ECLI:NL:RBARN:2005:AS8524

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
13 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
121418
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan verkoop van onroerend goed in kort geding tussen ex-echtelieden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, vorderde eiser, [eiser 1], dat gedaagde, [gedaagde], zou meewerken aan de verkoop van een woning. De rechtsbetrekking tussen partijen werd beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid, zoals vastgelegd in artikel 3:166 juncto 6:2 BW. Eiser stelde dat gedaagde onterecht weigerde haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning aan de familie [betrokkene 1] voor een bedrag van € 1.212.500,-. Eiser had eerder al een vonnis in kort geding verkregen waarin gedaagde was veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van de woning. De woning stond al geruime tijd te koop en er waren verschillende biedingen gedaan, waaronder een bod van de familie [betrokkene 2]. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bod van de familie [betrokkene 1] niet onredelijk was en dat gedaagde in beginsel gehouden was om mee te werken aan de verkoop.

De voorzieningenrechter overwoog dat de woning al negen maanden te koop stond en dat de waarde van de woning snel negatief zou kunnen ontwikkelen. Bovendien was er een dringende noodzaak voor partijen om de woning te verkopen, gezien de oplopende hypothecaire schuld. Gedaagde had niet gemotiveerd weersproken dat de vennootschap in ernstige liquiditeitsproblemen zou komen als de woning niet snel verkocht werd. De voorzieningenrechter bepaalde dat gedaagde binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de koopakte moest ondertekenen, op straffe van een dwangsom.

Het vonnis werd uitgesproken op 4 januari 2005, waarbij de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd. De rechter benadrukte dat gedaagde geen inhoudelijk bezwaar had tegen de concept-hypotheekakte en bereid was deze te ondertekenen na haar vakantie. De beslissing was uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk effect had, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 121418 / KG ZA 04-784
Datum vonnis: 13 januari 2005
Vonnis
in kort geding
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1] EDELGEBAK B.V.,
gevestigd te Lunteren, gemeente Ede,
eisers,
procureur en advocaat mr. H. van Ravenhorst te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur en advocaat mr. J.W. Koekebakker te Ede.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser 1]” en “[gedaagde]”.
Het verloop van de procedure
[eiser 1] heeft [gedaagde] ter terechtzitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. Voorafgaand aan de zitting heeft de advocaat van [eiser 1] nog enkele producties toegezonden. [gedaagde] heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. Partijen hebben de zaak bepleit en nader toegelicht. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
De vaststaande feiten
1. Partijen zijn ex-echtelieden. De echtscheiding is door deze rechtbank uitgesproken op 25 maart 2004 en ingeschreven bij de burgerlijke stand op 15 juli 2004. Bij het uiteengaan zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde] na voormelde inschrijving van de echtscheiding gedurende zes maanden in de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] mocht blijven wonen, zoals daarvoor tevens door deze rechtbank was bepaald bij beschikking van 4 juli 2003.
2. Bij vonnis in kort geding van 5 maart 2004 was [gedaagde] reeds op vordering van [eiser 1] veroordeeld (onder meer) om op straffe van een dwangsom over te gaan tot ondertekening van de (collegiale) bemiddelingsopdracht aan de door partijen aangewezen makelaars, teneinde voormelde woning en het daarnaast gelegen bijgebouw - dat in eigendom is van de vennootschap (eiseres sub 2) - te verkopen.
De totale waarde van de onroerende zaken werd door de makelaars geschat op € 1.250.000,- à € 1.300.000,- en partijen kwamen een vraagprijs overeen van € 1.495.000,-.
3. Uit het als productie 4 bij dagvaarding overgelegde overzicht
blijkt dat sedert 3 april 2004 diverse bezichtigen van het huis hebben plaatsgevonden en tevens enkele biedingen, onder meer van de families [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
De familie [betrokkene 2] heeft in oktober 2004 een bod gedaan van € 1.250.000,-, zonder financieringsvoorbehoud, maar met het voorbehoud dat eerst haar eigen woning moet worden verkocht, waarvoor een vraagprijs geldt van € 2.600.000,-.
4. [eiser 1] heeft als producties 7 en 8 bij dagvaarding twee
koopovereenkomsten overgelegd ten aanzien van de woning en het bijgebouw, welke door hem en de familie [betrokkene 1] zijn ondertekend.
Uit deze koopovereenkomsten blijkt dat de familie [betrokkene 1] bereid is in totaal € 1.212.500,- voor het perceel (woning en bijgebouw) te betalen, zonder financieringsvoorbehoud, met levering per 1 mei 2005. Voormeld bod geldt tot 31 januari 2005.
[gedaagde] heeft deze koopovereenkomsten niet ondertekend.
5. Partijen hebben op 30 juni 2004 nog een vaststellingsovereen-
komst gesloten in het kader van de verbreking van de samenwerking met betrekking tot de vennootschap, waarbij [gedaagde] haar aandelen in de vennootschap heeft verkocht aan [eiser 1] en waarbij partijen onder meer zijn overeengekomen dat [gedaagde] per 1 juli 2004 haar functie als directeur en bestuurder van de vennootschap zou neerleggen.
In artikel 20 van deze overeenkomst is het volgende opgenomen:
De Vennootschap zal een verhoging van haar rekening-courant krediet met een bedrag van maximaal € 50.000,- aanvragen, conform de eerdere offerte van de SNS-Bank. Partijen zullen -voorzover dat door de
SNS-Bank wordt verlangd- medewerking verlenen aan het vestigen van een aanvullende hypotheek tot maximaal een bedrag van € 50.000,--.
Artikel 21 van voormelde overeenkomst luidt:
Partijen zullen bevorderen dat de voormalige echtelijke woning en de daaraan grenzende kantoorruimte aan de [adres] en [adres] te [woonplaats] - partijen genoegzaam bekend - zo spoedig mogelijk kan worden verkocht.
6. In verband met het vestigen van een aanvullende hypotheek,
zoals bedoeld in het hiervoor genoemde artikel 20, heeft de heer [betrokkene 3] van notariskantoor Van Putten Van Apeldoorn te Ede op 23 december 2004 een concept-hypotheekakte aan partijen gezonden.
In zijn begeleidend schrijven (als bijlage overgelegd namens [eiser 1] bij brief van 30 december 2004) verzoekt hij partijen om deze akte op 29 december 2004 te 13.30 uur te komen ondertekenen.
7. [gedaagde] heeft de notaris op 29 december 2004 gebeld met de mede-
deling dat zij die dag niet aanwezig kon zijn om de akte te tekenen.
De advocaat van [gedaagde] heeft vervolgens op 31 december 2004 een fax aan de notaris gezonden (ter terechtzitting namens [gedaagde] overgelegd), waarin onder meer is opgenomen:
(...) Cliënte heeft u meegedeeld dat zij pas in een zeer laat stadium werd geïnformeerd over deze akte, zo laat dat zij zich niet meer tijdig kon laten informeren. Bovendien was cliënte ziek wegens griep. Zij moest dus meedelen dat zij deze ondertekening niet op vrijdag 29 december kon bijwonen. Zij is na 10 januari 2005 bereid om op eerste verzoek te ondertekenen, zoals zij uw kantoor reeds heeft laten weten.
Ter terechtzitting heeft de advocaat van [gedaagde] bevestigd dat [gedaagde] geen inhoudelijk bezwaar heeft tegen de akte en dat zij bereid is deze te ondertekenen zodra zij terug is van vakantie.
De vorderingen
1. [eiser 1] vordert na wijziging van eis dat [gedaagde], bij vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, veroordeeld wordt om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de koopakte met betrekking tot de woning aan de [adres] te [woonplaats] conform de als productie 7 bij dagvaarding overgelegde koopakte te ondertekenen, alsmede dat [gedaagde] wordt veroordeeld om haar volledige medewerking te verlenen aan de levering van deze woning, één en ander op verbeur-te van een dwangsom van € 25.000,- voor iedere dag of deel daarvan dat [gedaagde] in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen en tevens dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de verkoop en levering van het bijgebouw van de vennootschap conform de als productie 8 bij dagvaarding overgelegde koopakte te gehengen en te gedogen. Daarnaast vordert [eiser 1] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de hypotheekakte van notaris Bijma conform het concept van 23 december 2004 te ondertekenen, op verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- voor iedere dag dat of deel daarvan dat [gedaagde] in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen. Tevens vordert [eiser 1] dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten.
2. [eiser 1] legt aan het gevorderde ten grondslag dat [gedaagde] ten onrechte weigert haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning aan de familie [betrokkene 1]. [eiser 1] stelt dat [gedaagde] in redelijkheid niet kan weigeren om toestemming te geven voor deze verkoop, aangezien het in de huidige markt twijfelachtig is of en wanneer een hoger bod dan dat van de familie [betrokkene 1] kan worden verkregen, mede gelet op het hoge segment waarin de woning zich bevindt, en het bod ook door de makelaars wordt ondersteund.
Bovendien hebben partijen volgens [eiser 1] beiden belang bij een spoedige overdracht van de woning, niet alleen in verband met het feit dat zij al geruime tijd niet in staat zijn de rente en het spaargedeelte van de hypotheek te betalen, zodat de hypothecaire schuld steeds verder oploopt, maar ook in verband met het feit dat de overwaarde die thans kan worden gerealiseerd nodig is voor de aflossing van de hoge rekening-courantschulden van partijen aan de vennootschap.
3. [eiser 1] stelt voorts dat [gedaagde] op grond van de tussen partijen
gesloten vaststellingsovereenkomst gehouden is de concept-hypotheekakte van 23 december 2004 te ondertekenen en dat zij, door dit te weigeren, onrechtmatig handelt jegens hem. [eiser 1] wijst in dit verband op de e-mail van de heer [betrokkene 4] van de SNS-Bank van 31 december 2004 (namens [eiser 1] overgelegd bij fax van 3 januari 2005), waarin onder meer staat:
(...) In onze kredietbrief d.d. 4 november 2004, door u geaccepteerd op
18 november 2004, waarin opgenomen een uitbreiding van de kredietfaciliteit t.b.v. [eiser 1] Edelgebak, is als zekerheid opgenomen een derde hypotheek ad. 50/k op de onroerende zaken aan de [adres] te [woonplaats]. Dit was voor de kredietuitbreiding, waarover wij reeds maanden met elkaar van gedachten wisselen, een absolute eis. E.e.a. is dan ook expliciet overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst d.d. 30 juni 2004 pagina 4 de artikelen 20 t/m 25 en dan met name art. 20. (...)
Uitstel voor het vestigen van de hypotheek is voor ons als SNS bank niet verder bespreekbaar. (...)
Uiterlijk 6 januari 2005 dient de akte zoals door het notariskantoor opgemaakt en door ons goedgekeurd, door partijen ondertekend te worden, bij gebreke waarvan ons niet meer gehouden achten aan het gestelde in onze kredietbrief van 4 november 2004. (...)
[eiser 1] stelt dat hij in een noodsituatie komt te verkeren indien [gedaagde] niet spoedig de desbetreffende akte ondertekent, aangezien hij dit krediet nodig heeft om zijn crediteuren te kunnen voldoen.
4. Namens [gedaagde] is verweer gevoerd tegen het gevorderde, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.
De motivering van de beslissing
1. Vooropgesteld wordt dat de rechtsbetrekking tussen partijen ten
aanzien van de woning op grond van art. 3:166 juncto 6:2 BW wordt beheerst door de eisen van de redelijkheid en billijkheid. De vraag is thans in hoeverre van [gedaagde] kan worden gevergd dat zij haar medewerking verleent aan de verkoop van de woning aan de familie [betrokkene 1] voor een bedrag van in totaal € 1.212.500,-.
De Voorzieningenrechter overweegt dat het bod van [betrokkene 1], gelet op de omstandigheden, niet onredelijk is en dat [gedaagde] dan ook in beginsel gehouden is om mee te werken aan verkoop van de woning aan [betrokkene 1] voor het genoemde bedrag. Ter terechtzitting is weliswaar gebleken dat de familie [betrokkene 2] inmiddels een bod heeft gedaan van € 1.220.000,-, welk bod mogelijk nog verhoogd wordt met € 30.000,- indien zij tijdig haar eigen woning verkoopt, maar dit doet aan bovenstaand oordeel niet af. Het bod van de familie [betrokkene 2] is concreet immers slechts € 7.500,- hoger en is bovendien enkel mondeling gedaan. De door de makelaar ter terechtzitting aangehaalde fax, waarin het bod schriftelijk zou zijn bevestigd, is niet door [gedaagde] overgelegd, zodat voorshands niet kan worden vastgesteld of en onder welke omstandigheden dit bod van [betrokkene 2] precies is gedaan.
2. Dat de familie [betrokkene 2] mogelijk een extra bedrag van € 30.000,-
voor de woning zal betalen indien zij tijdig haar eigen woning verkoopt, is een omstandigheid die naar het oordeel van de Voorzieningenrechter eveneens te vaag en te onzeker is, in het bijzonder ook voor wat betreft de termijn waarop zulks gerealiseerd zou worden, mede gelet op de hoge prijsklasse van de woning en de huidige economische omstandigheden. Bovendien geldt ook hiervoor dat een schriftelijke bevestiging van één en ander ontbreekt.
3. Met inachtneming van het bovenstaande en gelet op het feit dat
de woning inmiddels ruim negen maanden te koop staat, moet van [gedaagde] in redelijkheid worden verlangd dat zij meewerkt aan verkoop van de woning aan de familie [betrokkene 1] tegen de genoemde koopprijs van € 1.212.500,-. Hierbij is tevens van belang dat algemeen bekend is, zoals [eiser 1] terecht heeft aangevoerd, dat indien een dergelijke woning in een kleine gemeenschap als [woonplaats] lange tijd te koop staat, de waarde zich snel negatief zal ontwikkelen, zodat er in die zin wel sprake is van enige spoed.
Voorts is van belang dat genoemde prijs mogelijk niet de ‘hoofdprijs’ is voor de woning, maar dat het bod wel wordt ondersteund door de makelaars die op dat vlak toch als deskundig moeten worden aangemerkt. Daarnaast acht de Voorzieningenrechter het van belang dat de woning spoedig wordt verkocht, omdat partijen hebben aangegeven dat de hypotheekrente en de premies voor de spaar-hypotheek al sinds september 2003 niet meer worden betaald, zodat de hypothecaire schuld inmiddels aanzienlijk is opgelopen.
Ten slotte heeft [gedaagde] niet gemotiveerd weersproken dat de vennootschap in ernstige liquiditeitsproblemen komt te verkeren indien de woning niet snel tegen een acceptabele prijs wordt verkocht, hetgeen eveneens negatieve gevolgen voor beide partijen zal hebben.
Nu de familie [betrokkene 1] een levering voorstaat per 1 mei 2005, heeft [gedaagde] bovendien voldoende tijd om vervangende woonruimte te vinden, zodat ook dit geen beletsel vormt voor acceptatie van het bod.
4. Het vorenstaande brengt mee dat dit deel van de vordering wordt toegewezen. Daaruit volgt tevens dat [gedaagde] zal moeten gehengen en gedogen dat het bijgebouw wordt verkocht en geleverd aan de familie [betrokkene 1], nu partijen beiden hebben aangegeven dat dit gebouw niet van het woonhuis valt te scheiden.
5. Ten aanzien van de concept-hypotheekakte van 23 december 2004 overweegt de Voorzieningenrechter als volgt.
Ter terechtzitting heeft de advocaat van [gedaagde] bevestigd dat [gedaagde] geen inhoudelijk bezwaar heeft tegen de akte en dat zij bereid is deze te ondertekenen zodra zij terug is van vakantie.
De advocaat van [eiser 1] heeft in dit verband ter terechtzitting opgemerkt dat de heer [betrokkene 4] van de SNS Bank, gelet op deze bevestiging en op de fax van de advocaat van [gedaagde] d.d. 31 december 2004, naar alle waarschijnlijkheid wel is over te halen om de door hem in zijn e-mail van 31 december 2004 genoemde termijn met enkele dagen te verlengen, tot na 10 januari 2005, zodat ook dit deel van de vordering kan worden toegewezen.
6. De gevorderde termijn waarbinnen [gedaagde] de koopakte met
betrekking tot de woning c.a. [adres] te [woonplaats], alsmede de concept-hypotheekakte zal dienen te ondertekenen bepaalt de Voorzieningenrechter op 7 dagen na de betekening van dit vonnis, nu [gedaagde] momenteel elders op vakantie verblijft en pas vanaf 10 januari 2005 weer thuis is. Bovendien heeft [eiser 1] aangegeven dat het bod van [betrokkene 1] geldig is tot 31 januari 2005.
Bij de bepaling van deze termijn is tevens in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 5. is overwogen, ten aanzien van de concept-hypotheekakte.
7. Er bestaat aanleiding de ten behoeve van bovengenoemde vorderingen gevorderde dwangsommen te matigen en aan een maximum te binden, één en ander zoals hierna te melden.
8. Omdat partijen ex-echtelieden zijn zullen de kosten van dit kort geding worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
De beslissing
De Voorzieningenrechter
1. veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de koopakte met betrekking tot de woning c.a. [adres] te [woonplaats] conform de als productie 7 bij dagvaarding overgelegde koopakte te ondertekenen, op verbeurte van een dwangsom van
€ 10.000,- voor iedere dag of deel daarvan dat [gedaagde] in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van
€ 200.000,-,
2. veroordeelt [gedaagde] om haar volledige medewerking te verlenen aan
de levering van de hiervoor onder 1. genoemde woning conform de als productie 7 bij dagvaarding overgelegde koopakte, op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag of deel daarvan dat [gedaagde] in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 200.000,-,
3. veroordeelt [gedaagde] om de verkoop en levering van het bijgebouw
van de vennootschap conform de als productie 8 bij dagvaarding overgelegde koopakte te gehengen en te gedogen,
4. veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit
vonnis de hypotheekakte van notaris Bijma conform het concept van 23 december 2004 te ondertekenen, op verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- voor iedere dag of deel daarvan dat [gedaagde] in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 500.000,-,
5. compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere
partij haar eigen kosten draagt,
6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7. weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.C. Verra
op 4 januari 2005, terwijl de overwegingen waarop de beslissing stoelt afzonderlijk op schrift zijn gesteld op 13 januari 2005.
de griffier de rechter