ECLI:NL:RBARN:2004:AS4051

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
103176
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan papierpulp tijdens zeevervoer

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, draait het om een vordering tot schadevergoeding in verband met de verontreiniging van balen papierpulp die per zeeschip zijn vervoerd. De eisers, IF SKADEFÖRSÄKRING AB en andere betrokken partijen, vorderen dat de rechtbank River Liner en Elbe Shipping hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de schade die is ontstaan tijdens het vervoer. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis uitgesproken en na een comparitie van partijen is het proces verder gegaan. De feiten van de zaak zijn als volgt: de balen papierpulp zijn van Portugal naar Nederland vervoerd, maar bij aankomst bleken ze verontreinigd te zijn met zand en houtdeeltjes. De eisers stellen dat de verontreiniging is ontstaan tijdens het zeevervoer, terwijl de gedaagden, River Liner en Elbe Shipping, betwisten dat zij hiervoor aansprakelijk zijn. Zij wijzen erop dat de verontreiniging mogelijk al bij het inladen is ontstaan, wat onder de verantwoordelijkheid van de afzender, Celbi, valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de FIOS-clausule op de cognossementen van toepassing is, wat betekent dat de ladingbelanghebbende verantwoordelijk is voor de kosten van het inladen en dat de vervoerder niet aansprakelijk is voor schade die is ontstaan door de wijze van inladen. De rechtbank heeft partijen toegelaten tot bewijslevering over de vraag of de verontreiniging tijdens het zeevervoer is opgetreden en of er voldoende toezicht is gehouden tijdens het inladen. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en getuigenverhoren.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 103176 / HA ZA 03-1357
Datum vonnis: 1 december 2004
Vonnis
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar Zweeds recht
IF SKADEFÖRSÄKRING AB,
tevens handelende onder de naam IF P&C INSURANCE LTD.,
gevestigd te Stockholm, Zweden,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SAPPI NIJMEGEN BV,
gevestigd te Nijmegen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SAPPI MAASTRICHT B.V.,
gevestigd te Maastricht,
4. de rechtspersoon naar Portugees recht
CELULOSE BEIRA INDUSTRIAL (CELBI) S.A.,
gevestigd te Figuera da Foz, Portugal,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
5. de rechtspersoon naar Duits recht
STORA ENSO PULP INTERNATIONAL GMBH,
gevestigd te Düsseldorf, Duitsland,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INKOOP-COMBINATIE “DE EENDRACHT”B.V.
gevestigd te Zaandam,
7. de naamloze vennootschap
BERGHUIZER PAPIERFABRIEK NV,
gevestigd te Wapenveld,
eisers in conventie,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. J.J. Schelling en mr. M.J.E. Harmsen te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap naar Duits recht
MS RIVER LINER GMBH & CO KG,
gevestigd te Haren (Ems), Duitsland
2. de rechtspersoon naar Duits recht
ELBE SHIPPING GMBH,
gevestigd te Haren (Ems), Duitsland,,
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. E.A. van der Dussen,
advocaat mr. K.H.L. van Waasbergen te Rotterdam.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 12 november 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
* een conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
* een conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
* een conclusie van dupliek in reconventie;
* een akteverzoek van de zijde van IF c.s..
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
Het gaat in deze procedure om het vervoer over zee onder cognossement van twee partijen balen “Prime Bleached Eucalyptus Kraft Pulp” van Figueira da Foz in Portugal naar Nijmegen, respectievelijk Velsen. De afzender van de eerste partij van 600 balen papierpulp was Celulose Beira Industrial (Celbi) S.A. te Figueira da Foz, Portugal - hierna: Celbi -, de ontvanger Sappi Nijmegen B.V. - hierna: Sappi. Van de tweede partij van 574 balen papierpulp was Celbi zowel afzender als ontvanger.
Het vervoer geschiedde met het zeeschip Pola, waarvan MS River Liner GmbH & Co KG te Haren, Duitsland - hierna: River Liner - de reder is. Elbe Shipping GmbH te Haren, Duitsland - hierna: Elbe Shipping - is beherend vennoot van River Liner. De balen papierpulp zijn in open vrachtwagens vervoerd van de vestiging van Celbi, 25-30 km landinwaarts gelegen, naar de haven van Figueira da Foz.
Voor het vervoer zijn twee op naam gestelde cognossementen afgegeven, die zijn getekend door de kapitein van de Pola. Behalve de reeds genoemde afzender en ontvanger stonden als Notify Address vermeld voor het vervoer van de 600 balen Stora Enso Transport and Distribution GmbH te Hamburg - hierna: Stora Enso - en voor het vervoer van de 574 balen Nederlandsch Bevrachtingskantoor B.V. te Velsen - hierna: het Bevrachtingskantoor -. Op de cognossementen stond de volgende voorbedrukte tekst:
“Shipped at the Port of Loading in apparent good order and condition on board of the Vessel for carriage to the Port of Discharge or so near there to as she may safely get the goods specified above.
Weight, measure, quality, quantity, condition, contents and value unknown.”
Op de cognossementen is de afkorting “F.I.O.S.” geprint (wat Free in and out stowed betekent).
Op 7 mei 2001 tussen 9 en 18:30 uur heeft een stuwadoor in opdracht van Celbi de balen geladen in de Pola. Tijdens het laden stond er een sterke wind, 7 à 8 Beaufort. De Pola is dezelfde dag vertrokken. Tussen aankomst in de haven van Figueira da Foz op 5 mei 2001 en het laden van de balen papierpulp op 7 mei 2001 was het schip geïnspecteerd door een inspecteur die in opdracht van Celbi handelde. Deze heeft geen bijzonderheden opgemerkt. De inspecteur heeft foto’s van het lege ruim gemaakt.
De Pola is op 12 mei 2001 in Velsen aangekomen. Bevrachtingskantoor heeft als ontvangstexpediteur op 14 mei 2001 de 574 balen papierpulp gelost. Zij is vervolgens doorgevaren naar Nijmegen, waar zij op 15 mei 2001 de 600 balen papierpulp heeft gelost. Tijdens het lossen werd vastgesteld dat op de balen papier en in de flappen van de verpakking kleine deeltjes zand en hout zaten. Nadat Sappi het lossen om die reden had gestaakt, hebben partijen besloten het lossen voort te zetten en te overleggen over een manier om de balen papierpulp te reconditioneren. De deeltjes zand en hout zijn ook aangetroffen in de in Velsen geloste balen papierpulp.
De balen papierpulp zijn gereconditioneerd. De in Velsen geloste balen papierpulp zijn na lossing en ontdekking van de verontreiniging verkocht en geleverd aan Berghuizer Papierfabriek N.V. te Wapenveld - hierna: Berghuizer -.
Het geschil
in conventie en voorwaardelijke reconventie
IF c.s. vorderen dat de rechtbank in een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis River Liner en Elbe Shipping hoofdelijk, althans ieder voor zich, veroordeelt tot betaling van € 97.657,12, te vermeerderen met de wettelijke rente, de overige door IF c.s. geleden schade, inclusief de redelijke kosten van rechtsbijstand voorafgaand aan de dag van dagvaarding en de kosten van het geding in conventie.
IF c.s. stellen dat River Liner c.s. aansprakelijk zijn voor de kosten van reconditionering van de balen papierpulp. De kapitein heeft een schoon cognossement afgegeven. Dit betekent dat de contaminatie van de balen heeft plaatsgevonden in de periode dat River Liner verantwoordelijk was voor de lading, bijvoorbeeld door opwaaiend stof tijdens het inladen van de balen in de Pola.
River Liner c.s. voeren gemotiveerd verweer, dat voorzover nodig hierna aan de orde zal komen. Zij voeren onder de voorwaarde dat zij in conventie worden veroordeeld tot betaling van de gevorderde schade of enig deel daarvan, dat de rechtbank Celbi veroordeelt tot betaling aan hen van hetgeen waartoe zij in conventie worden veroordeeld, te vermeerderen met de proceskosten in reconventie.
River Liner c.s. stellen dat volgens IF c.s. de vervuiling van de balen is ontstaan tijdens het inladen van de balen. Dit inladen gebeurde op grond van het FIOS-beding (Free in and out stowed) onder verantwoordelijkheid van Celbi door een door deze benoemde stuwadoor. Dit brengt mee dat Celbi aansprakelijk is tegenover River Liner voor de door deze geleden schade tengevolge van het gebrekkige inladen.
Celbi voert gemotiveerd verweer tegen de vordering in voorwaardelijke reconventie.
De beoordeling
in conventie
Bevoegdheid
River Liner c.s. hebben de bevoegdheid van de rechtbank niet betwist. Omdat partijen in verschillende Lidstaten zijn gevestigd, moet de rechtbank ambtshalve haar bevoegdheid vaststellen. Voor het vervoer zijn cognossementen afgegeven. River Liner c.s. hebben onbetwist gesteld dat River Liner met Haeger & Schmidt GmbH - hierna: H&S - een tijdbevrachtingsovereenkomst heeft gesloten en dat H&S voor het onderhavige vervoer een reisbevrachtingsovereenkomst heeft gesloten met - naar de rechtbank aanneemt - Celbi. De recht- en regelmatige cognossementshouder van de balen papierpulp bestemd voor Nijmegen was ten tijde van de lossing Sappi Nijmegen B.V. - hierna: Sappi. Zij was geen partij bij de reisbevrachtingsovereenkomst. De balen papierpulp bestemd voor Velsen zijn in ontvangst genomen door Bevrachtingskantoor als expediteur voor Celbi, de afzender. River Liner was geen partij bij de reisbevrachtingsovereenkomst. Daarom is niet komen vast te staan dat er tussen de vervoerder en de recht- en regelmatige cognossementshouders een vervoersovereenkomst / bevrachtingsovereenkomst bestond.
Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 27 oktober 1998, NJ 2000, 60 (Alblasgracht) is in een situatie als deze de vordering van een recht- en regelmatige houder van een cognossement tegen de zeevervoerder met betrekking tot schade aan de lading niet een vordering ten aanzien van een verbintenis uit overeenkomst (art. 5 aanhef en onder 1) van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb nr. L012/1 - hierna: de EEX-Vo.), maar een vordering ten aanzien van een verbintenis uit onrechtmatige daad (art. 5 aanhef en onder 3) EEX-Vo). Omdat River Liner de balen papierpulp in twee Nederlandse havens moest afleveren (Velsen en Nijmegen), heeft de Nederlandse rechter op grond van dit artikelonderdeel rechtsmacht. Deze rechtbank is relatief bevoegd ten aanzien van de vordering met betrekking tot de balen papierpulp bestemd voor Nijmegen, omdat de loshaven zich in haar arrondissement bevindt (art. 629 Rv). Gezien de verknochtheid met deze vordering is de rechtbank ook ten aanzien van de vordering met betrekking tot de balen papierpulp bestemd voor Velsen relatief bevoegd.
Toepasselijk recht
Tijdens de comparitie van partijen hebben partijen er uitdrukkelijk voor gekozen dat de rechter het geschil beoordeelt aan de hand van Nederlands recht.
Subrogatie
IF c.s. hebben onbetwist gesteld dat IF de ladingbelanghebbenden bij beide vervoersovereenkomsten schadeloos heeft gesteld en dientengevolge is gesubrogeerd in de rechten van de ladingbelanghebbenden. Dit betekent dat de - gestelde - vordering niet (meer) toebehoort aan de overige eisers, die zekerheidshalve als eisers waren vermeld, en dat de vordering voorzover door hen ingesteld, zal worden afgewezen.
Kern van het geschil
In conventie staat de vraag centraal of de balen papierpulp verontreinigd zijn geraakt in een periode dat River Liner daarvoor verantwoordelijk was. IF stelt dat dit zo is, omdat de kapitein van de Pola een schoon cognossement heeft afgegeven, wat meebrengt dat de afzender de balen in niet verontreinigde staat ten vervoer aan River Liner heeft aangeboden. Omdat de balen bij lossing verontreinigd waren, moet de verontreiniging hebben plaatsgevonden in de periode na ontvangst van de balen in Figueira da Foz en vóór lossing. IF voegt daar nog aan toe dat de verontreiniging is opgetreden tijdens het inladen of het zeevervoer. Tijdens het inladen stond er een sterke wind die vermoedelijk zand- en houtdeeltjes heeft doen opwaaien die vervolgens tussen de balen en in het ruim terecht zijn gekomen.
River Liner c.s. wijzen er in hun verweer in de eerste plaats op dat het inladen niet onder hun verantwoordelijkheid is geschied, maar onder die van Celbi. Door de vermelding in het cognossement van de clausule FIOS (Free in and out stowed) was ook voor de recht- en regelmatige cognossementshouder duidelijk dat het laden niet onder haar verantwoordelijkheid gebeurde. Als de verontreiniging tijdens het inladen is gebeurd, zijn zij daarvoor niet aansprakelijk. In de tweede plaats wijzen River Liner c.s. erop dat de verontreiniging van de verpakking bij de gebruikelijke en redelijkerwijs te vergen controle door de kapitein bij het inladen niet waarneembaar was, zodat de afgifte van het schone cognossement hun niet kan worden tegengeworpen. Zij wijzen er ter ondersteuning van deze stelling op dat de verontreiniging zelfs niet is opgemerkt door het Bevrachtingskantoor toen deze op 14 mei 2001 de 574 balen in Velsen loste. River Liner c.s. voegen daar aan toe dat de verontreiniging op het bedrijfsterrein van Celbi of tijdens het transport van de balen papierpulp over de weg naar Figueira da Foz is opgetreden.
IF heeft daar weer tegenin gebracht dat de FIOS-clausule niet de dwingendrechtelijke aansprakelijkheid van de vervoerder voor schade tengevolge van een onjuiste inlading kan uitsluiten en dat de verontreiniging - als deze al bij inlading aanwezig was - wel degelijk waarneembaar was.
Grondslag van de aansprakelijkheid
De cognossementen zijn getekend door de kapitein van de Pola. De Pola is niet in rompbevrachting gegeven. Dat brengt mee dat River Liner op grond van art. 8:481 lid 2, laatste zin BW in haar hoedanigheid van reder als vervoerder onder het cognossement wordt aangemerkt.
Het schone cognossement voor de balen papierpulp bestemd voor Nijmegen
De rechtbank zal eerst onderzoeken welke de gevolgen zijn van de door de kapitein afgegeven schone cognossementen. Hierna zal blijken dat het enig verschil maakt of het gaat om de balen papierpulp bestemd voor Nijmegen of om de balen papierpulp bestemd voor Velsen. De rechtbank zal eerst de vordering van IF met betrekking tot de schade aan de balen papierpulp bestemd voor Nijmegen bespreken.
Geadresseerde van dit zeevervoer is Sappi. Zij heeft als recht- en regelmatige cognossementshouder aflevering van de balen papierpulp gevorderd. Op grond van art. 8:414 lid 1 BW is tegenover de cognossementshouder te goeder trouw geen tegenbewijs tegen het cognossement toegelaten. Goede trouw wordt verondersteld aanwezig te zijn (vgl. art. 3:118 lid 3 BW). River Liner c.s. hebben niet gesteld dat Sappi niet te goeder trouw zou zijn ten aanzien van de verontreiniging van de balen papierpulp. Dit betekent dat tussen IF als gesubrogeerde in de rechten van Sappi enerzijds en River Liner c.s. anderzijds vaststaat dat de vervoerder de balen papierpulp in “apparent good order and condition” heeft ontvangen. Tegenbewijs daartegen is niet toegelaten.
River Liner c.s. hebben echter gesteld dat de kapitein en de bemanning de verontreiniging van de balen papierpulp bij het gebruikelijke en redelijkerwijs te vergen onderzoek niet hadden kunnen ontdekken. Zij stellen dat de zand- en houtdeeltjes reeds tijdens het inladen aanwezig waren en tussen de plooien van de verpakking en tussen de door stalen draden samengebonden balen verstopt zaten en dat deze niet te ontdekken waren bij het gebruikelijke en redelijkerwijs te vergen onderzoek. IF heeft het verweer gemotiveerd betwist.
De vraag rijst of dit verweer een bevrijdend verweer is, waarvoor River Liner c.s. stelplicht en bewijsrisico en -last dragen of een gemotiveerde betwisting van de stelling van IF dat de zaken tijdens het vervoer zijn verontreinigd, met het gevolg dat IF moet bewijzen dat - als de zaken bij aanbieding ten vervoer verontreinigd waren - de vervoerder deze verontreiniging bij de gebruikelijke en redelijkerwijs te vergen controle had moeten ontdekken en een bemerking had moeten maken op het cognossement. In de rechtspraak treft men verschillende benaderingen aan (Hof Amsterdam 14 september 1995, S&S 1998, 80, Brouwersgracht: de vervoerder dient te bewijzen dat het gebrek aan de vervoerde zaken bij een gebruikelijke en redelijke inspectie niet waargenomen behoefde te worden; Hof Den Haag 30 oktober 2001, S&S 2002, 24, Nedlloyd Clement: de vervoerder mag tegenover het aan het schone cognossement te ontlenen vermoeden dat zaken vervoersgeschikt waren tegenbewijs leveren dat de zaken niet vervoersgeschikt waren; Hof Den Haag 25 september 2001, S&S 2004, 38, Nedlloyd Napier: de bewijslast dat de zaken bij inlading gezond en ook overigens vervoersgeschikt waren rust op de ladingbelanghebbenden; vgl. H. Boonk, Zeevervoer onder cognossement, Arnhem 1993, p. 86 die onder vermelding van oudere jurisprudentie verdedigt dat de landingbelanghebbende dient te bewijzen dat de toestand van de lading de vervoerder ertoe had moeten brengen een bemerking op het cognossement te plaatsen).
De rechtbank overweegt als volgt. In de kern genomen gaat het erom dat River Liner c.s. wordt verweten dat zij zijn tekortgeschoten in de verbintenis om de balen papierpulp te vervoeren en ongeschonden af te leveren aan de recht- en regelmatige cognossementshouder. De kapitein van de Pola heeft een schoon cognossement afgegeven, zodat vaststaat dat de balen papierpulp klaarblijkelijk in goede orde en conditie zijn ontvangen. De balen papierpulp zijn echter in verontreinigde toestand afgeleverd aan Sappi. Deze omstandigheid levert een vermoeden op dat de balen papierpulp verontreinigd zijn geraakt tijdens het zeevervoer en dat River Liner c.s. tekort zijn geschoten in de nakoming van hun hierboven genoemde verplichting uit de vervoersovereenkomst. River Liner c.s. zullen daarom worden toegelaten om tegenbewijs tegen dit vermoeden te leveren, in het bijzonder aan de hand van hun verweer dat de balen papierpulp reeds verontreinigd waren, toen zij ten vervoer werden aangeboden en dat River Liner c.s. deze verontreiniging niet door het gebruikelijke en redelijkerwijs te vergen onderzoek hadden behoeven te ontdekken.
Als River Liner c.s. slagen in het leveren van het tegenbewijs, is het vermoeden weerlegd. In dat geval moet IF bewijzen dat de verontreiniging is opgetreden tijdens het zeevervoer, waaronder de rechtbank ook IF’s stelling begrijpt dat het ruim was verontreinigd, doordat tengevolge van de harde wind vuil en zand in het ruim was gewaaid. River Liner c.s. hebben die stelling gemotiveerd betwist. IF zal om proceseconomische redenen reeds thans worden toegelaten dit bewijs te leveren.
De FIOS-clausule
De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag voor welke schadeoorzaken River Liner c.s. aansprakelijk zijn. Het gaat dan met name over de vraag of zij aansprakelijk zijn voor de schade als komt vast te staan dat de verontreiniging ten gevolge van de wijze van inladen is ontstaan. Het komt aan op de uitleg van de FIOS-clausule (“Free in and out stowed”) en de verhouding tot het dwingendrechtelijke art. 8:381 lid 2 BW dat de vervoerder verplicht de zaken behoorlijk en zorgvuldig te laden, te behandelen, te stuwen, te vervoeren, te bewaren, te verzorgen en te lossen.
Volgens River Liner c.s. is de FIOS-clausule een risicobeding dat inhoudt dat de ladingbelanghebbende - en niet de vervoerder - verantwoordelijk en aansprakelijk is voor schade ontstaan ten gevolge van de wijze van inladen (en stuwen). Volgens IF is de FIOS-clausule een kostenbeding, dat niet meer inhoudt dan dat de ladingbelanghebbende de kosten van het inladen betaalt. De clausule impliceert volgens IF niet dat de aansprakelijkheid overgaat van de vervoerder op de ladingbelanghebbende. Dat is bovendien in strijd met artikel 8:381 lid 2 BW. IF stelt voorts dat de FIOS-clausule de vervoerder in ieder geval niet ontslaat van een controle van de inladingswerkzaamheden.
De rechtbank overweegt dat de FIOS-clausule is geprint op de cognossementen. Partijen hebben niet gesteld dat andere feiten dan deze print op de cognossementen van belang zijn voor de uitleg van het beding. De strekking van de FIOS-clausule wordt daarom bepaald door de uitleg die in kringen van zeevervoer in het algemeen wordt gegeven aan deze clausule. Omdat het hier een gestelde verontreiniging tijdens het inladen betreft, gaat het vooral om de vraag of de woorden “Free in” slechts betekenen dat de inlading geschiedt op kosten van de ladingbelanghebbende of dat daaraan ook de strekking moet worden toegekend dat de vervoerder niet aansprakelijk is voor schade aan de lading, ontstaan ten gevolge van de wijze van inladen.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 januari 1968, NJ 1968, 112 (Favoriet) volgt dat de in een bevrachtingsovereenkomst voorkomende clausule “Free in and out” aldus moet worden uitgelegd dat de vervoerder niet aansprakelijk is voor schade ten gevolge van de wijze van inladen en lossen ontstaan. Deze uitleg is in recentere uitspraken ook gevolgd (Hof Den Haag 23 maart 1993, S&S 1994, 40, Amfititri en Rb Rotterdam 11 februari 1994, S&S 1995, 25, Sea Star) en wordt ook gevolgd in de literatuur (H. Boonk, Zeevervoer onder cognossement, Arnhem 1993, p. 63-64 en 99-103 en H. van der Wiel, de spanning tussen de F.I.O.S.-clausule en de Hague-Visby Rules, TVR 2001, p. 79 e.v.).
Uit het Favoriet-arrest en de jurisprudentie en literatuur, weergegeven in het artikel van Van der Wiel (vgl. ook PG Boek 8, Deventer 1992, p. 318) volgt ook dat een FIOS-clausule als aansprakelijkheidsbeding niet strijdig is met het dwingendrechtelijke regime in Boek 8 BW: behoudens een zich hier niet voordoende uitzondering is het de vervoerder toegestaan zich vrij te tekenen van aansprakelijkheid voor schade die is ontstaan ten gevolge van de wijze van inladen, als het inladen onder de verantwoordelijkheid van de ladingbelanghebbende geschiedt. Aangezien de FIOS-clausule is vermeld op het cognossement, kan zij ook worden tegengeworpen aan de recht- en regelmatige cognossementshouder. De slotsom is daarom dat River Liner c.s. niet aansprakelijk tegenover IF zijn, als komt vast te staan dat de verontreiniging ten gevolge van de wijze van inladen is ontstaan.
Het voorgaande lijdt uitzondering als namens de vervoerder onvoldoende toezicht is gehouden op de wijze van inladen. Onvoldoende toezicht door de kapitein of de bemanning bij het inladen is een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit het cognossement. IF heeft gesteld dat namens de vervoerder onvoldoende toezicht is gehouden bij het inladen. River Liner c.s. hebben deze stelling gemotiveerd betwist. IF zal daarom worden toegelaten dit bewijs te leveren.
Het schone cognossement voor de balen papierpulp bestemd voor Velsen
Ten slotte zal de rechtbank de vordering van IF met betrekking tot de schade aan de balen papierpulp bestemd voor Velsen onderzoeken. Geadresseerde van dit zeevervoer is de afzender Celbi. De balen papierpulp zijn in ontvangst genomen door de ontvangstexpediteur Bevrachtingskantoor, die handelde in opdracht van Celbi. Op grond van HR 16 januari 1998, NJ 1999 (Enarxis) kunnen River Liner c.s. zich tegenover Celbi, in wier rechten IF is gesubrogeerd, beroepen op de persoonlijke verhouding van de vervoerder tegenover Celbi (art. 8:441 lid 3, laatste zin, BW) en geldt art. 8:414 lid BW, dat bepaalt dat tegenbewijs tegen het cognossement niet is toegelaten, niet.
In de verhouding tussen IF als gesubrogeerde in de rechten van Celbi, en River Liner c.s. heeft het cognossement daarom de status van een onderhandse akte. Op grond van de art. 157 lid 2 j° 151 lid 2 Rv levert de verklaring “Shipped ... in apparent good order and condition” tussen partijen dwingend bewijs op, maar staat tegenbewijs daartegen open. River Liner c.s. hebben gesteld dat de verontreinigingen niet waren te ontdekken bij een gebruikelijk en redelijkerwijs te vergen onderzoek. Zij hebben niet gesteld dat verklaring dat de goederen in ogenschijnlijke goede orde en conditie zijn ontvangen een vergissing is en dat zij daartegen tegenbewijs wensen te leveren. De rechtbank zal hun daarom niet de gelegenheid geven tot het leveren van dit tegenbewijs.
Ook met betrekking tot de balen papierpulp bestemd voor Velsen hebben River Liner c.s. gesteld dat de verontreiniging reeds aanwezig was, toen de balen ten vervoer werden aangeboden, maar dat deze niet was te ontdekken bij het gebruikelijke en redelijkerwijs te vergen onderzoek en hebben zij betwist dat de verontreiniging tijdens het vervoer is opgetreden.
Op dezelfde gronden als is overwogen in rechtsoverweging 4.13 zal River Liner c.s. worden toegelaten tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat de verontreiniging van de balen papierpulp is ontstaan tijdens het zeevervoer, in het bijzonder aan de hand van hun verweer dat de balen papierpulp reeds verontreinigd waren, toen zij ten vervoer werden aangeboden en dat River Liner c.s. deze verontreiniging niet door het gebruikelijke en redelijkerwijs te vergen onderzoek hadden behoeven te ontdekken.
Op dezelfde gronden als is overwogen in rechtsoverwegingen 4.15 en 4.20, zal IF worden toegelaten het bewijs te leveren van haar stellingen dat de verontreiniging is ontstaan tijdens het zeevervoer, waaronder de rechtbank ook IF’s stelling begrijpt dat het ruim was verontreinigd, doordat tengevolge van de harde wind vuil en zand in het ruim was gewaaid en dat namens de vervoerder onvoldoende toezicht is gehouden bij het inladen van de balen papierpulp.
Hetgeen in rechtsoverwegingen 4.18-19 is overwogen, geldt ook voor de vordering met betrekking tot de schade aan balen papierpulp bestemd voor Velsen.
Bewijslevering
Partijen worden over en weer toegelaten tot het leveren van bewijs van hun stellingen. De rechtbank beveelt aan dat eerst de getuigen van River Liner c.s. zullen worden gehoord, zowel in de enquête van het bewijsthema, ten aanzien waarvan zij is toegelaten tot tegenbewijs, als in de contra-enquête van de bewijsthema’s, ten aanzien waarvan IF is toegelaten tot bewijs, waarna de getuigen van IF worden gehoord. Mochten River Liner c.s., nadat de getuigen van IF in de enquête van de bewijsthema’s, ten aanzien waarvan IF is toegelaten tot bewijs, zijn gehoord, behoefte hebben aanvullend getuigen in de contra-enquête van deze bewijsthema’s te horen, dan zal zij daartoe de gelegenheid krijgen.
in conventie en voorwaardelijke reconventie
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank:
in conventie
laat River Liner c.s. toe tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat de verontreiniging van de balen papierpulp is ontstaan tijdens het zeevervoer, in het bijzonder aan de hand van hun verweer dat de balen papierpulp reeds verontreinigd waren, toen zij ten vervoer werden aangeboden en dat River Liner c.s. deze verontreiniging niet door het gebruikelijke en redelijkerwijs te vergen onderzoek hadden behoeven te ontdekken
laat IF toe te bewijzen dat
(1) dat de verontreiniging is ontstaan tijdens het zeevervoer, waaronder de rechtbank ook IF’s stelling begrijpt dat het ruim was verontreinigd, doordat tengevolge van de harde wind vuil en zand in het ruim was gewaaid en
(2) dat namens de vervoerder onvoldoende toezicht is gehouden bij het inladen van de balen papierpulp,
bepaalt dat, voor zover River Liner c.s. en IF dit bewijs door middel van getuigen willen leveren, de getuigen door de rechtbank (mr. F.J. de Vries) gehoord zullen worden in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd (in beginsel op een woensdag),
verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden januari tot en met april 2005, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n) vastgestelde tijdstip in beginsel niet zal worden gewijzigd,
verstaat dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegenheid meer zal worden gegeven voor het doen horen van getuigen,
verwijst in dat geval de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van IF, waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren, of voor bepaling datum vonnis,
bepaalt dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn,
bepaalt voorts dat de partijen, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is tot het geven van inlichtingen en tot het aangaan van een schikking, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat, voor zover partijen in verband met de getuigenverhoren zich nog van (schriftelijke) (bewijs)stukken willen bedienen, zij deze stukken uiterlijk twee weken tevoren in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toe zullen zenden,
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
in conventie en reconventie
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en uitgesproken in het openbaar op 1 december 2004.
de griffier de rechter