Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 2004/1960
Datum uitspraak: 16 maart 2005
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BERGH,
gevestigd te ’s-Heerenberg, gemeente Bergh,
hierna te noemen: de gemeente,
eiseres bij dagvaarding van 15 oktober 2004,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. P.L.G. Haccou te Arnhem,
[gedaagde],
wonende te Zevenaar,
hierna te noemen: [gedaagde],
gedaagde bij genoemde dagvaarding,
procureur en advocaat mr. S.G.M. Goedvriend te Nijmegen.
Het verloop van de procedure
Voor het eerdere verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 29 december 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering daarvan is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Daaraan voorafgaand zijn door partijen nog nadere stukken ingediend, door de gemeente bij brief van 11 februari 2005 en door [gedaagde] bij twee brieven van 11 februari 2005. Deze stukken maken deel uit van het dossier. Op de comparitie zijn de partijen niet verenigd waarna vonnis is bepaald.
1. [gedaagde] is voor de Socialistische Partij (SP) lid van de gemeenteraad te Zevenaar en lid van provinciale staten in Gelderland.
2. De SP stelt aan [gedaagde] op het internet een zogenaamd web-log ter beschikking dat is gekoppeld aan haar domeinnaam. Met de inhoud van dat web-log heeft de SP geen bemoeienis. Die wordt bij wijze van dagboek geheel bepaald door [gedaagde].
3. Vanaf april 2004 besteedt [gedaagde] op zijn web-log aandacht aan een tussen de gemeente en de heer [betrokkene] gerezen geschil over een bestuursrechtelijke kwestie: de bouw en de (gedwongen) verwijdering van een tuinhuisje. Over die kwestie heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 26 mei 2004 geoordeeld, kort samengevat, dat de gemeente terecht handhavend is opgetreden tegen een door [betrokkene] tot stand gebrachte illegale situatie.
4. [betrokkene] heeft op 6 juli 2004 aangifte gedaan van valsheid in geschrifte bij de afwijzing van zijn bouwaanvraag, gepleegd door de gemeente in de periode van 29 augustus 2002 tot en met 12 november 2002. Tegen de beslissing van de officier van justitie te Zutphen om tegen de gemeente geen strafvervolging in te stellen heeft [betrokkene] op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering een klacht ingediend bij het gerechtshof te Arnhem. Bij beschikking van 26 januari 2005 is dit beklag ongegrond verklaard.
5. Tussen april 2004 en augustus 2004 zijn op het web-log van [gedaagde] over de kwestie [betrokkene] diverse publicaties verschenen.
Op 29 april 2004 schrijft [gedaagde] onder meer over het tuinhuisje van gemeenteraadslid Hendriksen:
‘Ook op voormalig agrarisch gebied gebouwd en daardoor is de kadaster lijn niet rechtgetrokken maar juist ingekeept. Maar de bestemmingsplanwijziging was in Bergh voor zijn eigen raadslid een fluitje van een cent!’
En over wethouder [betrokkene]:
‘Hij (buurman van [betrokkene]) heeft vervelende brieven zijn buurt rondgestuurd terwijl hij voor zichzelf goed zorgde: hier vooraan was zijn woning. Die had hij samen met de maalderij gekocht voor 220 duizend gulden. Uiteraard wist hij moeiteloos de bestemming van de maalderij te wijzigen in een woonbestemming. Hij liet zijn bezit splitsen en verkocht zijn woning voor 480 duizend gulden en woont nu zelf riant in de tot woning verbouwde maalderij. Maar daarmee zijn we er nog niet: daarachter ligt weer een voormalige champignonkwekerij....U raadt het al: het is wachten op nieuwe bestemmingsplanwijzigingen. Ja deze wethouder heeft met zijn prive-zaakjes meer verdiend dan een wethouderssalaris.
Op 8 mei 2004 schrijft [gedaagde] over de voormalig burgemeester [betrokkene] onder meer:
‘Een beetje schuldgevoel had ze wel: een raadslid mocht van haar bouwen op land met een agrarische bestemming, zij verzorgde de bestemmingsplanwijziging. Een wethouder werd door haar gematst met 100 duizenden euro’s voordeel door bestemmingsplanwijzigingen door de raad te loodsen. Enkele raadsleden hield ze haar hand boven hun hoofden wetende dat ze zich in hun eigen portomonnee aan het verrijken waren. Burgemeester [betrokkene] heeft een kleine groep mensen rijker laten worden.’
Op 27 mei 2004 gaat [gedaagde] in op de onder 3 genoemde uitspraak en schrijft hij onder meer:
‘Voor collegeleden gelden in ’s-Heerenberg natuurlijk andere regels’
[gedaagde] kondigt tevens de strafaangifte tegen de gemeente aan door [betrokkene] (zie onder 4) en meldt dat hij [betrokkene] daarbij ter ondersteuning zal vergezellen. Over die aangifte tegen negen met naam genoemde bestuurders en ambtenaren van de gemeente schrijft [gedaagde] nader op 10 juni 2004:
‘Als statenlid ga je niet zo maar mee bij het doen van een aangifte tegen mensen. Als je mensen beschadigt door het doen van aangifte moet je, vind ik, 100% overtuigd en zeker zijn van je zaak. Mijn gezonde verstand en geraadpleegde juristen gaven steun aan de aangifte: de zaak is rond.
Mensen die mijn web-log gevolgd hebben weten waar het om gaat: valsheid in geschrifte, misbruik ambtseed, smaad enz. Tuurlijk kun je als overheid de fout in gaan (in dit geval vervalsing van document richting rechtbank). Maar samenspannen om je fouten te verbergen en in het verleden gemaakte konkels gaat mijlen te ver.’
6. In De Gelderlander van 14 juni 2004 is verslag gedaan van het voornemen van [betrokkene] om aangifte te doen tegen de negen bestuurders en ambtenaren van de gemeente wegens valsheid in geschrifte, misbruik van de ambtseed en smaad. In het artikel wordt kort de achtergrond van de kwestie geschetst. Ook is het commentaar opgenomen van [gedaagde] tegenover de verslaggever van de krant, weergegeven in het volgende citaat:
‘Volgens [gedaagde] heeft Bergh de zaak gewonnen “door zich van middelen te bedienen die het daglicht niet kunnen verdragen. [...]” laat [gedaagde] weten’.
In De Gelderlander van 6 oktober 2004 is een ingezonden brief van [gedaagde] geplaatst. Daarin gaat hij in op de toen nog lopende beklagprocedure bij het gerechtshof Arnhem (’s-Heerenberg heeft in deze kwestie onjuist gehandeld’) en spreekt hij zich voorts uit over zijn kansen in deze procedure (‘Winnen doet de gemeente echt niet. Daarvoor beschik ik over teveel belastend materiaal’).
7. De gemeente heeft op 27 augustus 2004 aan haar advocaat een bedrag betaald van € 2.413,68 voor door hem verrichte werkzaamheden tot en met de maand juni 2004.
8. De advocaat van de gemeente heeft [gedaagde] bij brief van 21 september 2004 gesommeerd een rectificatie op zijn web-log te plaatsen.
9. Op de comparitie heeft [gedaagde] onder meer verklaard:
‘Iedereen kan reageren op hetgeen ik schrijf in mijn weblog. Dat beschouw ik als een vorm van rectificatie. Al het andere zoals de gemeente nu vordert zou neerkomen op een vorm van censuur. Dat is ongehoord. Ik moet toch mijn werk kunnen doen. Ik ben politicus. Als het aan de gemeente ligt zou het ervan kunnen komen dat er in Nederland een één partijenstelsel ontstaat.’
Het geschil en de beoordeling daarvan
9. De gemeente vordert, zakelijk weergegeven, de veroordeling van [gedaagde] om onder verbeurte van dwangsommen op zijn web-log een rectificatie te plaatsen, die tenminste twee weken te handhaven en daarna in het archief van het web-log te bewaren zolang als ook de andere berichten over de kwestie [betrokkene] daar raadpleegbaar blijven en tevens een aangetekende brief aan De Gelderlander te zenden met het verzoek om een rectificatie in die krant te plaatsen. De gemeente heeft voor deze rectificaties teksten opgesteld waarvan zij de openbaarmaking vordert op de hiervoor vermelde wijze. Voorts vordert de gemeente, eveneens onder verbeurte van dwangsommen, de veroordeling van [gedaagde] om het doen van mededelingen te staken, in welke vorm dan ook, welke de strekking of het gevolg hebben haar organen of ambtenaren in hun eer of goede naam aan te tasten onder zodanige omstandigheden dat zij indruisen tegen de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt en aan die ander schade kunnen berokkenen. Ten slotte vordert de gemeente als schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen door [gedaagde] de door haar betaalde kosten van juridisch advies vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 augustus 2004.
10. De gemeente baseert haar vordering op de vaststaande feiten. De publicaties van [gedaagde] zijn niet anders dan als onrechtmatig te kwalificeren omdat daarin beschuldigingen zijn vervat die aantoonbaar onjuist en onnodig grievend zijn, aldus kort samengevat de gemeente. Die publiekelijk geuite stellingen en tendentieuze en suggestieve berichtgeving van [gedaagde] bevat voor bestuurders en ambtenaren persoonlijk maar ook jegens de gemeente, waar het gaat om het functioneren van die personen in hun bestuurlijke c.q. ambtelijke taak, een onterend karakter. [gedaagde] heeft daarmee de positie van de gemeente publiekelijk ondermijnd, zodat zij belang heeft bij de gevorderde rectificaties.
11. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop hierna verder zal worden ingegaan.
12. [gedaagde] heeft in de eerste plaats een aantal ontvankelijkheidskwesties opgeworpen. Niet meer behoeft te worden ingegaan op het verweer dat de vordering tegen de SP ingesteld had moeten worden nu [gedaagde] op de comparitie dat punt heeft laten varen. Ten aanzien van het interview in De Gelderlander (zie onder 6) heeft [gedaagde] gesteld dat niet hij maar de betrokken journalist verantwoordelijk is. Dat gaat niet op. Uit het artikel blijkt door het gebruik van aanhalingstekens duidelijk dat de journalist slechts de mening van [gedaagde] heeft weergegeven. Dat hij onjuist zou zijn geciteerd heeft [gedaagde] in dit verband niet gesteld zodat aangenomen wordt dat de publicatie berust op zijn daadwerkelijke uitlatingen.
[gedaagde] heeft verder gesteld dat uitlatingen van hem over individuele bestuurders en ambtenaren, hypothetisch aangenomen dat daardoor hun eer en goede naam zouden zijn aangetast, niet tevens onterend kunnen zijn jegens de gemeente. Dat verweer wordt verworpen. Het gaat hier niet alleen om de particuliere belangen van de negen bestuurders en ambtenaren van de gemeente. Juist de optelsom van de aantijgingen jegens hen raakt het publieke vertrouwen in de integriteit van de gemeentelijke organisatie als geheel. Die kan ondermijnd worden en dat is een voldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW dat de gemeente zich mag aantrekken.
13. Daarmee komen de onder 5 en 6 van de vaststaande feiten weergegeven uitlatingen van [gedaagde] inhoudelijk aan de orde en de vraag of die tegenover de gemeente als onrechtmatig zijn aan te merken. Anders dan [gedaagde] meent wordt die beoordeling niet afgesneden omdat hij (i.) geen opzet heeft gehad de gemeente schade toe te brengen, (ii.) hij als politicus zijn werk moet kunnen doen en (iii.) zijn mening vrij is en niet voor censuur vatbaar mag zijn.
Voor (i) geldt dat opzet er niet toe doet omdat artikel 6:162 BW dat niet vereist voor het kwalificeren van handelen of nalaten als een onrechtmatige daad.
Ten aanzien van (ii) wordt opgemerkt dat géén van de gewraakte uitlatingen, geopenbaard op het internet en in de pers, valt onder het bereik van het in artikel 22 van de Provinciewet opgenomen onschendbaarheidsbeginsel. Dat ziet slechts op uitlatingen in het kader van de beraadslaging in de vergadering van provinciale staten.
Het laatste argument van [gedaagde] onder (iii.), de vrijheid van meningsuiting, raakt de kern van de zaak maar houdt geenszins in dat [gedaagde] een absoluut recht op vrije meningsuiting toekomt boven andere grondrechten.
13. Het gaat in zaken als deze steeds om afweging van twee tegenover elkaar staande hoogwaardige maatschappelijke belangen, in dit geval het belang van de gemeente om niet door publicaties op het internet en in de pers te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen en anderzijds het belang van [gedaagde] dat hij zich kritisch en opiniërend moet kunnen uitlaten om te voorkomen dat door een gebrek aan bekendheid bij het grote publiek, misstanden die de samenleving raken kunnen blijven voortbestaan. Welke van deze belangen in een concreet geval de doorslag behoort te geven hangt volgens vaste jurisprudentie af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden waaronder in het bijzonder de door de door de Hoge Raad in het arrest van 24 juni 1983, NJ 1984, 801 genoemde factoren:
‘a. de aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die verdenkingen betrekking hebben;
b. de ernst -bezien vanuit het algemeen belang- van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen;
c. de mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
d. de inkleding van de verdenking gezien in verhouding tot de onder a tot en met c bedoelde factoren;
e. de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten publicaties in de pers, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes redelijk bereikt had kunnen worden;
f. de mogelijke beperking van het door de perspublicatie te veroorzaken nadeel voor degene die erdoor wordt getroffen, in verband met de kans dat het betreffende stuk, ook zonder de verweten beschikbaarstelling aan de pers, in de publiciteit zou zijn gekomen’.
Deze opsomming is niet limitatief; zo speelt in dit geval ook een rol het gezag dat derden aan [gedaagde] zullen toekennen vanwege diens lidmaatschap van provinciale staten én de maatschappelijke positie van de bestuurders en ambteren over wie de uitlatingen zijn gedaan. De opgesomde omstandigheden wegen evenmin allen even zwaar. Van groot belang is steeds wel de juistheid van de geuite beschuldigingen.
14. Wat de publicaties op het web-log van [gedaagde] betreft geldt het volgende. De strekking daarvan is onmiskenbaar dat het bij de gemeente een rommeltje is, een omgeving waarin vriendjespolitiek wordt bedreven en bestuurders daardoor worden bevoordeeld en zichzelf ongerechtvaardigd verrijken. Voor die bestuurders zouden, zo staat letterlijk in het web-log van 27 mei 2004, ‘natuurlijk’ andere regels gelden als het gaat om bouwaanvragen en bestemmingsplannen.
Dan is er ook nog de kwestie [betrokkene] die door de gemeente gewonnen zou zijn, zo schrijft [gedaagde] in het web-log van 10 juni 2004, omdat bestuurders en ambtenaren hun ambtseed hebben misbruikt en valsheid in geschrifte hebben gepleegd.
Voor die bijzonder ernstige beschuldigingen heeft [gedaagde] niet of nauwelijks concrete feiten genoemd in zijn web-log noch in deze procedure. Tegenover de gedetailleerde weerspreking van zijn beweringen door de gemeente in de dagvaarding, had dat wel van [gedaagde] mogen worden verlangd. Het is immers aan hem om aan te tonen dat zijn beschuldigingen voldoende steun konden vinden in het beschikbare feitenmateriaal dan wel rechtvaardiging kunnen vinden in nadien gebleken feiten en omstandigheden. Op de comparitie is [gedaagde] daarom uitdrukkelijk uitgenodigd aan te tonen dat en waarom ‘de zaak rond is’ (web-log 10 juni 2004) en waaruit zijn ‘belastend materiaal’ (De Gelderlander 6 oktober 2004) bestaat. Dat heeft niet iets opgeleverd dat relevant is. Enige onderbouwing van zijn beschuldigingen heeft [gedaagde] toen niet gegeven. Hij heeft slechts verwezen naar de kwestie [betrokkene] zonder daar enig nieuw detail aan toe te voegen dat niet reeds wordt bestreken door de uitspraken van de Raad van State en het gerechtshof Arnhem waarin het ongelijk van [betrokkene] is uitgemaakt.
15. De conclusie moet dan de volgende zijn. [gedaagde] heeft zich het lot van [betrokkene] en zijn tuinhuisje als provinciaal politicus aangetrokken. Dat mag natuurlijk zo zijn. [gedaagde] mocht over de aanpak van die kwestie door de gemeente als zijn negatief waarde oordeel ook van alles vinden en daar uiting aan geven. Hij mocht daarbij echter niet zonder zorgvuldig onderzoek wild om zich heen gaan slaan in de richting van bestuurders en ambtenaren van de gemeente door middels uitlatingen van feitelijke aard hun reputatie en integriteit te beledigen. Dat is een ontremming die zonder meer als onrechtmatig (ook) jegens de gemeente moet worden gekwalificeerd. De gevorderde rectificatie op het web-log ligt daarom voor toewijzing gereed, zij het dat er aanleiding is de door de gemeente opgestelde tekst daarvoor aan te passen op de wijze zoals hierna zal worden bepaald. De daarbij gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd.
Het argument van [gedaagde] zoals hij dat op de comparitie nog heeft opgeworpen dat deze rectificatie niet nodig is omdat bezoekers van zijn web-log daarop kunnen reageren en dit reeds een voldoende vorm van rectificatie oplevert, is niet serieus te nemen. Nog daargelaten dat niet van de gemeente kan worden gevergd te reageren, laat dit de meningsuiting van [gedaagde] intact. Het gaat er nu juist om dat hij zélf afstand neemt van zijn eerdere onrechtmatige uitlatingen.
16. Voor de publicaties in De Gelderlander geldt iets anders. Die zijn beperkt gebleven tot één artikel waarin het commentaar van [gedaagde] op de kwestie [betrokkene] is weergegeven en één ingezonden brief van zijn hand. Daar staat op de keper beschouwd naar het oordeel van de rechtbank niet zoveel beledigends in. Er is een aanzienlijk verschil met het web-log. Dat vond de gemeente kennelijk ook nu de sommatie tot rectificatie die op 21 september 2004 aan [gedaagde] is gezonden uitsluitend betrekking heeft op het web-log en niet tevens teruggrijpt op het artikel in De Gelderlander van 14 juni 2004. De in dat artikel voorkomende uitlating van [gedaagde] dat de gemeente zich in de zaak [betrokkene] van middelen heeft bediend die het daglicht niet kunnen verdragen is ook meer een mening dan een op feitelijke aard stoelende beschuldiging. Blijft over de ingezonden brief in De Gelderlander van 6 oktober 2004, maar daarin kondigt [gedaagde] slechts aan dat hij over belastend materiaal beschikt. Het gaat te ver dat te doen rectificeren. [gedaagde] heeft slechts gebruld en niet gebeten. Tegen een beet kan de gemeente zich laten behandelen, tegen alleen maar brullen moet zij bestand zijn.
17. Voor een veroordeling van [gedaagde] om zich in zijn algemeenheid te onthouden van iedere verdere mededeling, in welke vorm dan ook, die de strekking of het gevolg heeft dat de organen of de ambtenaren van de gemeente worden aangetast in hun eer of goede naam, bestaat geen grond. Die vordering is te algemeen geformuleerd en een dergelijk preventief verbod is in de gegeven omstandigheden te ingrijpend met het oog op de aan [gedaagde] toekomende vrijheid van meningsuiting.
18. De gevorderde schadevergoeding ten slotte betreft in wezen buitengerechtelijke kosten. De gemeente heeft die echter onvoldoende toegelicht en gespecificeerd zodat uit niets valt af te leiden dat de gestelde verrichtingen van de advocaat van de gemeente meer hebben omvat dan een enkele sommatie. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een geding is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 Rv. bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
19. Nu er aanleiding is voor een rectificatie wordt [gedaagde] aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij zodat hij de kosten van de procedure zal moeten dragen.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis op zijn web-log (www.paulfreriks.sp.nl) een publicatie te plaatsen met de volgende inhoud:
“Rectificatie
Op mijn web-log heb ik de afgelopen maanden gesteld dat de gemeente Bergh, haar bestuurders en vier met name genoemde ambtenaren zich schuldig zouden hebben gemaakt aan strafbare feiten. Zij zouden zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte, smaad, misbruik van ambtseed etc.
Voor die beschuldigingen bestaat geen enkel feitelijk aanknopingspunt. De rechtbank Arnhem heeft dan ook geoordeeld dat de berichten daarover op mijn web-log beledigend zijn ten opzichte van de gemeente Bergh. Op bevel van de rechtbank Arnhem rectificeer ik dan ook: de gemeente Bergh en de met name genoemde ambtenaren en andere betrokkenen hadden nimmer door mij beschuldigd mogen worden van strafbare feiten.”
veroordeelt [gedaagde] om de rectificatie op zijn web-log tenminste twee weken op de openingspagina te handhaven en daarna in het archief van het web-log op te nemen en opgenomen te houden zolang als ook de andere berichten met betrekking tot de kwestie [betrokkene] daar opgeslagen en raadpleegbaar blijven,
veroordeelt [gedaagde] om ingeval hij na betekening van dit vonnis in gebreke mocht blijven aan bovenstaande veroordelingen te voldoen, aan de gemeente een dwangsom te betalen van € 500,- per dag met een maximum van € 10.000,-,
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure tot op heden bepaald op € 324,78 voor verschotten en op € 904,- voor salaris procureur
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en uitgesproken in het openbaar op woensdag 16 maart 2005.