ECLI:NL:RBARN:2005:AR8848

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/090113-03
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedrijfsmatig geld aantrekken in strijd met de Wet toezicht kredietwezen 1992

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 6 januari 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende een periode van ruim vijf maanden bedrijfsmatig geld heeft aangetrokken van particulieren, in strijd met de Wet toezicht kredietwezen 1992. De verdachte, die in de periode van 1 januari 2000 tot en met 28 februari 2003 actief was in Nederland en Duitsland, werd beschuldigd van het opzettelijk deelnemen aan een organisatie die zich bezighield met oplichting en het aantrekken van gelden van het publiek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich als een beleggingsinstelling heeft gepresenteerd en dat hij in totaal een bedrag van EUR 168.130,- heeft aangetrokken van het publiek. De rechtbank heeft het verweer van de verdachte, dat hij geen gelden van het publiek zou hebben aangetrokken, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de term 'bedrijfsmatig' niet alleen betrekking heeft op de frequentie van de activiteiten, maar ook op de aard van de bedrijfsuitoefening. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, en een werkstraf van 120 uur. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 5000,- te betalen aan de benadeelde partij A.W. [naam] en een bedrag van € 52.500,- aan de Staat als schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank overwoog dat de feiten ernstig waren en dat de verdachte een waarschuwing nodig had om zich in de toekomst van het plegen van delicten te onthouden.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Parketnummer : 05/090113-03
Datum zitting : 24 juni en 3 december 2004
Datum uitspraak : 6 januari 2005
VERKORT VONNIS
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsman: mr. B.A. Vink, namens mr. M. Veldman, advocaten te Amsterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegelaten vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 28 februari 2003
te Kerkrade en/of Bocholtz, en/of Amstelveen en/of Rosmalen althans in
Nederland, en/of Mönchengladbach althans in de Bondsrepubliek Duitsland.
tezamen en in vereniging met een ander of anderen (o.a. J.P.W.[naam] en/of
L.[naam] en/of J.W.M.[naam] en/of P.M.[naam] en/of M.H. [naam])
althans alleen, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke
organisatie tot oogmerk had het plegen van het overtreden van artikel 326
Wetboek van Strafrecht (oplichting) en/of artikel 82 Wet Toezicht Kredietwezen
1992 (opzettelijk bedrijfsmatig aantrekken van gelden van het publiek), althans het plegen van misdrijven.
2.
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2000 tot
en met 28 februari 2003 te Kerkrade en/of Bocholtz, en/of Amstelveen en/of
Rosmalen althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig, al dan niet op termijn opvorderbare gelden, van het publiek heeft aangetrokken, ter beschikking heeft gekregen en/of ter beschikking heeft gehad, danwel in enigerlei vorm heeft bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking krijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 24 juni en 23 december 2004 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is op 23 december 2004 bijgestaan door mr. B.A. Vink, namens mr. M. Veldman, beiden advocaten te Amsterdam.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd:
? A.W. [naam], wonende te [adres].
Voorts is ter terechtzitting verschenen:
? [naam], gemachtigde, namens [naam].
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaar-delijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzeke-ring doorge-bracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie aangekondigd dat er een ontnemingsvordering tegen verdachte zal volgen.
Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat de benadeelde partij [naam] niet-ontvanke-lijk dient te worden verklaard in de vorde-ring, nu er geen formulier is ingevuld.
De officier van justitie heeft vervolgens gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [naam] niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Zij verzoekt daarom dat de benadeelde partij niet-ontvanke-lijk zal worden verklaard in de vorde-ring.
Tenslotte heeft de officier van justitie verbeurdverklaring van een bedrag van € 163.000,-, dat onder verdachte in beslag is genomen, gevorderd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van een criminele organisatie, nu er geen bewuste en nauwe samenwerking tussen de verschillende personen bestond. Verdachte zal derhalve van feit 1 worden vrijgesproken.
Ter terechtzitting heeft de verdachte betoogd dat hij geen gelden heeft aangetrokken, althans dat zulks niet bedrijfsmatig is gebeurd als bedoeld in artikel 82 van de Wet Toezicht Kredietwezen 1992 (verder de Wtk 1992). De rechtbank volgt dit verweer niet.
Aan het bestanddeel ‘bedrijfsmatig’ zal, blijkens, de wetsgeschiedenis, zijn voldaan indien de opvorderbare gelden in het kader van een bedrijfsuitoefening worden aangetrokken of verkregen. Hierbij is niet relevant of het een hoofdactiviteit (frequent) of een nevenactiviteit (incidenteel) betreft. Bij de interpretatie van de term ‘bedrijfsmatig‘ lijkt de wetgever meer gewicht te hebben willen toekennen aan de aard van de bedrijfsuitoefening, dan aan de frequentie van het handelen of de wijze waarop dit gebeurt. In elk geval lijkt het niet zonder meer gerechtvaardigd de term ‘bedrijfsmatig’ uit te leggen als ‘geregeld en stelselmatig’. Het aantrekken van gelden moet, kortom, plaatsvinden en passen binnen het kader van de bedrijfsuitoefening en bij een zich als zodanig presenterende ‘beleggingsinstelling’ zal dat zeker het geval zijn. Verdachte heeft zich naar het oordeel van de rechtbank zonder twijfel als beleggingsinstelling gepresenteerd door middel van een presentatie bij [naam] in Eindhoven in september 2002 van zijn [naam]-systeem aan gedupeerde beleggers van [naam]. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte in de periode van augustus 2002 tot en met januari 2003 een bedrag van in totaal EUR 168.130,- heeft aangetrokken, althans ter beschikking heeft verkregen van het publiek.
Ten aanzien van het bestanddeel ‘publiek’ heeft verdachte aangevoerd dat hij geen geld zou hebben aangetrokken van publiek, maar van een besloten kring van [naam]-gedupeerden. Het aantrekken van gelden diende een gemeenschappelijke doelstelling. Om die reden, en met verwijzing naar het besloten kring begrip in de financiële toezichtswetgeving, was er geen sprake van het aantrekken van gelden van het publiek en zou vrijspraak moeten volgen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat degenen van wie [verdachte] gelden heeft aangetrokken deels voormalige (gedupeerde) particuliere geldverstrekkers aan [naam] waren. Niet aannemelijk is geworden dat de betrokkenen professionele marktpartijen waren, noch dat sprake was van een aanbod binnen besloten kring. Voor de beantwoording van deze tweede vraag is in de eerste plaats van belang dat niet aannemelijk is geworden dat het aanbod van [verdachte] voorbehouden was aan deze groep. In de tweede plaats schept de lotsverbondenheid vanuit de [naam]-zaak geen zekere relatie tot [verdachte], op grond waarvan in dat geval zou kunnen worden aangenomen dat door deze relatie de kennis bij betrokkenen aanwezig was om al dan niet op het aanbod van [verdachte] in te gaan. Aldus kan gesproken worden van het aantrekken van opvorderbare gelden van het publiek.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
2.
hij op tijdstippen in de periode augustus 2002 tot
en met januari 2003 in Nederland telkens telkens opzettelijk bedrijfsmatig, al dan niet op termijn opvorderbare gelden, van het publiek heeft aangetrokken, ter beschikking heeft gekregen en ter beschikking heeft gehad;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert derhalve op:
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid (oud) van de Wet toezicht kredietwezen, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 1 december 2004.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft - met het aanbieden van zijn ‘[naam]’-beleggingsprogramma - gedurende een periode van ruim vijf maanden in strijd met de Wtk 1992 bedrijfsmatig geld aangetrokken van al dan niet op termijn opvorderbare gelden van particulieren. De rechtbank acht deze feiten ernstig.
Bij het opleggen van de straf houdt de rechtbank enerzijds rekening met het blanco strafblad van verdachte en de korte pleegperiode en anderzijds met de ernst van de feiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf van na te melden duur. De voorwaardelijke straf die zal worden opgelegd dient als waar-schu-wing voor verdachte om zich voortaan van het plegen van delicten te onthouden.
Nu verdachte ter terechtzitting afstand heeft gedaan van het inbeslaggenomen geldbedrag is de rechtbank niet gehouden hierop een beslissing te nemen.
6a. De beoordeling van de civiele vorde-ring, alsmede de
gevor-derde op-legging van de schadevergoedings-maat-regel
De benadeelde partij A.W. [naam] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorde-ring, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De rechtbank zal de civiele vordering van A.W. [naam] tot een bedrag van € 5000,- aan materiële schade toewij-zen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de bevindingen in het door FIOD-ECD opgemaakte proces-verbaal nr. 03-100176 op dat bedrag is begroot.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake vergoeding van materiële schade omdat dit deel van de vordering onvol-doende met stukken is onderbouwd en daarmee niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafge-ding.
Voor het toewijsbare deel van de vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoe-dingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplich-ting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebe-drag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.
De rechtbank zal ambtshalve aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling van een bedrag van € 52.500,- aan de Staat als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer ‘[naam]’.
Uit het in het proces-verbaal (nummer 03-100176) opgenomen overzicht (pagina 9) volgt immers dat in december 2002 tweemaal en januari 2003 eenmaal door [naam] bedragen (respectievelijk
€ 37.000,- , € 10.500,- en € 5.000,-) zijn overgemaakt naar verdachte (bijlagen B5.AH103/B4.AH081).
Het totaal van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen levert vervangende hechtenis op van meer dan één jaar. Op grond van artikel 60a van het Wetboek van Strafrecht mag de rechtbank het maximum van één jaar vervangende hechtenis niet overschrijden.
Om de met de schadevergoedingsmaatregel beoogde betalingsprikkel met in achtneming van het bovenstaande tot een zo effectief mogelijk middel te maken, zal de rechtbank het maximum van één jaar vervangende hechtenis naar evenredigheid uitsplitsen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 47, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen, en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, ten-zij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerleg-ging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proef-tijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
En voorts tot:
het verrichten van een werkstraf gedurende honderdtwintig (120) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
Bepaalt voorts dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op zestig (60) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten zes uren, zijnde drie dagen hechtenis.
Ten aanzien van feit 2:
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij A.W. [naam].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan A.W. [naam], wonende te [adres], te betalen € 5000,- (zegge vijf duizend euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk nu de vordering voor dat gedeelte niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Verstaat dat de vordering voor wat dit betreft kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Maatregel van schadevergoeding ad € 5000,-, subsidiair 32 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer A.W. [naam], wonende te [adres], te betalen € 5000,-, (zegge vijf duizend euro), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 32 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer A.W. [naam], de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 2:
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer ‘[naam]’, te betalen € 52.500,- (zegge tweeënvijftigduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 333 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Aldus gewezen door:
mr. R.J.J. van Acht, rechter, als voorzitter,
mr. M. Jurgens, rechter,
mr. K. Werkhorst, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Vries, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 januari 2005.