Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 112087 / HA ZA 04-658
Datum vonnis: 23 februari 2005
[eiseres],
wonende te Kenya,
eiseres,
procureur mr. J.C.M. Bonnier,
de stichting
STICHTING KATHOLIEKE UNIVERSITEIT,
gevestigd en kantoorhoudende te Nijmegen,
gedaagde,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. M.E. Franke te Voorburg.
Partijen worden verder aangeduid met “[eiseres]” en “de KUN”.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 21 juli 2005 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ter gelegenheid van de comparitie heeft de KUN nog producties in het geding gebracht. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.1. Medio 2001 is [eiseres] toegelaten tot het Ph.D. programma van de Nijmegen Graduate School of Theology, onderdeel van de Faculteit der Theologie van de KUN.
1.2. [eiseres] heeft vanwege het Ph.D. programma drie begeleiders toegewezen gekregen, namelijk [[betrokkene], [betrokk[betrokkene], en [[betrokkene].
1.3. In de studiegids 2001-2002, die aan alle Ph.D. studenten van dat jaar is toegezonden, staat vermeld dat de student zijn oorspronkelijke onderzoeksvoorstel (initial research proposal) moet omwerken naar een onderzoeksproject, onder begeleiding van een begeleider (supervisor). Na een interim beoordeling aan het eind van het eerste semester vindt een definitieve beoordeling aan het eind van het eerste studiejaar plaats door een Vergadering van Onderzoekscoördinatoren van de Faculteit. Tijdens de beoordelingssessie dient de student gedurende 15 minuten het onderzoeksproject toe te lichten en te verdedigen, waarna de commissie in aanwezigheid van de begeleider, doch zonder de student, het voorstel bespreekt. Ten slotte vindt de beoordeling plaats door de Vergadering van Onderzoekscoördinatoren, buiten aanwezigheid van de student en de begeleider. Indien het voorstel van onvoldoende kwaliteit wordt geacht (een zogenaamde C-kwalificatie), dient de student het Ph.D. programma te verlaten. Indien het voorstel voorwaardelijk aan de eisen voldoet (B-kwalificatie), moet het onderzoeksvoorstel worden herschreven en wordt het vervolgens hernieuwd getoetst. De hernieuwde toets kan slechts leiden tot een positief (A-kwalificatie) of een negatief (C-kwalificatie) oordeel.
1.4. Op 6 juni 2002 heeft de Vergadering van Onderzoeks-coördinatoren het onderzoeksvoorstel van [eiseres] niet goedgekeurd. Het voorstel werd een B-min kwalificatie toegekend. In zijn brief van 13 juni 2002 heeft [betrokkene] [eiseres] medegedeeld dat de reden voor de onvoldoende kwalificatie drieledig was, namelijk
a) in het ecclesiologische gedeelte van het voorstel dienden de meer algemeen dogmatische overwegingen worden aangevuld met een uitgewerkte beschouwing over de morele aspecten van het aids-probleem;
b) op grond van zowel de tekst van het voorstel als de presentatie van [eiseres] kon de Vergadering van Onderzoeks-coördinatoren nog niet tot een positief oordeel komen over [eiseres]’s academisch vermogen om zelfstandig tot conceptuele structuralisaties te komen;
c) het gebrek van een theologische vooropleiding van [eiseres] is een ernstige handicap om het voor een proefschrift vereiste wetenschappelijk niveau te bereiken.
Voorts wordt medegedeeld dat als gevolg van het feit dat [eiseres] in de voorbije maanden ziek is geweest, is besloten om geen C-kwalificatie, maar een B-min kwalificatie toe te kennen. Daarbij tekent [betrokkene] aan dat de Vergadering van Onderzoekscoördinatoren aanmerkelijke twijfels heeft ten aanzien van de mogelijkheid om het voorstel binnen de gegeven tijd kwalitatief voldoende te verbeteren.
1.5. Het onderzoeksvoorstel van [eiseres] is op 2 september 2002 voor de tweede maal beoordeeld door de Vergadering van Onderzoekscoördinatoren. Aan het voorstel is toen een C-kwalificatie (onvoldoende) toegekend.
1.6. In een brief van 2 september 2002 bericht [betrokkene] deze uitslag aan [eiseres]. In deze brief worden ook de tekortkomingen van het voorstel uiteengezet. Ofschoon dit voorstel in de ogen van de Vergadering van Onderzoeks-coördinatoren aanmerkelijk beter is dan de eerdere versie en een uitgebreide basis is gegeven van de ethische oriëntatie met betrekking tot Aids, is er volgens de Vergadering een gebrek aan coherentie tussen enerzijds dit ethische gedeelte en anderzijds het geheel van het onderzoeksvoorstel. Wat het ecclesiologische gedeelte betreft, is de Vergadering van Onderzoeks-coördinatoren van mening dat dit vanuit een theologisch perspectief te weinig interessante gezichtspunten oplevert om dit gedeelte in het onderzoeksvoorstel de benodigde impact te geven. De Vergadering van Onderzoeks-coördinatoren is van oordeel dat het voorstel van [eiseres] de noodzakelijke theoretische en conceptuele gehalte mist om een vierjarig onderzoeksproject te rechtvaardigen. Volgens de Vergadering van Onderzoeks-coördinatoren kan het project niet worden uitgevoerd zonder voldoende theologische kennis en theologisch inzicht van de onderzoeker. Volgens de Vergadering is het gebrek aan theologische opleiding bij [eiseres] een te grote handicap om binnen de gegeven tijd het wetenschappelijk theologische niveau te behalen dat voor een proefschrift in de Theologische faculteit vereist is.
1.7. Nadat [eiseres] bij verschillende instanties beroep- of bezwaarschriften heeft ingediend, wordt haar door het faculteitsbestuur een nieuwe termijn (tot eind april 2003) gegund om haar voorstel aan te passen. Tevens wordt haar een nieuwe begeleider toegewezen, [bet[betrokkene]. In verband met de afwezigheid van [betrokkene] gedurende een maand, wordt de nieuwe termijn verlengd tot 30 mei 2003.
1.8. Op 26 juni 2003 heeft [eiseres] haar onderzoeksvoorstel voor de derde keer verdedigd. De verdediging nam 40 minuten in plaats van de gebruikelijke 15 minuten in beslag. Het voorstel werd door de Vergadering van Onderzoeks-coördinatoren van een C-kwalificatie voorzien en afgewezen.
2.1. [eiseres] vordert de veroordeling van de KUN, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van
a) een bedrag van € 37.143,58 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum der dagvaarding (6 april 2004) tot aan de dag der algehele voldoening;
b) een vergoeding van haar immateriële schade, nader op te maken bij staat;
c) de schade ter zake van derving van inkomsten ter zake van stijging van inkomen, onder meer door de niet genoten opleiding, nader op te maken bij staat;
d) een vergoeding wegens de door haar betaalde eigen bijdrage voor rechtsbijstand ad € 64,- en het door haar betaalde vastrecht;
e) de kosten van het geding.
2.2. [eiseres] stelt hiertoe dat de Faculteit der Theologie is tekortgeschoten in haar begeleiding. Zij stelt dat zij het slachtoffer is geworden van een strijd tussen hoogleraren. Ook heeft de Faculteit der Theologie verzuimd een onafhankelijke en onpartijdige promotor c.q. supervisor aan te stellen. Volgens [eiseres] stond op voorhand reeds vast dat haar onderzoeksvoorstel zou worden afgewezen. De KUN heeft hierdoor onrechtmatig gehandeld en dient daarom de schade die [eiseres] als gevolg van de situatie heeft geleden, te vergoeden.
2.3. De KUN heeft de vordering gemotiveerd weersproken.
De beoordeling van het geschil
3.1. [eiseres] heeft gesteld dat het slechte resultaat dat zij tot driemaal toe met haar onderzoeksvoorstel heeft behaald een rechtstreeks gevolg is van het feit dat de haar geboden begeleiding door de Faculteit der Theologie van de KUN is tekortgeschoten. Volgens haar heeft zij van haar verschillende begeleiders tegenstrijdige aanwijzingen gekregen. Zij stelt het slachtoffer te zijn geworden van een “hooglerarenstrijd”. Eén van haar drie oorspronkelijke begeleiders, [[betrokkene], zou [eiseres] hebben verplicht een andere begeleider, prof.dr. [betrokkene], aan de kant te zetten. Ook zou [eiseres] op aandringen van [betrokkene] het onderwerp “moraliteit” – het vakgebied van [betrokkene] – uit haar onderzoeksvoorstel hebben moeten schrappen. Volgens [eiseres] zou vervolgens het ontbreken van het onderwerp “moraliteit” de reden zijn waarom de examencommissie, waarin [betrokkene] zitting zou hebben gehad, haar onderzoeksvoorstel heeft afgewezen. Hierna zou de examencommissie haar de mogelijkheid hebben geboden om het onderwerp “moraliteit” alsnog op te nemen, maar zou zij door [betrokkene] zijn gedwongen het onderwerp weer te schrappen, als gevolg waarvan het voorstel wederom zou zijn afgekeurd.
3.2. [eiseres] stelt voorts dat de volgende begeleider die zij kreeg toegewezen, [bet[betrokkene], onder de verantwoordelijkheid van [betrokkene] werkte, waarmee zij suggereert dat deze geen onafhankelijke begeleiding heeft geboden, doch in opdracht van [betrokkene] de begeleiding zou hebben veronachtzaamd. [betrokkene] zou haar ook niet behulpzaam zijn geweest en meerdere malen hebben aangegeven dat haar onderzoeksvoorstel hoe dan ook zou worden afgewezen. Voorts zou [betrokkene] volstrekt geen ervaring hebben in het begeleiden van studenten en hij zou [eiseres] volledig aan haar lot hebben overgelaten.
3.3. [eiseres] heeft haar stellingen niet nader feitelijk onderbouwd.
3.4. De KUN heeft hiertegen allereerst aangevoerd dat de stellingen van [eiseres] feitelijk onjuist zijn. Volgens haar is het voorstel van [eiseres] onvoldoende bevonden door de onvoldoende wetenschappelijke kwaliteit ervan. Van een hooglerarenstrijd is geen sprake. [betrokkene] heeft [eiseres] aanbevolen het onderwerp “moraliteit” te schrappen, omdat [eiseres] dit onderwerp niet aankon. Voorts is het ontbreken van enkele beschouwingen omtrent de morele aspecten van aids niet de enige reden waarom het voorstel onvoldoende was. Andere redenen waren dat op grond van de tekst en de presentatie niet kon worden gekomen tot een positieve beoordeling van de academische kwaliteit van [eiseres] om tot een zelfstandige conceptuele structurering te komen en het gebrek aan voorafgaande theologische training, die een ernstig nadeel is om tot een wetenschappelijk theologisch niveau te komen.
3.5. Ten aanzien van de begeleiding door [betrokkene] heeft de KUN een aantal door [eiseres] opgestelde verslagen overgelegd van begeleidingsbesprekingen, waaruit een beeld van de begeleiding naar voren komt. Ook heeft de KUN een brief van [betrokkene] van 20 februari 2003 aan [betrokkene] overgelegd, waarin hij de prestaties van [eiseres] aan de orde stelt.
3.6. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] haar stellingen volstrekt onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Ofschoon zij als eiseres hiertoe gehouden is, heeft zij haar verwijten aan het adres van de KUN niet feitelijk onderbouwd. Uit het enkele feit dat [eiseres] er tot drie maal toe niet in is geslaagd een voldoende beoordeling voor haar onderzoeksopzet te krijgen, blijkt nog geen onrechtmatig handelen van de KUN. Evenmin kan het enkele feit dat de KUN voor een proefschriftonderzoek zekere normen van wetenschappelijke kwaliteit hanteert niet als onrechtmatig worden gekwalificeerd.
3.7. De stelling van [eiseres] dat zij het slachtoffer is geworden van een hooglerarenstrijd en van haar begeleiders tegenstrijdige aanwijzingen heeft ontvangen, waardoor haar onderzoeksvoorstel telkens werd afgekeurd, is geenszins feitelijk onderbouwd. Tegen de enkele bewering van [eiseres] dat er sprake was van een hooglerarenstrijd staat de ontkenning van de betrokken begeleiders en de verklaring van de huidige decaan, [betrokkene], ter comparitie. [eiseres] heeft ook niet aangegeven op grond van welke tegengestelde belangen haar begeleiders haar zouden hebben tegengewerkt.
3.8. Ook de stelling van [eiseres] dat zij haar begeleider [betrokkene] aan de kant zou hebben moeten zetten, wordt niet nader onderbouwd.
3.9. Met betrekking tot het onderwerp “moral orientation” in het voorstel blijkt uit de brief van [betrokkene] aan [betrokkene] van 11 september 2002 (kort na de tweede afwijzing) dat [betrokkene] van mening was dat dit onderwerp weliswaar in vergelijking tot de eerdere versie was verbeterd, doch dat het niet voldeed aan de criteris voor een Ph.D.-voorstel. Uit de brief blijkt dus dat niet – zoals [eiseres] stelt – het al dan niet opnemen van de morele aspecten voor deze hoogleraar een rol speelt, doch dat de kwaliteit van de behandeling onvoldoende was. Dat het advies van [betrokkene] om het deelgebied moraliteit uit haar voorstel te schrappen, heeft geleid tot afwijzing van het voorstel blijkt nergens uit. Ook uit de brief van [betrokkene] van 13 juni 2002 kan dit niet worden afgeleid. Hieruit blijkt immers dat het ecclesiologische gedeelte te algemeen was en aangevuld diende te worden met een uitwerking van verschillende morele aspecten van aids. In het beroepschrift van [eiseres] van 31-10-2002 schrijft zij dat [betrokkene] haar heeft aangeraden in plaats van een speciaal onderdeel moraliteit een onderdeel over ecclesiologie op te nemen. Uit zo’n advies kan echter niet worden afgeleid dat het onderdeel ecclesiologie niet ook in hoeft te gaan op bepaalde morele aspecten. Gezien de aard en titel van het onderzoek (“The role of the church in the prevention of AIDS among church members in Nairobi Town, Kenia, including the moral aspects of this role and the ethical reflection on it”) ligt het veeleer voor de hand dat ook aan morele aspecten aandacht moest worden besteed. Uit de brief van 13 juni 2002 blijkt bovendien dat ook andere (en belangrijker) redenen waren om het voorstel onvoldoende te achten (zoals de kwaliteit van de onderzoeker).
3.10. De stelling dat de begeleiding onvoldoende was staat naar het oordeel van de rechtbank ook haaks op het feit dat na de tweede onvoldoende beoordeling een nieuwe kans is geboden en een nieuwe begeleider is aangesteld. De stelling dat deze begeleider onvoldoende gekwalificeerd was, is door Kangunyu niet onderbouwd. Uit de overgelegde besprekings-verslagen komt naar voren dat de begeleiding intensief is geweest. Hetzelfde komt naar voren uit de brief van 20 februari 2003 van [betrokkene] aan [betrokkene], waarin eerstgenoemde ook aangeeft dat de begeleiding voor hem qua tijdsinvestering en anderszins belastend is. Uit genoemde brief blijkt tevens dat [betrokkene] in februari 2003 van mening was dat [eiseres] de aanwijzingen van haar begeleider niet adequaat oppikte. In het licht hiervan is de stelling van [eiseres] dat [betrokkene] haar in het geheel niet behulpzaam is geweest niet aannemelijk.
3.11. Voorts kan het feit dat [eiseres] op 26 juni 2003 25 minuten extra tijd kreeg om haar voorstel toe te lichten en te verdedigen bezwaarlijk als onrechtmatig jegens haar worden gezien.
3.12. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat [eiseres] haar stellingen dat de (Faculteit der Theologie van de) KUN zou zijn tekortgeschoten in de begeleiding van haar onderzoek en daarmee onrechtmatig jegens haar zou hebben gehandeld, niet voldoende heeft onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Hiermee heeft [eiseres] niet aan haar stelplicht voldaan, zodat voor bewijslevering geen plaats is. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat – zoals de KUN ook heeft aangevoerd – een begeleiding geen garantie biedt voor toelating tot een promotie(onderzoek), doch dat zulks in de eerste plaats afhankelijk is van de capaciteiten van de beoogd promovendus om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten. Dat deze capaciteiten bij [eiseres] geen rol hebben gespeeld bij haar afwijzing, is door haar – ofschoon dit wel op haar weg lag – niet gesteld, terwijl de KUN onderbouwd heeft aangegeven dat deze wel degelijk een belangrijke rol hebben gespeeld.
3.13. Het voorgaande brengt mee dat de vordering moet worden afgewezen.
3.14. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de kosten van het geding.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, voorzover tot op heden aan de zijde van de KUN gevallen, bepaald op € 1.978,00
(€ 820,00 wegens verschotten en € 1.158,00 wegens salaris procureur).
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Noordraven en uitge-spro-ken in het openbaar op 23 februari 2005.