Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 123340 / KG ZA 05-77
Datum vonnis: 14 maart 2005
1. [eiser 1],
2. [eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. H.J. Kastein te Leusden,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. H.M.G. van Lotringen,
advocaat mr. I.R.M. Goedings te Wageningen.
De partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser 1] (in mannelijk enkelvoud) en [gedaagde].
1. Het verloop van de procedure
[eiser 1] heeft [gedaagde] ter zitting in kort geding doen dagvaarden en heeft gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. [eiser 1] heeft voorafgaand aan het kort geding zeven producties in het geding gebracht, waaronder een afschrift van de dagvaarding zoals deze door de deurwaarder aan [gedaagde] is betekend. [gedaagde] heeft voorafgaand aan het kort geding vijf producties in het geding gebracht.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 23 februari 2005. Vervolgens is bepaald dat vonnis wordt gewezen.
2.1 Partijen zijn buren van elkaar. [eiser 1] is eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats], [gedaagde] is eigenaar van de naastgelegen en zich onder dezelfde kap bevindende woning aan de [adres] te [woonplaats]. Beide woningen zijn aangewezen als gemeentelijk monument.
2.2 Op 11 of 12 oktober 2004 is aan [gedaagde] door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] monumentenvergunning verleend voor een wijziging of verbouwing van het pand van [gedaagde] aan de [adres].
2.3 Bij besluit van 26 januari 2005, aan [gedaagde] verzonden op 1 februari 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] aan [gedaagde] bouwvergunning verleend. De door [gedaagde] gewenste verbouwing houdt – kort samengevat – in dat onder zijn woning een kelder wordt gegraven, althans dat de bestaande kelder wordt uitgebreid.
2.4 Op 8 februari 2005 heeft [eiser 1] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van onrechtmatig handelen van [gedaagde] te lijden schade, waarbij hij [gedaagde] heeft gesommeerd de werkzaamheden te staken. Bij brief van dezelfde datum heeft [eiser 1] bezwaar gemaakt tegen de twee aan [gedaagde] verleende vergunningen en heeft hij de voorzieningenrechter van de sector Bestuursrecht van deze rechtbank verzocht de beide besluiten te schorsen.
2.5 Bij uitspraak van 9 februari 2005 heeft de voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht de bouwvergunning en de monumentenvergunning geschorst (op grond van artikel 8:83 lid 4 van de Algemene Wet Bestuursrecht) totdat ten aanzien van de door [eiser 1] verzochte voorlopige voorziening uitspraak is gedaan.
2.6 Op 28 februari 2005 heeft de voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht de verzoeken van [eiser 1] tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
3.1 [eiser 1] heeft, samengevat, gevorderd dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] verbiedt om vanaf de betekening van dit vonnis, ter uitvoering van de aan hem op 26 januari 2005 verleende bouwvergunning, enige werkzaamheden uit te (laten) voeren die bestaan uit bouwactiviteiten of het (laten) verdiepen van de fundering of het (laten) injecteren van de grond op de percelen [adres] en/of [adres] te [woonplaats], dan wel een andere voorziening te treffen;
2. [gedaagde] verbiedt om binnen twee weken na betekening van dit vonnis zodanig (herstel)werkzaamheden aan de panden [adres] en/of [adres] te [woonplaats] uit te (doen) voeren dat wordt voldaan aan de constructieve eisen van veiligheid en/of dat er geen gevaar voor schade of hinder meer bestaat, dan wel een andere voorziening te treffen;
3. bepaalt dat indien [gedaagde] aan (één van) de hierboven genoemde veroordelingen geen gevolg geeft, hij aan [eiser 1] een dwangsom verbeurt;
4. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [eiser 1] heeft ter onderbouwing van zijn vorderingen aangevoerd dat verdieping van de fundering kan leiden tot verzakkingen of zettingen. De werkzaamheden zijn onrechtmatig jegens [eiser 1] in de zin van artikel 6:162 BW. Ook heeft [eiser 1] aanvankelijk gesteld dat uitvoering van de werkzaamheden, voor zover ze de gemeenschappelijke muur of fundering raken, in strijd is met artikel 5:67 BW. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eiser 1], gezien de wijziging in de bouwplannen van [gedaagde], betoogd dat onzeker is of de in opdracht van [gedaagde] te bouwen keermuur voldoende veilig is. Het toekomstige verschil in fundering van de beide panden geeft, nu de fundering van het pand van [gedaagde] 2 ½ meter dieper zal worden dan die van [eiser 1], kans op zetting en zettingsschade. Hoewel het nieuwe plan niet meer de gemene muur raakt, bestaat de kans dat de grond gaat schuiven waardoor kans op schade blijft bestaan. Artikel 5:67 BW dient daarom naar analogie te worden toegepast. Ook het aangepaste bouwplan schept gevaar en is onrechtmatig jegens [eiser 1].
3.3 [gedaagde] heeft de vorderingen van [eiser 1] gemotiveerd bestreden. Op zijn verweer zal hierna, waar nodig, worden ingegaan.
4. Het geschil en de beoordeling
4.1 De voorzieningenrechter stelt, bij de beoordeling van het onderhavige geschil tussen de partijen, voorop dat de voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht van deze rechtbank op 28 februari 2005 bij wege van voorlopige voorziening (op grond van artikel 8:84 van de Algemene Wet Bestuursrecht) het verzoek van [eiser 1] tot schorsing van beide aan [gedaagde] verleende vergunningen, heeft afgewezen.
4.2 De voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht heeft de beslissing ten aanzien van de bouwvergunning, zo blijkt in het bijzonder uit de derde alinea van de derde pagina van de uitspraak, (uitsluitend) gegrond op het uitgangspunt dat niet is gebleken dat de verleende bouwvergunning, inclusief de wijziging in het oorspronkelijke bouwplan, in strijd komt met het Bouwbesluit. Ten aanzien van de verleende Monumentenvergunning is in de uitspraak opgemerkt dat [eiser 1] niet heeft aangegeven in welk opzicht aantasting van de monumentwaardigheid van het pand in het geding is, waarbij is overwogen dat de Monumentenverordening de bescherming van monumenten tot doel heeft.
4.3 In deze (civiele) procedure dient zelfstandig onderzoek te worden verricht naar de vraag of – uitgaande van de bestaande situatie – [gedaagde] mogelijk onrechtmatig handelt jegens [eiser 1] door zijn, op basis van hem bevoegd verleende vergunningen, geplande werkzaamheden te continueren.
4.4 Bij beantwoording van deze vraag zal de voorzieningenrechter zijn voorlopig oordeel baseren op het gewijzigde bouwplan. Tijdens het kort geding is toegelicht dat van het aanvankelijke plan om grond onder de dragende gemeenschappelijke muur chemisch te injecteren, is afgezien. De werkzaamheden zullen bovendien niet meer de gemene muur raken, maar op 75 centimeter tot een meter afstand van de gemene muur zal een keermuur worden gebouwd.
4.5 [eiser 1] heeft zijn standpunt dat aan de bouw onaanvaardbare risico’s kleven, tijdens de mondelinge behandeling toegelicht. Zo stelt hij dat de te voltooien keermuur geen zijwaartse druk zal kunnen weerstaan. Daarnaast bestaat een kans op schade door de te bouwen “hybride” fundering. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de heer ing. [betrokkene] van expertise bureau Liberty B.V., bouwkundig expert aan de zijde van [eiser 1], toegelicht dat de kans op te verwachten schade aanzienlijk wordt verkleind indien, rekentechnisch onderbouwd, een horizontale en verticale stalen T-profiel op de keermuur zou worden aangebracht. Voorts dient zeer zorgvuldige uitvoering en “monitoring” van de werkzaamheden door een deskundige plaats te vinden. Als op deze zorgvuldige wijze wordt gewerkt, moet de kans op schade naar het oordeel van de heer [betrokkene] worden ingeschat 5 tot 15%. Gezien de waarde van het pand schat de heer [betrokkene] de omvang van de schade – die moeilijk vaststelbaar is nu het om constructieve schade zou gaan – in op maximaal € 50.000,00. [gedaagde] heeft deze inschatting niet betwist.
4.6 [gedaagde] voert aan dat tijdens de bouw door een constructeur onderzoek is verricht naar de bouwmethode, en dat is geoordeeld dat deze methode professioneel en veilig is. De constructie is voorts in haar geheel beoordeeld door een door de gemeente [woonplaats] ingeschakelde constructeur en opnieuw veilig bevonden.
[gedaagde] erkent dat hij, indien zich desalniettemin schade zou voordoen, aansprakelijk is jegens [eiser 1]. Voorts heeft [gedaagde] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard bereid te zijn om aan de – aldaar door de heer [betrokkene] geformuleerde – wensen van [eiser 1] ter verhoging van de veiligheid tegemoet te komen, zij het op kosten van [eiser 1]. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan op kosten van [eiser 1] een controle worden uitgevoerd.
4.7 De rechtbank is, gezien hetgeen door en namens de partijen naar voren is gebracht, voorshands van oordeel dat de bouwwerkzaamheden aan de kelder van [gedaagde] risico voor het pand van [eiser 1] meebrengen. Ondanks tevoren gedane onderzoeken door constructeurs kan niet worden uitgesloten dat uitbreiding van de kelder van [gedaagde] schade voor [eiser 1] kan opleveren. Aannemelijk is dat – indien die schade zich zou verwezenlijken – deze aanzienlijk kan zijn en mogelijk (deels) moeilijk herstelbaar, bijvoorbeeld in het geval van zettingschade. Voorshands is niet vast te stellen of zich reeds schade heeft voorgedaan. Voor het gevorderde verbod is echter voldoende dat dreiging van schade bestaat.
4.8 [gedaagde] heeft evenwel aangeboden de kans op schade zoveel mogelijk te willen (helpen) beperken, door tegemoet te komen aan de eisen van [eiser 1] op dit onderdeel. De voorzieningenrechter zal daarom de eerste vordering, het gevorderde verbod – in aangescherpte vorm – toewijzen, maar hij zal daarbij bepalen dat dit verbod wordt opgeheven indien [gedaagde] voldoet aan de door [eiser 1] geformuleerde eisen. Aangezien het risico op schade in het leven is geroepen door [gedaagde], acht de voorzieningenrechter het redelijk dat de kosten van de extra veiligheidsmaatregelen voor zijn rekening blijven. De voorzieningenrechter gaat hierbij uit van in redelijkheid te maken kosten. De tweede vordering zal worden afgewezen nu [eiser 1] daarbij, gezien het bovenstaande, geen belang meer heeft.
4.9 Voorts zal de voorzieningenrechter bepalen dat [gedaagde] met het oog op eventueel te verwachten schade en onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.5 van dit vonnis, ten behoeve van [eiser 1] zekerheid dient te stellen voor een bedrag van € 50.000,00 in de vorm van een bankgarantie. Gelet op de tijdens de behandeling door de heer [betrokkene] gedane mededeling dat eventuele schade zich binnen zes maanden tot een jaar na oplevering zal openbaren, ziet de voorzieningenrechter reden om de bankgarantie in duur te beperken tot een jaar.
4.10 De kosten van dit kort geding zullen tussen de partijen worden gecompenseerd, nu zij beiden deels in het (on)gelijk zijn gesteld.
1. verbiedt [gedaagde] om vanaf de betekening van dit vonnis, ter uitvoering van de aan hem door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] op 26 januari 2005 onder nummer 05.0002399 verleende bouwvergunning, werkzaamheden aan de kelder van zijn woning uit te (laten) voeren, in het bijzonder door bouwactiviteiten te verrichten en de fundering te (laten) verdiepen, waarbij geldt dat dit verbod wordt opgeheven indien [gedaagde] voldoet aan de voorwaarden van [eiser 1]. Dit betekent dat een rekentechnisch aantoonbaar veilige constructie moet worden gebouwd, hetgeen ook kan inhouden dat op de keermuur een horizontale en verticale stalen T-profiel wordt aangebracht. Voorts dienen de bouwwerkzaamheden zeer zorgvuldig te worden uitgevoerd waarbij “monitoring” van de werkzaamheden door een door [eiser 1] aan te wijzen deskundige plaats te vinden, al het bovengenoemde op kosten van [gedaagde],
2. bepaalt dat indien [gedaagde] aan het onder 1 geformuleerde verbod geen gevolg geeft, hij aan eisers een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 voor elke overtreding dan wel voor elke dag dat hij in gebreke zal blijven aan het verbod te voldoen, met dien verstande dat het totaal van de dwangsommen nooit meer zal bedragen dan € 50.000,00,
3. veroordeelt [gedaagde] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis voor een bedrag van € 50.000,00 zekerheid te stellen ten behoeve van [eiser 1] door middel van een in overleg met [eiser 1] op te stellen onherroepelijke bankgarantie van een eersteklas Nederlandse bank, voor de duur van één jaar ingaande op de dag van de afgifte van de bankgarantie,
4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5. compenseert de proceskosten tussen de partijen, in die zin dat ieder der partijen haar eigen kosten draagt,
6. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W. Collewijn en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier mr. E. de Boer op 14 maart 2005.