ECLI:NL:RBARN:2005:AT2872

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
122197
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executoriaal derdenbeslag en dwangsommen in huurovereenkomst

In deze zaak heeft Alog Onroerend Goed en Handelsmaatschappij B.V. (hierna: Alog) een kort geding aangespannen tegen Habets Bouw Nuth Vastgoed B.V. (hierna: Habets) met als doel de opheffing van executoriaal derdenbeslag dat door Habets was gelegd. Dit beslag was gelegd omdat Habets van mening was dat Alog niet voldeed aan een eerder vonnis van de rechtbank Maastricht, waardoor Alog dwangsommen verbeurde. De rechtbank Maastricht had Alog veroordeeld om de gehuurde winkelruimte daadwerkelijk in gebruik te nemen en te houden. Alog stelde dat zij wel degelijk aan deze verplichtingen voldeed en dat het beslag onrechtmatig was.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het executoriaal derdenbeslag op regelmatige wijze was gelegd en dat de vraag of Alog aan het vonnis voldeed, opnieuw moest worden beantwoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat Alog niet voldoende had aangetoond dat zij aan de voorwaarden van het vonnis voldeed. De voorzieningenrechter verwees naar eerdere uitspraken van zowel de voorzieningenrechter te Arnhem als het gerechtshof te Arnhem, die bevestigden dat Alog niet aan de verplichtingen had voldaan. De voorzieningenrechter concludeerde dat Habets niet onrechtmatig had gehandeld door het beslag te leggen en dat er geen grond was om het beslag op te heffen.

Alog werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het kort geding. De voorzieningenrechter wees een hoger bedrag aan kosten toe, omdat Alog een nieuw kort geding had aangespannen over dezelfde rechtsvraag, terwijl zij had kunnen voorkomen dat het beslag werd gelegd door een bankgarantie te stellen voor de verbeurde dwangsommen. De uitspraak werd gedaan op 28 februari 2005.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 122197 / KG ZA 05-8
Datum vonnis: 28 februari 2005
Vonnis
in kort geding
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALOG ONROEREND GOED EN HANDELMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Culemborg,
eiseres bij dagvaarding van 10 januari 2005,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. L. Cohen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HABETS BOUW NUTH VASTGOED B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Nuth,
gedaagde,
advocaat mr. W.C.M. Coenen te Maastricht.
Partijen worden hierna aangeduid als Alog en Habets.
Het verloop van de procedure
Alog heeft Habets ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. Habets heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaat van Alog en de advocaat van Habets hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities.
Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. Alog huurt krachtens huurovereenkomst van 3 mei 1996 met
ingang van 1 januari 1997 van Habets bedrijfsruimte aan de Dorpstraat 67 te Nuth. De huurovereenkomst is aangegaan voor een periode van 10 jaar met vier maal vijf optiejaren.
2. Artikel 1 van genoemde huurovereenkomst luidt (voor zover van
belang) als volgt.
“De verhuurder verklaart te hebben verhuurd aan de huurder, die verklaart te hebben gehuurd van verhuurder de winkelruimte (...) in het bijzonder geschikt om te worden bestemd als supermarkt met magazijn en bijbehorende sociale ruimten, (...) ter grootte van ca. 650 m2 BVO (...).”
3. Artikel 3 van de huurovereenkomst luidt (voor zover van belang)
als volgt.
“Bij deze overeenkomst behoort een bijlage van 6 bladzijden, algemene bepalingen volgens ROZ-model d.d. 28-01-1994 bevattende, waarin de rechten en verplichtingen van partijen nader zijn omschreven en welke inhoud één geheel met deze overeenkomst vormt.”
4. Artikel 7 van de huurovereenkomst luidt (voor zover van belang)
als volgt.
“Het gehuurde is bestemd om te worden gebruikt als winkelruimte.”
5. Artikel 2.1 van de algemene bepalingen huurovereenkomst
winkelruimte (zoals hiervoor onder 3 genoemd) luidt (voor zover van belang) als volgt.
“Huurder dient het gehuurde - gedurende de gehele duur van de
overeenkomst - daadwerkelijk, behoorlijk en zelf te gebruiken uitsluitend
overeenkomstig de in de huurovereenkomst aangegeven bestemming.”
6. Artikel 2.4 van de algemene bepalingen huurovereenkomst
winkelruimte luidt (voor zover van belang) als volgt.
“Huurder is verplicht het gehuurde overeenkomstig de aard van het door
hem daarin uitgeoefende bedrijf voor het publiek geopend te houden en
daarin daadwerkelijk zijn bedrijf uit te oefenen.”
7. Met toestemming van Habets heeft Alog het gehuurde
aanvankelijk tot en met 1 januari 2002 onderverhuurd aan Unigro Nederland BV. Deze overeenkomst is op 22 september 2000 echter met terugwerkende kracht beëindigd met ingang van 1 juni 2000.
8. Bij vonnis van 12 oktober 2000 heeft de kantonrechter te Heerlen
(in een procedure ex artikel 116 oud Rv) Alog veroordeeld om het gehuurde als winkelruimte, in het bijzonder als supermarkt, daadwerkelijk in gebruik te nemen en te houden.
9. Ter uitvoering van dit vonnis heeft Alog het gehuurde in gebruik
gegeven/verhuurd aan Aldi Best BV.
10. Bij vonnis van 14 maart 2001 heeft de kantonrechter te Heerlen
Alog veroordeeld om op straffe van een in tijd oplopende dwangsom het gehuurde daadwerkelijk in gebruik te nemen als winkelruimte, in het bijzonder als supermarkt.
11. Nadat Alog van deze uitspraak in hoger beroep is gekomen, heeft
de rechtbank Maastricht bij vonnis van 29 januari 2003 het vonnis van de kantonrechter te Heerlen van 14 maart 2001 vernietigd en Alog op straffe van een dwangsom veroordeeld om “de door haar bij schriftelijke huurovereenkomst d.d. 03-05-1996 gehuurde winkelruimte (middenstandsbedrijfsruimte) staande en gelegen te Nuth aan de Dorpsstraat 67 daadwerkelijk in gebruik te (doen of laten) nemen als winkelruimte en het gehuurde vervolgens ook als zodanig in gebruik te (doen of laten) houden”.
12. Habets heeft over de vraag, of de wijze waarop het door Alog
gehuurde thans wordt geëxploiteerd betiteld kan worden als exploitatie van winkelruimte, een procedure bij de kantonrechter te Heerlen aanhangig gemaakt. In die procedure is nog geen vonnis gewezen.
13. Habets heeft verschillende malen jegens Alog een bevel tot
betaling doen uitbrengen uit kracht van de grosse van het vonnis van de rechtbank Maastricht van 29 januari 2003. Alog is daarin bevolen om de verbeurde dwangsommen, ter grootte van € 31.900,- over de periode 15 april 2003 tot en met 28 februari 2004, aan Habets te voldoen. Op 11 maart 2004 heeft Habets Alog verzocht ter zake de verbeurde dwangsommen een bankgarantie te stellen.
14. Op 14 april 2004 heeft Habets executoriaal derdenbeslag gelegd
onder de ABN AMRO bank NV (op onder meer de bankrekening van Alog) ter zake van de verbeurde dwangsommen.
15. In een door Alog aanhangig gemaakt kort geding is bij vonnis van 25 mei 2004 van de voorzieningenrechter te Arnhem de vordering van Alog tot opheffing van voornoemd derdenbeslag afgewezen.
16. Bij arrest van 2 november 2004 van het gerechtshof te Arnhem is
voormeld kort gedingvonnis bekrachtigd.
17. Op 24 december 2004 heeft Habets opnieuw executoriaal
derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank NV (op onder meer de bankrekening van Alog) ter zake van verbeurde dwangsommen over de periode 27 februari 2004 tot en met 19 november 2004.
Het geschil
1. Alog vordert - kort gezegd - primair dat het door Habets gelegde
beslag wordt opgeheven, subsidiair dat Habets genoemd beslag op straffe van een dwangsom binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis opheft, en dat de executie van het vonnis van de rechtbank Maastricht van 29 januari 2003 wordt geschorst. Ten slotte vordert Alog dat Habets wordt veroordeeld in de kosten van dit kort geding.
2. Alog legt aan haar vordering ten grondslag dat Habets, door het
leggen van executoriaal derdenbeslag, onrechtmatig jegens Alog handelt nu zij, Habets, niet gerechtigd is tot executie van het vonnis van de rechtbank Maastricht van 29 januari 2003 over te gaan. De rechtbank Maastricht heeft in zijn vonnis namelijk expliciet geen antwoord gegeven op de vraag of de huidige exploitatie van het gehuurde te kwalificeren is als winkelruimte. Het is Alog aldus niet, althans onvoldoende, duidelijk of zij (reeds) voldoet aan de door deze rechtbank uitgesproken hoofdveroordeling, hetgeen in strijd is met het karakter van de dwangsom als indirect executiemiddel tot bevordering van de nakoming van de hoofdveroordeling. Bovendien is ter zake nog een procedure aanhangig bij de kantonrechter te Heerlen en exploiteert Alog het gehuurde wel degelijk als winkelruimte. Daarom is het allerminst zeker dat Alog de dwangsommen uit het vonnis van de rechtbank Maastricht van 29 januari 2003 heeft verbeurd of zal verbeuren.
3. Habets voert gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang,
hierna zal worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
1. Habets stelt allereerst dat Alog niet-ontvankelijk dient te worden
verklaard in haar vordering wegens strijd met het ne bis in idem-beginsel. Alog werpt in dit kort geding namelijk exact dezelfde rechtsvraag op als in het kort geding dat heeft geleid tot het vonnis van van 25 mei 2004. Deze rechtsvraag is zowel door de voorzieningenrechter te Arnhem als in hoger beroep door het gerechtshof te Arnhem uitvoerig en helder gemotiveerd beantwoord.
2. De voorzieningenrechter verwerpt dit verweer. Weliswaar staat in
het onderhavige kort geding dezelfde rechtsvraag centraal, maar het gaat daarbij om een nieuw executoriaal derdenbeslag, welk beslag een gevolg is van (gepretendeerde) verbeurde dwangsommen die zien op een andere periode dan de periode waarop de verbeurde dwangsommen in het kort gedingvonnis van 25 mei 2004 zagen. Alog heeft rechtens de mogelijkheid om opheffing te vorderen van een (nieuw) ten laste van haar onder een derde gelegd beslag.
3. Habets stelt voorts dat het instellen van de onderhavige vordering
misbruik van procesrecht oplevert, doordat Alog blijft weigeren een bankgarantie te stellen voor de door haar reeds verbeurde en nog te verbeuren dwangsommen.
4. Met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 2 is overwogen,
verwerpt de voorzieningenrechter ook dit verweer.
5. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van Alog.
6. Zoals hiervoor onder 15 van de vaststaande feiten reeds is
weergegeven heeft de voorzieningenrechter te Arnhem bij vonnis van 25 mei 2004 de (toenmalige) vordering van Alog, tot opheffing van het door Habets gelegde executoriaal derdenbeslag, afgewezen. De voorzieningenrechter was van oordeel dat - kort gezegd - voorshands was komen vast te staan dat Alog ten tijde van de beslaglegging niet aan het vonnis van de rechtbank Maastricht had voldaan, zodat Habets gerechtigd was tot executie van dat vonnis over te gaan (het innen van verbeurde dwangsommen). Alog is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Arnhem. Bij arrest van 2 november 2004 heeft het gerechtshof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.
7. Op 24 december 2004 heeft Habets opnieuw executoriaal
derdenbeslag gelegd omdat zij van oordeel is dat Alog nog steeds niet aan het vonnis van de rechtbank Maastricht voldoet zodat Alog ook nog steeds dwangsommen verbeurt. Alog is daarop een nieuwe kort geding-procedure tegen Habets begonnen, waarin zij thans opnieuw opheffing van het beslag vordert. De vraag die derhalve nogmaals dient te worden beantwoord (buiten geschil is dat het executoriaal derdenbeslag op regelmatige wijze is gelegd) is, of ten tijde van de beslaglegging op 24 december 2004 vaststond dat Alog (nog steeds) niet aan genoemd vonnis van de rechtbank Maastricht voldeed op grond waarvan Habets gerechtigd was om (opnieuw) tot executie van dat vonnis over te gaan.
8. De voorzieningenrechter beantwoordt voormelde vraag
voorshands bevestigend. Ter zitting heeft de advocaat van Alog aangegeven dat de feitelijke situatie in het gehuurde aan de Dorpsstraat 67 te Nuth na het vonnis van de voorzieningenrechter te Arnhem en het arrest van het gerechtshof te Arnhem niet is gewijzigd. Dit wordt bevestigd door een groot aantal door Habets overgelegde foto’s van het gehuurde, waarvan de meest recente foto’s dateren van 11 januari 2005. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen enkele aanleiding om af te wijken van hetgeen het gerechtshof te Arnhem in haar arrest van 2 november 2004 heeft overwogen. Alog heeft ook geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die nopen tot een andere conclusie. De enkele opmerking in een door Alog overgelegd rapport van [betrokkene], d.d. 19 juli 2004, “zij heeft (...) het pand sinds 2000 overeenkomstig haar huurverplichtingen als winkelruimte laten gebruiken”, is voor een andersluidend oordeel voorshands onvoldoende nu Habets de inhoud van dat rapport uitvoerig en gemotiveerd heeft betwist.
9. Derhalve sluit de voorzieningenrechter aan bij hetgeen het
gerechtshof te Arnhem op 2 november 2004 heeft overwogen (met name rechtsoverwegingen 4.4 tot en met 4.12). Het gerechtshof stelt daarin voorop dat voor zover de tekst van het dictum van een hoofdveroordeling (in het onderhavige geval het dictum van het vonnis van de rechtbank Maastricht) onduidelijk is, de rechter in het executiegeschil door uitleg daarvan een beslissing daaromtrent dient te geven (doel en strekking van de veroordeling in verband met de aan het dictum voorafgaande rechtsoverwegingen). Daarna komt het gerechtshof tot het oordeel dat, hoewel in de in het dictum uitgesproken veroordeling slechts van ‘daadwerkelijk’ gebruik (van het gehuurde als winkelruimte) wordt gesproken, die veroordeling naar haar strekking genomen zo moet worden gelezen dat onder de daarin vervatte termen ‘in gebruik (doen of laten) nemen en houden’ zowel daadwerkelijk als behoorlijk gebruik moet worden begrepen. Vervolgens oordeelt het gerechtshof, met name op basis van de door Habets overgelegde foto’s en twee tekeningen die behoren bij de huurovereenkomst, dat het gehuurde niet daadwerkelijk en behoorlijk als winkelruimte door Alog in gebruik is genomen en gehouden. Hieruit volgt - aldus het hof - dat Alog krachtens het vonnis van de rechtbank Maastricht vanaf 15 april 2003 dwangsommen is gaan verbeuren aan Habets.
10. Het hiervoor onder 8 en 9 overwogene leidt tot de conclusie dat
Habets niet onrechtmatig jegens Alog heeft gehandeld. Daarmee bestaat er ook geen grond om het gelegde executoriaal derdenbeslag op te heffen en de executie van het vonnis van de rechtbank Maastricht te schorsen. Het gevorderde zal daarom worden afgewezen.
11. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Alog in de kosten van dit
kort geding worden verwezen. De voorzieningenrechter ziet daarbij aanleiding om voor de kosten voor salaris (van Habets) een hoger bedrag toe te wijzen dan het gebruikelijke tarief. Hoewel daartoe gerechtigd heeft Alog immers een nieuw kort geding tegen Habets aangespannen waarin exact dezelfde rechtsvraag centraal staat die reeds eerder in een kort geding-procedure door zowel de rechtbank als (in hoger beroep) door het gerechtshof uitvoerig en helder gemotiveerd is beantwoord. Dit terwijl Alog - in het licht van voornoemde uitspraken - door het stellen van een bankgarantie een nieuw beslag door Habets (en derhalve ook een nieuw kort geding) eenvoudig had kunnen voorkomen. Alog heeft het stellen van een bankgarantie echter telkens ongemotiveerd geweigerd. De voorzieningenrechter zal daarom een bedrag van € 1.224,-, zijnde anderhalf keer het gebruikelijke tarief van € 816,-, aan salaris procureur toewijzen.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
1. weigert de gevorderde voorziening;
2. veroordeelt Alog in de kosten van deze procedure, tot aan deze
uitspraak aan de zijde van Habets bepaald op € 1.224,- voor salaris en op € 244,- voor verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren op 28 februari 2005.
de griffier de rechter