ECLI:NL:RBARN:2005:AT2986

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
122599
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van weg en hinder tussen buren in Dodewaard

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee besloten vennootschappen, te weten Beheersmaatschappij Baars Constructiebedrijf Dodewaard B.V. (eiseres) en Vee- en Vleeshandel B. van Hattem B.V. en B. van Hattem Onroerend Goed B.V. (gedaagden). De eiseres vordert in kort geding dat de gedaagden worden verboden om via haar perceel (perceel 954) te komen en te gaan naar de Matensestraat en perceel 1057, en dat zij de terreinverharding op perceel 954 in de oorspronkelijke staat terugbrengen. De eiseres stelt dat de gedaagden onrechtmatig hinder veroorzaken door gebruik te maken van haar perceel, wat een inbreuk maakt op haar eigendomsrecht.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een erfdienstbaarheid van weg bestaat die betrekking heeft op het gehele perceel 954. De rechter oordeelt dat de eiseres een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, maar dat de gedaagde B. van Hattem Onroerend Goed B.V. niet verantwoordelijk is voor de verweten gedragingen. De rechter concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de gedaagden hinder veroorzaken, maar dat dit niet onrechtmatig is, gezien de omstandigheden van het geval.

De rechter heeft de vordering van de eiseres grotendeels afgewezen, met uitzondering van de vordering om de terreinverharding op perceel 954 terug te brengen in de oorspronkelijke staat. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagden binnen twee maanden na betekening van het vonnis de terreinverharding moeten herstellen, met een dwangsom van € 1.000,- per dag bij niet-naleving. De kosten van de procedure zijn voor de eiseres, die grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 122599 / KG ZA 05-26
Datum vonnis: 3 maart 2005
Vonnis
in kort geding
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEHEERSMAATSCHAPPIJ BAARS CONSTRUCTIEBEDRIJF DODEWAARD B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Dodewaard,
eiseres bij dagvaarding van 25 januari 2005,
advocaat en procureur mr. K.J.T. Boersma,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VEE- EN VLEESHANDEL B. VAN HATTEM B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Dodewaard,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B. VAN HATTEM ONROEREND GOED B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Dodewaard,
gedaagden,
advocaat mr. J. de Vormer te Den Haag.
Eiseres wordt hierna aangeduid als Baars, gedaagden tezamen als Van Hattem.
Het verloop van de procedure
Baars heeft Van Hattem ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. Van Hattem heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De advocaat van Baars en de advocaat van Van Hattem hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. Medio 1986/1987 heeft Baars van de gemeente Dodewaard een
perceel grond gekocht dat thans bestaat uit de kadastrale nummers 953 en 954.
2. Medio 1994 heeft Baars perceel 953 verkocht aan de heer [betrokkene], waarbij een gedeelte van dit perceel in eigendom van Baars is gebleven.
3. In 2001 heeft Van Hattem perceel 953 gekocht van H.J. Remmerde
Holding BV. In de ten behoeve van deze koop/verkoop opgemaakte akte van levering (evenals in de transportakte) is, voor zover van belang, het volgende bepaald.
“Artikel 6
(...)
Met betrekking tot bekende erfdienstbaarheden (...) wordt verwezen naar hetgeen is vermeld in:
(...)
B. een akte van vestiging erfdienstbaarheid op zes maart negentienhonderd zevenentachtig verleden (...) waarin onder meer woordelijk staat vermeld:
De comparanten handelende voor zich en in gemelde hoedanigheid verklaarden te zijn overeengekomen:
I. Over en weer ten behoeve en ten laste van de bij Remmerde in eigendom
zijnde (...) gedeelten van het perceel kadastraal bekend gemeente
DODEWAARD SEKTIE C NUMMER 742 (...), en ten behoeve en ten laste
van het bij Baars in eigendom zijnde (...) gedeelte van evengemeld
kadastraal perceel nummer 742 (...), wordt gevestigd de
ERFDIENSTBAARHEID VAN WEG om te komen van en te gaan naar de
Matensestraat vice versa, uit te oefenen over de thans bestaande
ontsluitingsweg, op de aan deze akte gehechte SITUATIETEKENING
aangeduid met de letters A en B, zijnde de met de letter A aangeduide
weghelft (...) eigendom van Remmerde, en de met de letter B aangeduide
weghelft (...) eigendom van Baars,
welke vestiging geschiedt zonder enige vergoeding over en weer, en terzake
van welke erfdienstbaarheid zullen gelden de navolgende tussen partijen
overeengekomen bepalingen:
1) De weg, die niet zonder schriftelijke toestemming van de eigenaren van de beide erven zal mogen worden verlegd, zal mogen worden gebruikt als rijweg voor wagens, auto’s, landbouwmachines, graafwerktuigen, motoren, rijwielen en alle andere vervoermiddelen in de ruimste zin van het woord en tevens als voetpad voor mens en dier.
2) Het verharden, bestraten, onderhouden en schoonhouden van de weg zal door de eigenaren in onderling overleg en voor gemeenschappelijke rekening dienen te geschieden.
3) De weg zal door de beide eigenaren van beide erven alleen mogen worden gebruikt op de hiervoor sub 1 aangegeven wijze; daarop zullen geen wagens of andere voertuigen of welke andere zaken ook mogen worden geplaatst anders dan voor het direkte gebruik van de weg als zodanig, zodat dit gebruik door de eigenaren van beide even ongehinderd zal kunnen plaatshebben.
C. (...)
Een gelijke erfdienstbaarheid van weg als hiervoor omschreven wordt bij deze gevestigd over en weer ten behoeve en ten laste van de bij verkoper in eigendom zijnde percelen (...) 917 en 919 (...) en ten behoeve en ten laste van het bij deze verkochte, zulks om te komen van en te gaan naar de Matensestraat vice versa, uit te oefenen over de thans bestaande ontsluitingsweg, welke vestiging geschiedt zonder enige vergoeding over en weer en onder dezelfde bepalingen als hiervoor aangehaald.
(...)
Vestiging erfdienstbaarheid
Een gelijke erfdienstbaarheid van weg onder dezelfde voorwaarden en bepalingen als hiervoor omschreven in gemelde akte van vestiging erfdienstbaarheid de dato zes maart negentienhonderd zevenentachtig, wordt bij deze gevestigd ten behoeve van het verkochte en ten laste van een gedeelte van het aan de verkoopster in eigendom toebehorende perceel (...) 870, zulks om te komen van en te gaan naar de Matensestraat vice versa, uit te oefenen over de thans bestaande ontsluitingsweg, welke vestiging geschiedt zonder enige vergoeding over en weer.”
4. Baars is thans eigenaar van de percelen kadastraal bekend
gemeente Dodewaard, sectie C, nrs. 917, 919 en 954 (hierna: perceel 917 enz.).
5. Van Hattem is thans eigenaar van de percelen kadastraal bekend
gemeente Dodewaard, sectie C, nrs. 953, 1057 en 1058 (hierna: perceel 953 enz.).
6. Van Hattem exploiteert op perceel 1057 een slachterij en houdt
vee op perceel 953.
7. Bij brief van 22 oktober 2004 heeft B.J. Bouwmeister, juridisch
cartograaf bij het kadaster, Directie Gelderland, vestiging Arnhem, aan de advocaat van Van Hattem (voor zover van belang) het volgende bericht.
“Dodewaard C 954 is ontstaan uit de nummers 845 en 839.
Dodewaard C 845 en 839 zijn beiden ontstaan uit het nummer 742 (...).”
8. Er is geen erfdienstbaarheid gevestigd ten behoeve van het
perceel 1057 alwaar de slachterij zich bevindt.
9. Van Hattem is recentelijk begonnen zijn slachterij op perceel
1057 te verbouwen en/of uit te breiden. Daarbij heeft Van Hattem op ongeveer 2 meter afstand van de perceelsgrens (van perceel 954) een toegangsdeur tot zijn gebouw gerealiseerd. Bovendien heeft Van Hattem zonder overleg met of zonder toestemming van Baars een gedeelte van de terreinverharding van perceel 954 verwijderd en vervangen door een betonverharding.
Het geschil
1. Baars vordert, telkens op straffe van een dwangsom, dat Van
Hattem wordt verboden:
a. via perceel 954 te komen en te gaan van en naar de Matensestraat en perceel 1057;
b. via het noordelijke gedeelte van perceel 954 te komen en te gaan van en naar de Matensestraat en perceel 953;
c. op perceel 954 voertuigen te parkeren en/of voertuigen te doen parkeren, inclusief laden en lossen;
d. de percelen 917, 919 en 954 te vervuilen en hierop vuil water te doen aflopen;
e. de terreinverharding op de percelen 917, 919 en 954 te verwijderen, te vervangen en/of te herstellen dan wel hierop andere wijzigingen aan te brengen;
f. de percelen 917 en 919 te betreden en perceel 954 anders te betreden dan is toegelaten op grond van de heersende erfdienstbaarheid.
Bovendien vordert Baars dat Van Hattem op straffe van een
dwangsom wordt veroordeeld de door hem verwijderde terreinverharding van perceel 954 binnen één maand in de oorspronkelijke staat terug te brengen.
2. Baars legt aan haar vordering ten grondslag dat Van Hattem
onrechtmatig jegens haar handelt door telkens onrechtmatige hinder te veroorzaken die een inbreuk maakt op het eigendomsrecht van Baars. Deze hinder bestaat uit - kort gezegd - het zonder enig recht of titel gebruik maken van het perceel van Baars om te komen en te gaan van en naar de Matensestraat, het op het perceel van Baars op dusdanige wijze parkeren van vrachtwagens dat het gebruik van haar loodsen wordt verhinderd, en het blijven vervuilen (mest en stro) van het perceel van Baars waardoor afvoerputten steeds verstopt raken. Ten slotte wordt de terreinverharding op de percelen van Baars beschadigd door de zware voertuigen die Van Hattem over perceel 954 laat rijden.
3. Van Hattem voert gemotiveerd verweer waarop, voor zover van
belang, hierna zal worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
1. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat Baars -
anders dan Van Hattem heeft betoogd - wel een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Dit belang vloeit voort uit de aard van de vordering en de stellingen van Baars. De omstandigheid dat Baars enige tijd heeft gewacht met het starten van een kort geding-procedure maakt dit niet anders.
2. De voorzieningenrechter zal de gevorderde voorzieningen tegen
gedaagde sub 2, B. van Hattem Onroerend Goed BV, weigeren, omdat zij de verweten gedragingen niet heeft verricht.
3. Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag of de
hiervoor onder 4 van de vaststaande feiten genoemde erfdienstbaarheid van weg ziet op een gedeelte van perceel 954 (het zuidelijke deel), dan wel op het gehele perceel 954 tot en met (evenwijdig aan) perceel 917.
4. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat bedoelde
erfdienstbaarheid van weg ziet op het gehele perceel 954, met dien verstande dat deze doorloopt tot en met (evenwijdig aan) perceel 917. Dit blijkt uit artikel 6 van de hiervoor onder 4 van de vaststaande feiten genoemde akte van levering, in onderlinge samenhang bezien met de verstrekte gegevens van het kadaster (punt 5 van de vaststaande feiten) en de daarbij behorende tweede kaart (waarop staat vermeld “gehecht aan de akte van 3 juni 1994”) alsmede de ter zitting door Van Hattem overgelegde en door Baars niet weersproken situatieschets van alle relevante percelen. De stelling van Van Hattem dat met betrekking tot perceel 1058 op grond van verjaring (artikel 3:99 BW) ook een erfdienstbaarheid ten laste van perceel 954 bestaat, acht de voorzieningenrechter vooralsnog - mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door Baars - onvoldoende aannemelijk geworden.
5. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of er in het
onderhavige geval sprake is van door Van Hattem veroorzaakte hinder.
6. Voorshands geoordeeld is voldoende aannemelijk geworden dat
er sprake is van door Van Hattem (aan Baars) veroorzaakte hinder. Deze hinder bestaat uit het stilstaan van vrachtwagens (bestemd voor de slachterij van Van Hattem) voor de loods van Baars, het rijden van die vrachtwagens over het gedeelte van perceel 954 waarop géén erfdienstbaarheid rust (het meest noordelijke deel van perceel 954, vanaf perceel 917) en het vervuilen van perceel 954 met (met name) mest en stro.
7. De vraag of voornoemde hinder onrechtmatig is (artikel 5:37
juncto artikel 6:162 BW), hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de overige omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te nemen.
8. Voorop wordt gesteld dat de aard van de hinder bestaat uit de
hiervoor onder 5 genoemde feitelijkheden. Voor de ernst en duur van de hinder is allereerst van belang dat Baars zelf heeft aangegeven dat de vrachtwagens voor zijn loods stilstaan (en niet bijvoorbeeld op het stuk van perceel 954 dat grenst aan de percelen 917 en 1058) zodat hieruit, alsmede uit de door Van Hattem ter zitting overgelegde situatieschets, kan worden afgeleid dat de vrachtwagens stilstaan op dat gedeelte van perceel 954 waarop een erfdienstbaarheid van weg rust ten behoeve van perceel 953 (een perceel van Van Hattem). Een redelijke uitleg van het hiervoor onder 4 van de vaststaande feiten weergegeven punt 3 van artikel 6 van de akte van levering brengt met zich mee dat onder de zinsnede “daarop zullen geen wagens of andere voertuigen of welke andere zaken ook mogen worden geplaatst anders dan voor het direkte gebruik van de weg als zodanig” mede dient te worden verstaan (het kortdurend stilstaan op perceel 954 voor) het laden en lossen ten behoeve van perceel 953.
Daarnaast heeft Baars ter zitting aangegeven dat de vrachtwagens
sinds (ongeveer) een jaar regelmatig voor zijn loods stilstaan en over perceel 954 naar perceel 1057 rijden, maar dat dit de laatste tijd minder is geworden. De advocaat van Baars heeft aangevoerd dat hij zelf ter plaatse heeft geconstateerd dat er busjes met bouwmaterialen (ten behoeve van de verbouwing van de slachterij van Van Hattem) op perceel 954 staan geparkeerd. Gelet hierop is voorshands aannemelijk dat er een verband bestaat tussen de verbouwing van Van Hattem en de intensiteit van de hinder. Van Hattem heeft ook aangegeven dat deze verbouwing over zes weken is afgerond, en dat het vee, dat aanvankelijk van perceel 953 over perceel 954 naar perceel 1057 liep, dan rechtstreeks van perceel 953 naar perceel 1057 loopt.
Ten aanzien van de vervuiling heeft Baars aangegeven dat dit niet méér is geworden dan dat het was. Bovendien is het vooralsnog aannemelijk dat Van Hattem, ingevolge (veterinaire) wettelijke bepalingen, er zelf ook belang bij heeft de percelen schoon te houden. Voorts kan worden aangenomen dat, indien het vee rechtstreeks van perceel 953 naar perceel 1057 loopt, er in ieder geval geen mest en/of stro meer door/van dat vee op perceel 954 terechtkomt.
Met betrekking tot het rijden over het stuk van perceel 954 naar perceel 1057 waarop geen erfdienstbaarheid is gevestigd, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat dit rijden na de verbouwing zal plaatsvinden over het gedeelte van perceel 954 dat aan Van Hattem toebehoort.
9. Met betrekking tot de door de hinder toegebrachte schade is het
volgende van belang. Baars stelt dat hij schade lijdt doordat hij zijn loods op perceel 919 niet dan wel moeilijk kan verhuren als gevolg van - kort gezegd - het aanwezige vuil op perceel 954 en de vrachtwagens die voor de loods staan geparkeerd. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat Baars deze stelling, zonder nadere motivering en/of overlegging van daartoe relevante stukken, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Zulks geldt te meer nu Baars ter zitting zelf heeft aangegeven dat de huidige ‘slechte economie’ ook een rol kan spelen bij het niet/moeilijk kunnen verhuren van de loods.
10. Het hiervoor onder 7 en 8 overwogene brengt naar het voorlopig
oordeel van de voorzieningenrechter met zich mee dat thans - in een periode waarin de verbouwing van de slachterij van Van Hattem nog niet is afgerond - niet kan worden gesproken van schadeveroorzakende onrechtmatige hinder die een inbreuk maakt op het eigendomsrecht van Baars. Met uitzondering van de vordering van Baars dat, kort gezegd, Van Hattem wordt veroordeeld de verwijderde terreinverharding van perceel 954 in de oorspronkelijke staat terug te brengen, komt daarmee de grondslag aan de vorderingen van Baars te vervallen. Van Hattem zal hierna worden veroordeeld om de terreinverharding op perceel 954 binnen twee maanden na betekening van dit vonnis in de oude staat terug te brengen nu verwijdering zonder overleg heeft plaatsgevonden. Uit het hiervoor onder 3 van de vaststaande feiten weergegeven punt 2 van artikel 6 van de akte van levering vloeit immers het voeren van overleg uitdrukkelijk voort. Er bestaat aanleiding de ten behoeve van deze vordering gevorderde dwangsommen te matigen in voege als hierna aan te geven.
11. Een wederzijdse belangenafweging maakt het voorgaande niet
anders. Enerzijds heeft Van Hattem groot belang bij voortzetting van zijn bedrijf waarin 50 werknemers werkzaam zijn. Bovendien zullen de vrachtwagens noodzakelijkerwijs perceel 954 blijven gebruiken om de slachterij van Van Hattem te bereiken. Baars heeft daarbij ook aangegeven dat niet zozeer het rijden over perceel 954 een probleem is, als wel het stilstaan op dat perceel. Anderzijds heeft Baars (een individueel) belang bij het op een goede manier (kunnen) verhuren van zijn loods. Bij dit laatste speelt echter een rol dat Baars deze loods voor een deel zelf in gebruik heeft. Bovendien heeft Baars onweersproken gelaten de stelling dat hij maar enkele keren per jaar in de loods aanwezig is. Ook heeft Baars erkend dat de loods nog andere toegangsdeuren heeft zodat de noodzaak om de loods te betreden via de toegangsdeur gelegen aan perceel 954 minder groot is. Gesteld noch gebleken is immers dat die andere toegangsdeuren onvoldoende bereikbaar zijn. Ten slotte is van belang dat Baars voor zijn levensonderhoud niet van deze ene loods afhankelijk is - Baars heeft ter zitting aangegeven meerdere percelen/loodsen te bezitten - en dat Baars al geruime tijd op zoek is naar een andere locatie ter vervanging van de huidige locatie. Gelet op deze omstandigheden is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het belang van Van Hattem in dit geval dient te prevaleren boven dat van Baars.
12. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering, met uitzondering van
de vordering die hiervoor onder 10 is besproken, in al haar onderdelen dient te worden afgewezen. In het bijzonder is daarbij nog van belang dat met betrekking tot het onder e en f van het geschil gevorderde Baars daarbij geen belang heeft voor zover dit ziet op de percelen 917 en 919. Van Hattem heeft ter zitting aangegeven nooit op die percelen te zijn geweest - hetgeen Baars niet heeft weersproken - en daar ook nooit te zullen komen.
Ten slotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat Van Hattem in de (nabije) toekomst wél gehouden is uitsluitend in onderling overleg met Baars de weg (perceel 954) te verharden, te bestraten, te onderhouden en schoon te houden. Dit vloeit nadrukkelijk voort uit het hiervoor onder 4 van de vaststaande feiten weergegeven punt 2 van artikel 6 van de akte van levering.
13. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Baars in de
kosten van dit kort geding worden verwezen.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
ten aanzien van gedaagde Vee- en Vleeshandel B. van Hattem BV:
1. veroordeelt Vee- en Vleeshandel B. van Hattem BV om binnen
twee (2) maanden na betekening van dit vonnis de verwijderde terreinverharding van het perceel 954 in de oorspronkelijke staat terug te brengen;
2. veroordeelt Vee- en Vleeshandel B. van Hattem BV om, ingeval
zij na betekening van dit vonnis in gebreke mocht blijven aan bovenstaande veroordeling te voldoen, aan Baars een dwangsom te betalen van € 1.000,- per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, echter met een maximum van € 25.000,-;
3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4. weigert het meer of anders gevorderde;
ten aanzien van gedaagde B. van Hattem Onroerend Goed BV:
5. weigert de gevorderde voorzieningen;
ten aanzien van gedaagde Vee- en Vleeshandel B. van Hattem BV en
gedaagde B. van Hattem Onroerend Goed BV:
6. veroordeelt Baars in de kosten van deze procedure, tot aan deze
uitspraak aan de zijde van Van Hattem bepaald op € 816,- voor salaris en op € 244,- voor verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Wiertz-Wezenbeek en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren op 3 maart 2005.
de griffier de rechter