Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Parketnummer : 05/002034-04
Datum zitting : 24 juni en 23 december 2004
Datum uitspraak : 6 januari 2005
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman: mr. B.A. Vink, advocaat te Amsterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegelaten vordering nadere omschrijving tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1997 tot en met 28 februari 2003
te Kerkrade en/of Bocholtz en/of Born althans in Nederland, en/of
Mönchengladbach althans in de Bondsrepubliek Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen (o.a. P.M. [naam] en/of L.[naam] en/of J.P.W. [naam] en/of M.H. [naam] en/of J.R.H. [naam]) althans alleen, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van het overtreden van artikel 326 Wetboek van Strafrecht (oplichting) en/of artikel 82 Wet Toezicht Kredietwezen 1992 (opzettelijk bedrijfsmatig aantrekken van gelden van het publiek), althans het plegen van misdrijven;
(artikel 140 Wetboek van Strafrecht)
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1997
tot en met 30 september 2002 te Kerkrade en/of en/of Heerlen en/of Born althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig, al dan niet op termijn opvorderbare gelden, van het publiek heeft aangetrokken, ter beschikking heeft gekregen en/of ter beschikking heeft gehad, danwel in enigerlei vorm heeft bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking krijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden;
(artikel 82 Wet toezicht Kredietwezen)
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 24 juni en 23 december 2004 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte is op 23 december 2004 verschenen en bijgestaan door mr. B.A. Vink, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaar-delijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzeke-ring doorge-bracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie aangekondigd dat er een ontnemingsvordering tegen verdachte zal volgen.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd dat verdachte geen gelden heeft aangetrokken, althans dat zulks niet bedrijfsmatig is gebeurd als bedoeld in artikel 82 van de Wet Toezicht Kredietwezen 1992 (verder de Wtk 1992). De rechtbank volgt dit verweer niet.
Aan het bestanddeel ‘bedrijfsmatig’ zal, blijkens, de wetsgeschiedenis, zijn voldaan indien de opvorderbare gelden in het kader van een bedrijfsuitoefening worden aangetrokken of verkregen. Hierbij is niet relevant of het een hoofdactiviteit (frequent) of een nevenactiviteit (incidenteel) betreft. Bij de interpretatie van de term ‘bedrijfsmatig‘ lijkt de wetgever meer gewicht te hebben willen toekennen aan de aard van de bedrijfsuitoefening, dan aan de frequentie van het handelen of de wijze waarop dit gebeurt. In elk geval lijkt het niet zonder meer gerechtvaardigd de term ‘bedrijfsmatig’ uit te leggen als ‘geregeld en stelselmatig’. Het aantrekken van gelden moet, kortom, plaatsvinden en passen binnen het kader van de bedrijfsuitoefening en bij de zich als zodanig presenterende ‘beleggingsinstelling’ [naam] is dat naar het oordeel van de rechtbank zonder twijfel het geval geweest. Voorts volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen dat verdachte zich als medepleger zich tezamen en in vereniging met [naam] heeft schuldig heeft gemaakt aan het aantrekken van opvorderbare gelden in Nederland, dan wel daarin heeft bemiddeld. Ten aanzien van het ten laste gelegde bestanddeel ‘bemiddelen’ merkt de rechtbank op dat het bemiddelingsverbod van artikel 82 Wtk 1992 van toepassing is op bemiddeling in welke vorm dan ook en dat ook het niet-bedrijfsmatig bemiddelen verboden is nu het bestanddeel ‘bedrijfsmatig’ niet ziet op het bemiddelen maar op het aantrekken van al dan niet op termijn opvorderbare gelden.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 1 januari 1997 tot en met 28 februari 2003
in Nederland, en
in de Bondsrepubliek Duitsland,
met ( P.M. [naam] en J.P.W. [naam] en M.H. [naam] ) opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van het overtreden van artikel 82 Wet Toezicht Kredietwezen 1992 (opzettelijk bedrijfsmatig aantrekken van gelden van het publiek);
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 1997
tot en met 30 september 2002 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen telkens opzettelijk bedrijfsmatig, al dan niet op termijn opvorderbare gelden, van het publiek heeft aangetrokken, ter beschikking heeft gekregen en ter beschikking heeft gehad, en heeft bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking krijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Ingevolge de wijzigingen van artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 d.d. 15 mei 1998 (Stb. 282), 1 juli 2002 (Stb. 336) en 1 december 2003 (Stb. 482) wordt feit 2 naar oud recht driedubbel gekwalificeerd.
Het bewezenverklaarde levert derhalve op:
Ten aanzien van feit 1:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Ten aanzien van feit 2:
in de periode van 1 januari 1997 t/m 14 mei 1998:
Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid (oud) van de Wet toezicht kredietwezen, meermalen gepleegd,
en
in de periode van 15 mei 1998 t/m 30 juni 2002:
Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid (oud) van de Wet toezicht kredietwezen, meermalen gepleegd,
en
in de periode van 1 juli 2002 t/m 30 september 2002:
Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid (oud) van de Wet toezicht kredietwezen, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 1 december 2004.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft ruim zes jaren in georganiseerd verband in strijd met de Wtk 1992 stelselmatig bemiddeld ter zake van het bedrijfsmatig aantrekken van al dan niet op termijn opvorderbare gelden van particulieren, dan wel deze gelden ter beschikking gekregen of gehad.
Door zijn handelwijze heeft verdachte er voor gezorgd dat een groot aantal personen in meer of mindere mate in financiële problemen is gekomen. In totaal is er een bedrag van zo’n € 7.700.000,- aan het publiek onttrokken, zonder dat ook maar enigszins sprake is geweest van zekerheden en garanties als de Wtk 1992 beoogt te bewerkstelligen.
Verdachtes werkzaamheden bestonden uit het leggen van contacten met personen die geld wilden investeren en het aanbrengen van deze personen bij [naam]. Verdachte heeft voor 50 klanten bemiddeld en daarvoor provisie ontvangen. Voorts heeft verdachte de door de investeerders ingelegde gelden in Nederland in ontvangst genomen en naar [naam] in Duitsland vervoerd. Door verdachtes toedoen zijn de door hem aangebrachte investeerders voor een bedrag van ruim € 1.000.000,- benadeeld.
Bij het opleggen van de straf houdt de rechtbank enerzijds rekening met de ernst van de feiten en het aan verdachte toe te rekenen benadelingsbedrag en anderzijds met het blanco strafblad van verdachte. Om die reden acht de rechtbank een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57, 91 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen, en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf zes (6) maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, ten-zij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerleg-ging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proef-tijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. R.J.J. van Acht, rechter, als voorzitter,
mr. M. Jurgens, rechter,
mr. K. Werkhorst, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Vries, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 januari 2005.