Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 98959 / HA-ZA 03-659
Datum vonnis: 16 maart 2005
[eiseres]
wonende te [woonplaats], Duitsland
eiser in conventie
verweerder in reconventie
procureur mr. H. van Ravenhorst
advocaat mr. J. Van Rhijn te Alkmaar
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GLAVERFIN BEHEER B.V.
(thans volgens opgave aangeduid als
Glaverbel Nederland Holding B.V.)
gevestigd te Tiel,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie
procureur mr. F.J. Boom
advocaten mrs. P.H.L.M. Kuypers en M.G.J. van de Velden
beiden te Brussel, België
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “[eiseres]” en
“Glaverfin”.
Het verder verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 12 mei 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Daarna zijn de volgende processtukken gewisseld:
? een akteverzoek van de zijde van Glaverfin;
? een akteverzoek van de zijde van [eiseres];
? een akteverzoek van de zijde van Glaverfin.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten op 10 januari 2005 doen bepleiten. De pleitnotities zijn als gedingstuk overgelegd. Ten slotte is vonnis bepaald.
5. De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
5.1 De rechtbank volhardt in hetgeen zij in haar tussenvonnis van 12 mei 2004 heeft vastgesteld en overwogen met dien verstande dat in rechtsoverweging 4.5 in de zesde regel gelezen dient te worden 14 mei 1998 (in plaats van 2001) en in rechtsoverweging 4.6 eveneens in de zesde regel gelezen dient te worden 21 april 1998 (in plaats van 2001).
5.2 De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 12 mei 2004 vastgesteld dat Glaverfin op 14 mei 1998 betalingsopdrachten heeft gegeven voor een bedrag van in totaal DM 1.368.201,55 (samengesteld uit een betaling aan Glaverbel N.V. van DM 587.077,19, aan Hardmaas B.V. van DM 105.296,61 en aan Magnetron C.V. van DM 675.827,75), welke vervolgens op 18, 19 en 20 mei zijn uitgevoerd. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of genoemde crediteuren (hierna ook “de drie crediteuren”) de betalingen hebben aanvaard door ze op juiste wijze af te boeken op de schulden per 21 april 1998 van Protherm en Protherm Bernburg, beiden zoals gedefinieerd in voormeld tussenvonnis en tezamen ook aangeduid als “de Protherm-vennootschappen”.
5.3 [eiseres] stelt dat op onjuiste wijze is afgeboekt omdat afboeking heeft plaatsgevonden op facturen die door de Protherm-vennootschappen zijn betwist en voorts omdat de Protherm-vennootschappen (opnieuw) zijn aangesproken tot betaling van schulden die door de betaling van de koopprijs reeds teniet zouden moeten zijn gegaan. In dit verband heeft [eiseres] gesteld dat Glaverfin “te weinig” heeft betaald (repliek, punt 4.21) en wel aan Glaverbel DM 214.967,04, aan Hardmaas DM 4.756,09 en aan Magnetron DM 32.836,06, totaal DM 252.459,19. Bij gelegenheid van het pleidooi heeft [eiseres] toegelicht daarmee te bedoelen dat deze bedragen ten onrechte niet zijn afgeboekt op openstaande schulden en zijn blijven “zweven” bij de drie crediteuren.
5.4 Glaverfin heeft ten verwere aangevoerd dat voor de betwisting geen grond bestaat. Zij heeft voorts gesteld dat de uitstaande schulden per 21 april 1998 zodanig hoog waren dat na afboeking van de koopprijs nog een schuld resteerde. De bedragen waarvoor de Protherm-vennootschappen na het tijdstip van de afboeking zijn aangesproken, hebben betrekking op schulden die hetzij ná de afboeking resteerden hetzij op een later tijdstip zijn ontstaan. De Protherm-vennootschappen zijn niet tweemaal aangesproken tot betaling van dezelfde schuld.
5.5 Bij voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat zij op basis van de tot op dat moment overgelegde informatie niet kan vaststellen welke bedragen de Protherm-vennootschappen op 21 april 1998 verschuldigd waren aan de drie crediteuren en hoe de koopprijs op die bedragen is afgeboekt, en partijen opgedragen de benodigde informatie alsnog te verstrekken.
5.6 Glaverfin heeft bij akte van 21 juli 2004 gedetailleerde overzichten uit de administratie van de drie crediteuren overgelegd waaruit blijkt van welke schulden zij zijn uitgegaan en op welke schulden zij de koopprijs hebben afgeboekt. Volgens deze overzichten bedroeg de totale schuld van de Protherm-vennoot-schappen per 21 april 1998 DM 1.730.544,98.
5.7 [eiseres] heeft bij akte van 18 augustus 2004 een andere totaaltelling overgelegd. Volgens deze telling bedroeg de totale schuld van de Protherm-vennootschappen per 21 april 1998 DM 1.451.286,14. [eiseres] heeft toegelicht hoe het verschil tussen zijn telling en die van Glaverfin verklaard moet worden. Glaverfin heeft op deze toelichting gereageerd.
5.8 Tussen partijen is niet in geschil dat ook na afboeking van de koopprijs een aanzienlijke schuld resteerde. De restantschuld was minimaal DM 83.084,59 (het saldo van de totale schuld volgens de opgave van [eiseres] ad DM 1.451.286,14 na aftrek van de som van de overgemaakte bedragen ad DM 1.368.201,55).
5.9 Tussen partijen is evenmin in geschil dat de drie crediteuren en de Protherm-vennootschappen ná 21 april 1998 zaken zijn blijven doen, waardoor nieuwe schulden zijn ontstaan. Dat blijkt uit de overzichten van Glaverfin, overgelegd bij akte van 21 juli 2004, die laten zien dat in de maanden direct volgend op de overeenkomst van 21 april 1998 nog transacties zijn gedaan. Het blijkt ook uit de brief van Protherm van 5 augustus 1998 (productie 5 bij repliek).
5.10 Partijen zijn het eens dat de wisselkoers bij de omrekening van de relevante bedragen DM 1 = NLG 1,127 was.
5.11 De rechtbank neemt de door Glaverfin overgelegde overzichten uit de administratie van de drie crediteuren als uitgangspunt. Het gaat immers om de afboekingen die deze crediteuren hebben verricht. [eiseres] heeft deze overzichten in zijn akte van 18 augustus 2004 en bij pleidooi op een aantal punten betwist. De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze overzichten voor zover deze niet door [eiseres] zijn betwist.
5.12 Uit de totaaltellingen blijkt dat het verschil van mening voor wat betreft de betwiste facturen een bedrag ad DM 279.258,84 vertegenwoordigt. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen [eiseres] ter motivering van zijn betwistingen heeft aangevoerd, mede gelet op de reactie daarop van Glaverfin, niet aanstonds tot de conclusie leidt dat [eiseres] inderdaad op goede gronden heeft betwist. In beginsel bestaat derhalve een noodzaak tot nadere bewijsvoering. Zoals hierna zal blijken, ziet de rechtbank echter geen heil in bewijsvoering nu ook bij levering van bewijs de rechtbank het gevorderde niet zal toewijzen.
5.13 Het geschil tussen partijen komt neer op de vraag of op onjuiste wijze op de schulden van de Protherm-vennootschappen is afgeboekt. Voorop gesteld zij dat nu partijen in de overeenkomst geen regeling hebben getroffen voor de verdeling van de koopprijs over de drie crediteuren, Glaverfin geacht mag worden - gelijk door Glaverfin ook is betoogd en door [eiseres] niet is betwist - deze naar eigen goeddunken te kunnen verdelen.
5.14 De rechtbank stelt vast dat ook indien vast zou komen te staan dat de betwistingen van [eiseres] op juiste gronden zijn gedaan en correcties noodzakelijk zijn, de schulden van de Protherm-vennootschappen per 21 april 1998 zodanig hoog waren dat de gehele koopprijs op juiste wijze afgeboekt had kunnen worden - en nog steeds zou kunnen worden.
5.15 [eiseres] heeft aangevoerd dat een deel van de schulden van de Protherm-vennootschappen door betaling door Bluhm & Plate teniet is gegaan. De rechtbank begrijpt deze stelling zo dat [eiseres] meent dat dit deel van de schulden dus niet meer begrepen kon worden in de afboeking terwijl dat naar het oordeel van [eiseres] wél het geval is geweest. Volgens [eiseres] gaat het om een bedrag van DM 236.686,37 (het verschil tussen de totaaltellingen op pag. 3 en 11, akte van 18 augustus 2004). Bij gelegenheid van het pleidooi is aan de orde geweest dat van dit bedrag slechts een deel groot DM 49.184,33 daadwerkelijk door Bluhm & Plate is verhaald (in de vorm van het incasseren van een door [eiseres] afgegeven wissel). Wat daar ook van zij, de rechtbank kan [eiseres] niet volgen in de stelling dat de drie crediteuren hebben afgeboekt op schulden die reeds door Bluhm & Plate (ten behoeve van de Protherm-vennootschappen) waren betaald. Uit de “After matching” overzichten van Glaverfin blijkt immers dat de betalingen van Bluhm & Plate waarop [eiseres] doelt, betrekking hebben op facturen die hetzij resteerden ná de afboeking, hetzij gedateerd waren ná 21 april 1998. Dat geldt ook voor het bedrag van DM 49.184,33, waarvoor [eiseres] kennelijk een wissel had afgegeven. Hetgeen [eiseres] heeft gesteld is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat hier sprake is geweest van onjuiste afboekingen.
5.16 [eiseres] heeft voorts gewezen op een aanspraak van Euler Cobac, de kredietverzekeraar, die ten behoeve van Hardmaas en Glaverbel vorderingen op de Protherm-vennootschappen zou hebben geïnd. Bij gelegenheid van het pleidooi is aan de orde geweest dat Euler Cobac zijn incasso niet daadwerkelijk heeft vervolgd en dat van betaling aan Euler Cobac geen sprake is geweest. Uit de brief van Euler Cobac d.d. 2 december 1998 (productie 21 bij antwoordakte na tussenvonnis) die [eiseres] overlegt, blijkt dat ook deze incasso betrekking heeft op facturen gedateerd ruim ná de peildatum van 21 april 1998. Voor de beantwoording van de vraag wat de schuldenpositie was per 21 april 1998 en hoe daarop is afgeboekt, moet de aanspraak van Euler Cobac dus eveneens buiten beschouwing blijven.
Vordering verklaring voor recht: rechtsgeldige ontbinding
5.17 [eiseres] vordert een verklaring voor recht dat de overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden. Glaverfin betwist dat dat het geval is en stelt dat áls sprake is geweest van tekortschieten, dat tekortschieten de ontbinding - gezien het de aard van de overeenkomst en de geringe betekenis van het tekortschieten - niet rechtvaardigt.
5.18 De rechtbank volgt Glaverfin in dit standpunt en zal (het daarop betrekking hebbende deel van) de primaire vordering van [eiseres] dus afwijzen. Dit brengt mee, zoals hierboven al aangekondigd, dat ook indien, na bewijslevering, zou komen vast te staan dat de schulden van de Protherm-vennootschappen niet op juiste wijze zijn afgeboekt, dat voor de rechtbank geen aanleiding zal zijn de gevorderde ontbinding toe te wijzen. De rechtbank komt dus niet toe aan een bewijsopdracht. De rechtbank baseert deze afwijzing op de volgende argumenten.
5.19 Een eventueel herstel van onjuiste afboekingen heeft met name administratieve gevolgen. Er waren voldoende schulden waartegen afgeboekt kón worden. Een correctie op de afboekingen heeft in die zin geen financiële gevolgen.
5.20 De rechtbank acht voorts van belang dat niet is komen vast te staan dat de [eiseres] als gevolg van de door hem gestelde onjuiste administratieve verwerking nadeel heeft ondervonden. Weliswaar heeft [eiseres] aangevoerd dat hij door Bluhm & Plate en door Euler Cobac is aangesproken, maar zoals hierboven reeds is vastgesteld betrof dat vorderingen die niet teniet waren gegaan door de afboeking hetzij omdat het verrekende bedrag kleiner was dan de totale schuldenpositie, hetzij omdat de vorderingen van een latere datum waren. Ander nadeel heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt.
5.21 Tenslotte acht de rechtbank van belang dat de effecten van ontbinding in casu te verstrekkend zouden zijn. Weliswaar staat de aard van de overeenkomst, verkoop van een belang in een onderneming gedreven in de vorm van een cv, als zodanig niet in de weg aan ontbinding, doch bij de vraag of het tekortschieten de ontbinding rechtvaardigt, dient wel acht geslagen te worden op de effecten van de ontbinding. De rechtbank kent in dit verband mede gewicht toe aan de omstandigheid dat de levering bijna 7 jaar geleden heeft plaatsgevonden en [eiseres] sindsdien geen bemoeienis heeft gehad met Magnetron C.V..
Vordering tot schadevergoeding
5.22 [eiseres] heeft voorts schadevergoeding gevorderd, op te maken bij staat en te vergoeden volgens de wet. Ook deze vordering zal de rechtbank afwijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat [eiseres] schade heeft geleden als gevolg van het mogelijk niet geheel volledig en op juiste wijze uitvoeren van de afboekingen.
5.23 Zoals hierboven is vastgesteld, is niet gebleken dat de Protherm-vennootschappen en/of [eiseres] ten gevolge van de mogelijk onjuiste boekingen ten tweede male zijn aangesproken tot betaling, zodat ook op dit punt schade niet is gebleken. De kosten die [eiseres] heeft gemaakt in verband met de procedures in Duitsland en de onderhavige procedure, kunnen niet worden gekwalificeerd als schade reeds omdat de standpunten van [eiseres] in deze procedures niet zijn gehonoreerd. [eiseres] voert dan nog aan dat hij schade lijdt als gevolg van het feit dat hij geen profijt heeft kunnen hebben van zijn aandeel in Magnetron C.V.. Nu er geen grond bestaat voor ontbinding van de koopovereenkomst bestaat er uit dien hoofde ook geen aanspraak op profijt uit Magnetron C.V.. Tenslotte stelt [eiseres] schade te lijden als gevolg van het stuklopen van de handelsrelatie met Glaverfin en/of de drie crediteuren. Uit hetgeen in deze procedure is gebleken, kan niet geconcludeerd worden dat het stuklopen van die relatie, wat daar ook van zij, in overwegende mate toegeschreven zou moeten worden aan Glaverfin en/of de drie crediteuren en dat zij aansprakelijk zouden zijn voor de eventuele schade (die verder niet wordt toegelicht) die daarvan het gevolg zou kunnen zijn. Andere schade heeft [eiseres] niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt.
De reconventionele vorderingen en kostenveroordeling
5.24 Nu de vorderingen van [eiseres] in conventie zullen worden afgewezen, staat daarmee tevens vast dat de grondslag van het derdenbeslag dat [eiseres] ten laste van Glaverfin heeft gelegd, komt te vervallen. De vordering van Glaverfin om te verklaren voor recht dat het gelegde beslag onrechtmatig is en de vordering tot opheffing van het beslag liggen derhalve voor toewijzing gereed.
5.25 De rechtbank zal echter de door Glaverfin gevorderde veroordeling tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet niet toewijzen. Glaverfin heeft niets gesteld waaruit aannemelijk wordt dat zij als gevolg van het beslag schade heeft geleden.
5.26 [eiseres] zal als de in conventie in het geheel en in reconventie grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten gemaakt door Glaverfin in deze procedure.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure; deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van Glaverfin gevallen, bepaald op € 5.641,25 (€ 241 wegens verschotten, € 2.688,25 wegens vertaalkosten en € 2.712 wegens salaris procureur);
verklaart voor recht dat het door [eiseres] op 9 augustus 2001 ten laste van Glaverfin onder ING Bank N.V. gelegde derdenbeslag onrechtmatig is;
heft op het door [eiseres] op 9 augustus 2001 ten laste van Glaverfin onder ING Bank N.V. gelegde derdenbeslag;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure; deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van Glaverfin gevallen, bepaald op € 452 wegens salaris procureur;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart dit vonnis, in conventie en in reconventie, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door Mrs H.W. Collewijn (voorzitter), M. Jansen en M.J. Blaisse (rechters) en is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005.
de griffier de voorzitter