser in de ontbindingsprocedure aan de orde zal moeten komen, heeft Paul van Zeeland -in strijd met de (duidelijke) arbeidsrechtelijke spelregels op dit gebied die voortvloeien uit de norm van goed werkgeverschap- nagelaten kritiek op het functioneren van eiser éérder op een duidelijke, deugdelijke en passende (inzichtelijk en controleerbaar gedocumenteerde) wijze met hem te communiceren.
De gedachtengang van deze spelregels is om de werknemer, als daarvoor inderdaad aanleiding is, de gelegenheid te geven zijn houding/gedrag te verbeteren teneinde de dienstbetrekking te kunnen continueren. Dat is hier niet gebeurd. Het hoefde daarom ook niet aanstonds voor eiser duidelijk te zijn dat en zo ja welke andere redenen tot de voor het ontslag op staande voet gehanteerde dringende reden hebben bijgedragen.
5. Het voorgaande voert tot de slotsom dat niet zonder meer aannemelijk is dat het aan eiser gegeven ontslag op staande voet in een bodemprocedure in stand zal blijven. Dat betekent dat de in dit kort geding gevraagde voorzieningen in beginsel toewijsbaar zijn.
Het spoedeisend belang daarbij is door eiser ook voldoende aangetoond.
Het feit dat door Paul van Zeeland intussen een ontbindingsprocedure is gestart maakt dat in beginsel niet anders voor de gevorderde tewerkstelling. Het enkele verzoek tot ontbinding levert immers geen vrijbrief voor non-activiteit van de werknemer op, ook niet als uitgesloten zou zijn dat het verzoek wordt afgewezen. Dat die laatste voorspelling van Paul van Zeeland de ontbindingsprocedure devalueert tot het bezoek aan een nooit haperende automatiek, laat de voorzieningenrechter daarbij verder maar buiten beschouwing.
6. De vraag is nog wel of er bijzondere redenen -gelegen in een eventuele verstoorde arbeidsrelatie- zijn om eiser niet naar zijn werkplek in Apeldoorn terug te laten gaan. Deze vraag dient voorshands ontkennend te worden beantwoord.
Namens Paul van Zeeland is er in dat verband weliswaar op gewezen dat er geen werkbare verhouding meer is tussen haar c.q. [betrokkene] en eiser (hetgeen [betrokkene] ter zitting in woord en gebaar heftig heeft benadrukt), maar ter zitting is eveneens komen vast te staan dat [betrokkene] feitelijk niet (meer) in de winkel te Apeldoorn aanwezig hoeft te zijn. Daarnaast is -althans op dit moment- niet gebleken dat de collega’s van eiser zich tegen diens terugkeer zullen verzetten of dat deze terugkeer anderszins tot een onwerkbare situatie in de winkel te Apeldoorn zal leiden.
7. Als de in het ongelijk gestelde partij zal gedaagde sub 1 in de kosten van dit kort geding worden verwezen.
De beslissing
De voorzieningenrechter
ten aanzien van gedaagde sub 2
verklaart eiser niet ontvankelijk in zijn vordering,
ten aanzien van gedaagde sub 1
1. veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen het salaris ad (laatstelijk) € 2.173,21 bruto per maand en de daarbij behorende emolumenten vanaf 23 februari 2005,
vermeerderd met de wettelijke rente en verhoging daarover, tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen eventueel rechtsgeldig zal zijn beëindigd,
2. veroordeelt gedaagde om eiser binnen twee dagen na betekening van dit vonnis toe te laten tot het verrichten van zijn oorspronkelijke werkzaamheden,
3. veroordeelt gedaagde om ingeval zij (na betekening van dit vonnis) in gebreke mocht blijven aan bovenstaande veroordeling sub 2 te voldoen, aan eiser een dwangsom te betalen van € 250,-- per dag, echter met een maximum van € 15.000,--,
4. veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiser bepaald op € 816,-- voor salaris en op € 329,60 voor verschotten,
5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6. weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2005, terwijl de motivering van voormelde beslissing op 1 april 2005 afzonderlijk op schrift is gesteld.
de griffier de rechter