Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 113879 / HA ZA 04-965
Datum vonnis: 29 december 2004
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. J.B.M. Heerink,
advocaat mr. G.O. Groeskamp te Gorinchem,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te Maurik,
gedaagde,
procureur mr. H.M.G. van Lotringen,
advocaat mr. F.J.A. Bus te Nieuwegein.
Het verloop van de procedure
1.1 Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 6 oktober 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan en de voorafgaand aan de comparitie door [eiseres] overgelegde producties, bevinden zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1 In 1998 heeft [gedaagde] een serre gebouwd aan het woonhuis aan de [adres] te [woonplaats]. Het huis was toen eigendom van het echtpaar [betrokkene 1], dat aan [gedaagde] opdracht tot de aanbouw van de serre had gegeven. Op 5 juni 1998 heeft [gedaagde] aan het echtpaar [betrokkene 3] een factuur gestuurd voor het leveren en plaatsen van de serre. Op de factuur staat vermeld: “Mededeling: 15 jaar Garantie”.
2.2 Nadien is de heer [betrokkene 3] overleden. Mevrouw [betrokkene 1] heeft op 31 oktober 2000, na het overlijden van haar echtgenoot, het woonhuis verkocht aan [eiseres] en [betrokkene 2], destijds de echtgenoot van [eiseres].
2.3 De levering heeft plaatsgevonden op 15 december 2000. Artikel 4 van de akte van levering bepaalt onder meer:
“(...) Alle aanspraken die verkoper ten aanzien van het verkochte kan of zal kunnen doen gelden tegenover derden, waaronder begrepen bouwer(s), (onder)aannemer(s), installateur(s) en leverancier(s) gaan hierbij over op koper. Voor zover deze aanspraken niet kunnen gelden als kwalitatieve rechten als bedoeld in artikel 6:251 Burgerlijk Wetboek is verkoper verplicht op eerste verzoek van koper aan een overdracht mee te werken. Verkoper is tevens verplicht garantiebewijzen welke met betrekking tot het verkochte mochten bestaan aan koper te overhandigen en alles te doen wat nodig is om deze ten name van koper te doen stellen.”
2.4 Ingevolge dit beding heeft [betrokkene 1] bij akte van cessie van 28 december 2000, opgemaakt door notaris A.Z. Snoek, de vordering op [gedaagde], zijnde het recht op garantie op de serre gedurende vijftien jaar te rekenen vanaf de dag van levering en plaatsing, aan [eiseres] en [betrokkene 2] gecedeerd. De cessie is aan [gedaagde] medegedeeld.
2.5 In september 2003 is gebleken dat de serre was verzakt en los kwam van de woning. Ondanks aanmaning en ingebrekestelling hebben [gedaagde] geweigerd de schade aan de serre te herstellen. [eiseres] heeft de schade laten herstellen door het bedrijf [naam bedrijf] Bouwsystemen tegen betaling van € 14.000,- inclusief BTW.
3.1 [eiseres] vordert van [gedaagde] betaling van
€ 14.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 februari 2004, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij op grond van de garantie jegens [gedaagde] aanspraak kon maken op herstel van de verzakking en dat [gedaagde], nu zij weigerde deze garantieverplichting na te komen, aan haar de kosten van herstel moet voldoen. [gedaagde] heeft tegen de vordering, kort gezegd, twee verweren aangevoerd, te weten dat de garantie niet overdraagbaar was en dat zij - [gedaagde] - geheel te goeder trouw is geweest bij het leveren en plaatsen van de serre.
De beoordeling van het geschil
4.1 De rechtbank zal allereerst ingaan op het meest verstrekkende verweer, te weten dat [gedaagde] geheel te goeder trouw is geweest bij het leveren en plaatsen van de serre. [gedaagde] heeft, zo stelt zij, in overleg met de heer [betrokkene 3] besloten de serre niet verder te onderheien. De gemeente heeft bovendien op de bouwtekeningen een verklaring van geen bezwaar afgegeven. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
4.2 [gedaagde] heeft de stelling van [eiseres] dat de serre in 2003 is gaan verzakken en los is gekomen van de woning, niet gemotiveerd betwist. Uit het door [eiseres] overgelegde expertiserapport van CED Nomex blijkt dat de verzakking is veroorzaakt doordat de serre niet is onderheid, maar slechts met een strokenfundering (tot op 700 mm onder het maaiveld) is gefundeerd. [gedaagde] heeft deze conclusie van de expert evenmin gemotiveerd betwist. Weliswaar heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij pas in een laat stadium een afschrift van het expertiserapport heeft ontvangen, maar daarmee heeft zij de bevindingen van de expert inhoudelijk nog niet betwist. Bovendien is [gedaagde] ruimschoots in de gelegenheid geweest zelf een onderzoek naar de verzakking in te stellen. Van die gelegenheid heeft zij bewust geen gebruikt gemaakt. Daarmee staat vast dat sprake is geweest van verzakking, veroorzaakt door een onvoldoende fundering.
4.3 [gedaagde] heeft aan de familie [betrokkene 3] een garantie op de serre afgegeven voor de duur van 15 jaar. Daarmee heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank te kennen gegeven dat zij ervoor instond dat de serre gedurende die periode geen gebreken zou gaan vertonen, behoudens normale slijtage. De verzakking valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder dergelijke “normale slijtage”. De verzakking valt derhalve onder de garantie die [gedaagde] aan het echtpaar [betrokkene 3] heeft gegeven.
4.4 Daaraan doet niet af dat [gedaagde] in overleg met [betrokkene 3] heeft besloten te volstaan met een strokenfundering. Nu [gedaagde] op de serre een garantie heeft verstrekt, komt het risico dat de funderingswijze toch onvoldoende deugdelijk zou blijken, voor haar rekening, zelfs al zou dit besluit met betrekking tot de fundering in overleg met [betrokkene 3] zijn genomen en zelfs al zou [betrokkene 3] uit hoofde van zijn werk over enige deskundigheid op dit gebied hebben beschikt, zoals [gedaagde] ter comparitie heeft gesteld. Daar komt nog bij dat in de relatie tussen een opdrachtgever, natuurlijk persoon, die een serre aan zijn woonhuis laat bouwen en de aannemer die deze opdracht aanvaardt, op de aannemer de verplichting rust een deugdelijke constructie te bouwen en de opdrachtgever daarover deugdelijk te adviseren. Ook daarom komt het risico dat de gekozen funderingswijze niet deugdelijk blijkt te zijn, in beginsel voor rekening van [gedaagde]. Dit zou slechts anders zijn indien [betrokkene 3] tegen het advies van [gedaagde] in opdracht heeft gegeven de serre te plaatsen op een strokenfundering. Dat is echter niet gesteld. Integendeel, [gedaagde] heeft gesteld dat zij, na inlichtingen te hebben ingewonnen bij de gemeente waaruit bleek dat een strokenfundering mogelijk was, die fundering heeft geplaatst. [gedaagde] heeft problemen met de fundering ook niet uitgesloten van de garantie.
4.5 [gedaagde] kan zich evenmin verschuilen achter het feit dat de gemeente een verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven en dat de gemeente, naar [gedaagde] stelt, haar heeft geïnformeerd dat een strokenfundering zou volstaan. Zelfs al zou het zo zijn dat ook de gemeente daarmee een beoordelingsfout heeft gemaakt, dan nog doet die niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van [gedaagde] en aan het feit dat [gedaagde] de deugdelijkheid van de serre heeft gegarandeerd. De rechtbank verwerpt dus het verweer dat [gedaagde] bij het leveren en plaatsen van de serre “geheel te goeder trouw is geweest”.
4.6 Op het verweer dat de garantie niet overdraagbaar was, oordeelt de rechtbank als volgt. Een garantie zoals door [gedaagde] aan het echtpaar [betrokkene 3] is verstrekt, is in beginsel overdraagbaar, tenzij de overdraagbaarheid op de voet van artikel 3:83 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) door een beding tussen schuldeiser en schuldenaar (hier: het echtpaar [betrokkene 3] en [gedaagde]) is uitgesloten. Een overdracht in strijd met zo’n beding is ongeldig. [gedaagde] heeft gesteld dat zij ten tijde van het leveren en plaatsen van de serre mondeling met [betrokkene 3], de echtgenoot van [betrokkene 1], heeft afgesproken dat de garantie niet overdraagbaar was. [eiseres] betwist deze stelling. Uit de bewoordingen van de garantie op de factuur blijkt niet van deze afspraak. De rechtbank zal [gedaagde] dan ook overeenkomstig haar aanbod toelaten tot het bewijs van haar stelling dat zij met [betrokkene 3] is overeengekomen dat de garantie niet overdraagbaar was.
4.7 Naar de rechtbank begrijpt, beroept [eiseres] zich echter, voor het geval [gedaagde] er in zou slagen te bewijzen dat zij met [betrokkene 3] heeft afgesproken dat de garantie niet overdraagbaar was, erop dat zij zich de garantie heeft laten overdragen in het redelijk vertrouwen, in de zin van artikel 3:36 BW, op het bestaan van deze garantie. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] uit de mededeling op de factuur in redelijkheid mocht afleiden dat [gedaagde] aan het echtpaar [betrokkene 3] een overdraagbare garantie op de serre had gegeven. Dit vertrouwen is door toedoen van [gedaagde] ontstaan, nu deze niet schriftelijk de niet-onoverdraagbaarheid daarvan heeft bedongen, maar juist op de factuur, die aan [eiseres] ten tijde van levering van de woning gezien de notariële akte al bekend was, zonder voorbehoud een garantie van 15 jaar heeft gegeven.
4.8 [gedaagde] heeft in dit verband echter aangevoerd dat zij reeds in oktober 2000 aan notariskantoor Snoek te Gorinchem heeft medegedeeld dat de garantie niet-overdraagbaar was, zodat [eiseres] daarvan reeds in die periode op de hoogte was. [gedaagde] verbindt hieraan de conclusie dat [eiseres], door desondanks de woning aan haar te doen leveren, het risico heeft aanvaard dat zij geen beroep meer kon doen op de garantie. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid, indien deze zou komen vast te staan, inderdaad in de weg staat aan het slagen van het beroep van [eiseres] op artikel 3:36 BW. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank doorslaggevend het moment van het passeren van de akte van cessie, nu [eiseres] op dat moment de overdracht van de garantie heeft aanvaard. De rechtbank zal [gedaagde] dan ook toelaten tot het bewijs van haar stelling dat zij [eiseres] voorafgaand aan het passeren van de akte van cessie had medegedeeld dat de garantie niet-overdraagbaar was.
4.9 Om redenen van proceseconomomie zal [gedaagde] thans zowel de gelegenheid krijgen te bewijzen dat de vordering niet-overdraagbaar was als dat zij aan [eiseres] voor het passeren van de akte van cessie de niet-overdraagbaarheid van de garantie heeft medegedeeld. De rechtbank tekent echter thans reeds aan dat indien [gedaagde] er niet in slaagt te bewijzen dat de garantie niet-overdraagbaar was, zij aan een oordeel over de vraag of [eiseres] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de garantie overdraagbaar was, niet zal toekomen.
4.10 Nadat [eiseres] voorafgaand aan de comparitie de factuur van [naam bedrijf] in het geding had gebracht, alsmede de bankafschriften waaruit haar betaling blijkt, heeft [gedaagde] haar betwisting van de opdracht aan Bas Verspuy en de hoogte van de kosten daarvan niet langer gehandhaafd. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de vordering toewijsbaar is indien [gedaagde] in het haar opgedragen bewijs van de niet-overdraagbaarheid niet slaagt, óf indien zij daarin wel slaagt, maar niet in het bewijs dat zij aan [eiseres] reeds voor het passeren van de akte van cessie de niet-overdraagbaarheid van de garantie heeft medegedeeld. De rechtbank zal de wettelijke rente in dat geval echter toewijzen vanaf 6 april 2004, respectievelijk 3 mei 2004, de data waarop [eiseres] de rekening van [naam bedrijf] heeft betaald.
4.11 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Het tussentijds instellen van hoger beroep zal niet worden toegestaan.
draagt [gedaagde] op te bewijzen dat zij ten tijde van de plaatsing en levering van de serre met haar opdrachtgever [betrokkene 3] heeft afgesproken dat de garantie niet overdraagbaar zou zijn,
draagt [gedaagde] op te bewijzen dat zij [eiseres] voorafgaand aan het passeren van de akte van cessie heeft medegedeeld dat de garantie niet-overdraagbaar was,
bepaalt dat, voor zover [gedaagde] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, de getuigen door de rechtbank (mr. A.E.B. ter Heide) gehoord zullen worden in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden januari 2005 tot en met maart 2005, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n) vastgestelde tijdstip in beginsel niet zal worden gewijzigd,
verstaat dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegenheid meer zal worden gegeven voor het doen horen van getuigen,
verwijst in dat geval de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde], waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren, of voor bepaling datum vonnis,
bepaalt dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn,
bepaalt dat, voor zover partijen in verband met de getuigenverhoren zich nog van (schriftelijke) (bewijs)stukken willen bedienen, zij deze stukken uiterlijk twee weken tevoren in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toe zullen zenden,
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.B. ter Heide en uitgesproken in het openbaar op 29 december 2004.