Uitspraak
Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 120275 / KG ZA 04-727 en 120860 / KG ZA 04-759
Datum vonnis: 10 december 2004
Vonnis
in kort geding
in de zaak met rolnummer 04-727:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VEKA SCHEEPSBOUW B.V.,
gevestigd te Werkendam,
eiseres bij dagvaarding van 26 november 2004,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. J.F. van der Stelt te Rotterdam,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIJLSMA SHIPYARD B.V.,
gevestigd te Lemmer,
eiseres, tevens eiseres in het incident tot voeging,
procureur mr. E.A. van der Dussen,
advocaten mrs. E.J. Heijnen en Th.P.J. Hanssen te Rotterdam,
tegen
1. de onderlinge waarborgmaatschappij met uitgesloten aansprakelijkheid
SCHEPEN ONDERLINGE NEDERLAND U.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Groningen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRIGITTE DUIKERSLOOT B.V.,
gevestigd te Purmerend,
kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagden,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr. P.E. van Dam te Rotterdam,
alsmede in de zaak met rolnummer 04-759:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIJLSMA SHIPYARD B.V.,
gevestigd te Lemmer,
eiseres,
procureur mr. E.A. van der Dussen,
advocaten mrs. E.J. Heijnen en Th.P.J. Hanssen te Rotterdam,
tegen
1. de onderlinge waarborgmaatschappij met uitgesloten aansprakelijkheid
SCHEPEN ONDERLINGE NEDERLAND U.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Groningen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRIGITTE DUIKERSLOOT B.V.,
gevestigd te Purmerend,
kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagden,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr. P.E. van Dam te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk Veka, Bijlsma, SON en Duikersloot.
Het incident in de zaak met rolnummer 04-727
Bijlsma heeft verzocht zich te mogen voegen aan de zijde van Veka. Nu SON en Duikersloot daartegen geen bezwaar hebben gemaakt en Bijlsma een rechtstreeks en in rechte erkenbaar belang heeft om als partij in het geding op te komen (vgl. HR 15-11-1996, NJ 1997, 482), zal het verzoek van Bijlsma worden toegewezen.
Het verloop van de procedure
Veka en Bijlsma hebben SON en Duikersloot ter zitting in kort geding afzonderlijk doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de desbetreffende dagvaarding. Met goedvinden van alle partijen zijn de beide zaken wegens verknochtheid door de voorzieningenrechter ter zitting gevoegd behandeld.
Veka heeft bij akte houdende wijziging en vermeerdering van eis haar eis in de zaak met rolnummer 04-727 gewijzigd overeenkomstig hetgeen in die akte is opgenomen.
SON en Duikersloot hebben in beide zaken geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaten van partijen hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht. Ten slotte is vonnis bepaald.
Nadat Bijlsma zich aan de zijde van Veka heeft gevoegd, Veka een akte houdende wijziging en vermeerdering van eis heeft ingediend, en Veka en Bijlsma beide ter zitting hebben geconcludeerd tot opheffing van alle gelegde beslagen, is de uiteindelijke vordering van Veka en Bijlsma exact hetzelfde. Gelet hierop zullen beide vorderingen hierna tezamen worden besproken en beoordeeld.
De vaststaande feiten in de gevoegde zaken
1. Veka heeft de scheepswerf Santierul Naval Orsova te Orsova in
Roemenië opdracht gegeven tot de bouw van een casco van een binnenschip voor een bedrag van € 1.186.800,-. Dit is vastgelegd in een tussen partijen op 15 januari 2003 gesloten overeenkomst.
2. Aangezien Bijlsma uiteindelijk de afbouw van het hiervoor
bedoelde casco ter hand zou nemen, hebben Veka en Bijlsma daartoe op 14 september 2004 een overeenkomst gesloten. De aanhef en artikel 1 en 3 van deze overeenkomst luiden (voor zover van belang) als volgt.
“De ondergetekenden:
1. Veka (...)
Hierna te noemen “aannemer”
2. Bijlsma (...)
Hierna te noemen “opdrachtgever”
Artikel 1
De aannemer verklaart te hebben aangenomen de bouw en levering van een casco van een dubbelwandige chemicaliën tanker Type C en uitgevoerd met 12 ladingtanks, terwijl opdrachtgever verklaart de opdracht aan de aannemer te hebben verstrekt voor de bouw van een casco van een dubbelwandige chemicaliën tanker Type C te bouwen in Roemenie te Orsova volgens de voorwaarden in bijgaand koopcontract tussen de aannemer en Santierul Naval Orsova. (...)
Artikel 3
De bouwprijs van het casco van een dubbelwandige chemicaliën tanker bedraagt:
€ 1.750.000,- excl. verschuldigde B.T.W.”
3. Op 21 oktober 2004 is het casco aangekomen in Regensburg te
Duitsland en overgedragen aan Veka. Het daartoe opgemaakte ‘Final Protocol of Delivery’ luidt (voor zover van belang) als volgt.
“We S.C. SANTIERUL NAVAL ORSOVA S.A. (...) have build in 2004 and sold to VEKA SCHEEPSBOUW B.V. (...) 1 (one) hull of a double propelled double walled chemical tanker black steel tanks, type “C” (...).
The hull mentioned above is delivered on Regensburg, Germany on the 21 oktober 2004, free of damages.”
4. Bij de stukken bevindt zich een op 1 november 2004 opgemaakt
en door Veka en Bijlsma ondertekend leveringsprotocol. Dat luidt (voor zover van belang) als volgt.
“De ondergetekenden:
1. Veka (...)
Hierna te noemen “aannemer”
2. Bijlsma (...)
Hierna te noemen “opdrachtgever”
Genoemde partijen verklaren bij ondertekening dat:
1. Het casco door “aannemer” is gebouwd conform de bepaling van de overeenkomst en dat de opdrachtgever zich conformeert aan het aangehechte Final Protocol of Delivery tussen Veka Scheepsbouw B.V. en S.C. Santierul Naval Orsova S.A. d.d. 21-10-2004.
2. Bij het ondertekenen van dit leveringsprotocol is het volledige eigendom overgedragen aan Bijlsma Shipyard B.V. en gaan alle garanties en risico’s in de ruimste zin des woords geheel over naar Bijlsma Shipyard B.V.”
5. Op 15 november 2004 hebben SON en Duikersloot ten laste van
Veka conservatoir beslag doen leggen op het in Nederland aangekomen (hiervoor bedoelde) casco van een binnenschip. SON en Duikersloot houden Veka aansprakelijk voor de schade die is ontstaan aan een door Veka - in opdracht van Duikersloot - gebouwd casco voor een motorbeunschip. Dit casco is, na te zijn afgebouwd tot genoemd schip, tijdens zijn derde reis doormidden gebroken. De schade wordt door SON en Duikersloot vooralsnog begroot op circa € 2.000.000,-, inclusief rente en kosten. SON is de aansprakelijkheids- en cascoverzekeraar van Duikersloot. Algehele afrekening tussen beiden dient nog plaats te vinden.
6. Na toezending door Veka van een aantal stukken aan SON en
Duikersloot, hebben laatstgenoemden op 17 november 2004 conservatoir derdenbeslag doen leggen onder Bijlsma ten laste van Veka.
7. Teneinde ook vervreemding en/of bezwaring van het casco door
Bijlsma te verhinderen, is door de advocaat van SON en Duikersloot bij brief van 25 november 2004 op grond van artikel 3:45 BW jegens Veka en Bijlsma de vernietiging van de tussen hen op 14 september 2004 gesloten overeenkomst ingeroepen. Bovendien is op 26 november 2004 conservatoir paulianabeslag gelegd op het casco ten laste van zowel Veka als Bijlsma.
8. Bij kredietovereenkomst van 26 april 2001 heeft de ABN/AMRO-
bank (hierna: de bank) Veka een krediet in rekening-courant verstrekt tot een bedrag van FL.18.500.000,-.
9. Tot zekerheid voor de voldoening van al hetgeen Veka aan de
bank is verschuldigd, of zal zijn, hebben de bank en Veka op respectievelijk 26 april 2001 en 8 mei 2001 een pandakte ondertekend. Daarin is onder meer het volgende bepaald.
“Ondergetekenden:
1. (...)
Veka (...)
(...)
hierna (...) te noemen ”de pandgever”,
2. ABN AMRO Bank N.V. (...), hierna te noemen “de Bank”,
Zijn overeengekomen als volgt:
1. De pandgever:
- geeft hierbij zijn huidige en toekomstige voorraden aan de Bank in pand.
- geeft hierbij zijn huidige en toekomstige inventaris aan de Bank in pand.
- verbindt zich hierbij zijn huidige en toekomstige vorderingen aan de Bank in pand te geven.
2. (...)
3. De pandgever verklaart en staat er voor in dat hij tot de verpanding
bevoegd is, dat het pandrecht van de Bank eerste in rang is en dat op de goederen geen ander beperkt recht (zoals een ander pandrecht dan het onderhavige of een recht van vruchtgebruik) en geen beslag of retentierecht rust of zal rusten.
4. Op het in deze akte bepaalde zijn van toepassing de Algemene
Bepalingen van Verpanding van Voorraden en/of Inventaris en/of Vorderingen (februari 1996).”
10. Blijkens de hiervoor genoemde ‘Algemene Bepalingen van
Verpanding van Voorraden en/of Inventaris en/of Vorderingen’ wordt het volgende onder voorraden verstaan.
“Alle huidige en toekomstige voorraden behoren tot het bedrijf van de Pandgever, waaronder in ieder geval begrepen grondstoffen, halffabrikaten en gerede produkten, al of niet na verwerking, bewerking, natrekking, vermenging of zaaksvorming, één en ander in de ruimste zin.”
11. Op 4 november 2004 hebben de bank en Veka een opvolgende
kredietovereenkomst gesloten. De aan Veka ter beschikking gestelde kredietfaciliteit bedraagt op grond van die overeenkomst ruim
€ 23.000.000,-.
12. Tot zekerheid voor de voldoening van al hetgeen Veka aan de
bank is verschuldigd, of zal zijn, hebben de bank en Veka opnieuw een pandakte ondertekend, d.d. 15 november 2004. Deze pandakte luidt, voor zover van belang, als volgt.
“Ondergetekenden:
1. (...)
Veka (...)
(...)
hierna (...) te noemen”de pandgever”,
2. ABN AMRO Bank N.V. (...), hierna te noemen “de Bank”,
Zijn overeengekomen als volgt:
1. De pandgever verbindt zich hierbij tot verpanding aan de Bank van al
zijn navolgende goederen:
- zijn huidige en toekomstige voorraden
- zijn huidige en toekomstige inventaris
- zijn huidige en toekomstige vorderingen
en geeft deze goederen hierbij, voor zover het toekomstige goederen betreft bij voorbaat aan de Bank in pand. De Bank aanvaardt deze verpanding.
(...)
6. In afwijking van hetgeen daaromtrent in de A.B.V. is bepaald wordt
onder ‘Vorderingen’ in de A.B.V., deze akte en vervolgakten verstaan:
alle huidige en toekomstige vorderingen (of gedeelten daarvan) die de
Pandgever nu of te eniger tijd op enige natuurlijke persoon,
rechtspersoon (waaronder mede te verstaan de Bank zelf), of andere
juridische entiteit heeft en/of zal hebben, zowel geldvorderingen als
niet-geldvorderingen daaronder begrepen, en al dan niet opeisbaar,
onder voorwaarde of tijdsbepaling, alles in de ruimste zin.”
13. Deze pandakte is op 17 november 2004 bij de belastingdienst ter registratie ontvangen.
Het geschil in de gevoegde zaken
1. Veka en Bijlsma vorderen dat SON en Duikersloot op straffe van een dwangsom worden veroordeeld tot, kort gezegd:
a. opheffing van het op 15 november 2004 op het casco van een binnenschip gelegde conservatoir beslag;
b. opheffing van het op 17 november 2004 ten laste van Veka onder Bijlsma gelegde conservatoir derdenbeslag;
c. opheffing van het op 26 november 2004 ten laste van Veka en Bijlsma op het casco gelegde conservatoir paulianabeslag.
2. Veka en Bijlsma leggen aan hun vordering ten grondslag dat, kort
gezegd, SON en Duikersloot ten aanzien van alle gelegde beslagen geen belang hebben bij handhaving daarvan, meer in het bijzonder omdat:
ad a. het conservatoir beslag op het casco geen doel heeft
getroffen omdat het casco ten tijde van die beslaglegging
geen eigendom was van Veka;
ad b. het conservatoir derdenbeslag onder Bijlsma geen doel
heeft getroffen omdat de vorderingen van Veka, en dus ook
de vordering van Veka op Bijlsma tot betaling van de
koopsom, aan de bank zijn verpand;
ad c. het conservatoir paulianabeslag op het casco geen doel
heeft getroffen omdat van paulianeus handelen door Veka
en Bijlsma geen sprake was.
3. SON en Duikersloot voeren gemotiveerd verweer waarop, voor
zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil in de gevoegde zaken
1. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van Veka en
Bijlsma.
2. Voorop wordt gesteld dat SON en Duikersloot stellen dat zij een
vordering op Veka hebben (zoals omschreven onder 5 van de vaststaande feiten). Nu Veka en Bijlsma deze vordering niet inhoudelijk gemotiveerd hebben betwist, anders dan door te stellen dat zij niet aansprakelijk zijn voor de door Duikersloot geleden schade aan het schip, gaat de voorzieningenrechter er in het onderhavige kort geding veronderstellenderwijs vanuit dát SON en Duikersloot een vordering op Veka hebben. Daarbij kan op dit moment in het midden worden gelaten welk deel van de schade voor rekening van SON komt dan wel is gekomen en welk deel van de schade voor Duikersloot blijft.
het op 15 november 2004 gelegde conservatoir beslag
3. Het op 11 november 2004 door de voorzieningenrechter van deze
rechtbank verleende verlof tot het leggen van conservatoir beslag op het casco van een binnenschip, ging uit van de door SON en Duikersloot geponeerde stelling dat het casco in eigendom toebehoorde aan Veka. Op grond van de hiervoor onder 1 tot en met 4 van de vaststaande feiten weergegeven feiten kan voorshands echter niet worden aangenomen dat Veka ten tijde van de beslaglegging door SON en Duikersloot (nog) eigenaar was van bedoeld casco, maar moet integendeel voorshands worden geoordeeld dat Bijlsma door levering op 1 november 2004 eigenares van het casco is geworden. Dit is ter zitting ook niet gemotiveerd weersproken door SON en Duikersloot. Reeds om deze reden dient dit beslag te worden opgeheven.
het op 26 november 2004 gelegde conservatoir paulianabeslag
4. Zoals hiervoor onder 7 van de vaststaande feiten is weergegeven,
hebben SON en Duikersloot (via hun advocaat) bij brief van 25 november 2004 op grond van artikel 3:45 BW jegens Veka en Bijlsma de vernietiging van de tussen laatstgenoemden op 14 september 2004 gesloten overeenkomst ingeroepen. Vervolgens is op 26 november 2004 conservatoir paulianabeslag gelegd op het casco ten laste van zowel Veka als Bijlsma. Voor een geslaagd beroep op artikel 3:45 lid 1 BW, en in het verlengde daarvan voor een rechtsgeldig gelegd paulianabeslag, dient in ieder geval te zijn voldaan aan de voorwaarde dat het moet gaan om een rechtshandeling waarvan benadeling van één of meer schuldeisers zoals SON en Duikersloot het gevolg zou zijn. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5. Op 21 oktober 2004 is het casco aangekomen in Regensburg te
Duitsland en overgedragen aan Veka. Op dat moment viel het casco in het vermogen van Veka. Aangenomen moet worden dat het casco toen een waarde van € 1.186.800,- vertegenwoordigde. In ieder geval is niet gesteld of gebleken dat het toen reeds een hogere waarde vertegenwoordigde. Vervolgens is het casco door Veka in eigendom overgedragen aan Bijlsma voor een bedrag van € 1.750.000,- zoals blijkt uit artikel 3 van de tussen Veka en Bijlsma opgemaakte overeenkomst van 14 september 2004. In plaats van (de waarde van) het casco heeft Veka in haar vermogen dus toen een vordering op Bijlsma (tot betaling van de koopsom) gekregen. Deze vordering vertegenwoordigt een hogere waarde dan het casco zelf. Voorshands is van enige benadeling op dit punt derhalve niet gebleken.
6. Bovendien rustte op grond van de eerste tussen Veka en de bank
opgemaakte pandakte (zie punt 9 van de vaststaande feiten) op zowel het casco als op de vordering van Veka op Bijlsma - immers ten tijde van het opmaken van de pandakte een toekomstige vordering - een pandrecht ten behoeve van de bank. Wat de vordering betreft bovendien op grond van de tweede pandakte die op 17 november 2004 ter registratie is aangeboden, zodat moet worden aangenomen dat de verpanding vooraf is gegaan aan het beslag van die datum. Voorts neemt de voorzieningenrechter daarbij in aanmerking dat, anders dan SON en Duikersloot hebben betoogd, een casco wel onder het begrip ‘voorraad’ valt zoals is opgenomen in de bij de pandakte behorende ‘Algemene Bepalingen van Verpanding van Voorraden en/of Inventaris en/of Vorderingen’. De in nr. 10 van de vaststaande feiten geciteerde bepaling is duidelijk op dat punt. Nu zowel het casco als de vordering van Veka op Bijlsma op grond van de pandakte uit 2001 reeds aan de bank waren verpand voor een obligo dat de waarde daarvan verre overtreft, komen een of meer schuldeisers van Veka, zoals SON en Duikersloot, niet in een nadeliger positie terecht. Uit een door Bijlsma overgelegd overzicht van de bankstand per 2 december 2004 blijkt dat het totale obligo € 15.069.010,- bedraagt. Dit hebben SON en Duikersloot niet weersproken. Nu het casco een waarde vertegenwoordigde van, afgerond, € 1.200.000,-, en de vordering van Veka op Bijlsma € 1.750.000,- bedraagt, is het overigens ook aannemelijk dat er voor SON en Duikersloot niets zal resteren indien de bank - als separatist - tot executie overgaat.
7. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter
voorshands van oordeel dat ook anderszins van enige benadeling van een of meer schuldeisers zoals SON en Duikersloot geen sprake is. Het is in dat licht bezien bovendien allerminst aannemelijk dat in een bodemprocedure wel benadeling zal worden aangenomen. Nu reeds aan dit vereiste van het paulianabeslag niet is voldaan, dient het op 26 november 2004 gelegde conservatoir paulianabeslag te worden opgeheven, en behoeven de overige daartoe aangevoerde stellingen geen verdere bespreking.
het op 17 november 2004 gelegde conservatoir derdenbeslag
8. SON en Duikersloot hebben op 17 november 2004 conservatoir
derdenbeslag doen leggen onder Bijlsma ten laste van Veka. Bijlsma en Veka vorderen opheffing van dit beslag, stellende dat dit beslag geen doel heeft getroffen omdat - zoals hiervoor ook al aan de orde is gekomen - de vorderingen van Veka, en dus ook de vordering van Veka op Bijlsma tot betaling van de koopsom, aan de bank zijn verpand. Daarbij hebben zij aangegeven, met verwijzing naar een brief van de bank van 2 december 2004, dat de bank tot executie zal overgaan indien het beslag niet binnen 30 dagen na de dag van beslaglegging is opgeheven.
9. Het is, voorshands geoordeeld, allerminst zeker dat de
bank tot executie zal overgaan. Dit valt in ieder geval niet af te leiden uit de brief van 2 december 2004. Daarin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen.
“Wij herinneren u eraan dat de bank conform haar algemene bepalingen voor kredietverlening bevoegd is tot opeising van kredieten en executie van haar zekerheden indien het beslag niet tijdig wordt opgeheven. (...) Wij stellen u in de gelegenheid om ons per omgaande te informeren over de door u voorziene oplossing voor de thans ontstane situatie. Wij zien uw berichten met belangstelling tegemoet.
Voornoemde brief behelst niet meer dan de enkele mededeling van de bank dat zij de bevoegdheid heeft om tot executie over te gaan. Bovendien wordt er door haar juist om een oplossing gevraagd. Gelet hierop hebben SON en Duikersloot nog voldoende belang bij handhaving van het gelegde derdenbeslag, te meer nu voorshands voldoende aannemelijk is dat SON en Duikersloot grote schade hebben geleden. Anderzijds is niet aannemelijk geworden dat Veka en Bijlsma (grote) problemen zullen ondervinden bij handhaving van dit derdenbeslag. De vordering tot opheffing van het op 17 november 2004 gelegde conservatoir derdenbeslag zal derhalve worden afgewezen.
10. Er bestaat aanleiding de ten behoeve van bovengenoemde - toe te
wijzen delen van de - vordering gevorderde dwangsommen te matigen, in voege zoals hierna aan te geven.
11. Aangezien partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld,
zullen de kosten van dit kort geding tussen hen worden gecompenseerd.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
in het incident
1. wijst het verzoek van Bijlsma tot voeging toe;
in de gevoegde zaken
2. veroordeelt SON en Duikersloot met onmiddellijke ingang het op
15 november 2004 gelegde conservatoir beslag op het casco van een binnenschip op te heffen;
3. veroordeelt SON en Duikersloot met onmiddellijke ingang het op
26 november 2004 gelegde conservatoir paulianabeslag op het casco op te heffen;
4. veroordeelt SON en Duikersloot hoofdelijk, met dien verstande
dat indien en voor zover de één betaalt, ook de ander daardoor wordt bevrijd, om, ingeval zij na betekening van dit vonnis in gebreke mochten blijven aan de veroordeling onder 2 en/of 3 te voldoen, aan Veka en Bijlsma een dwangsom te betalen van € 25.000,- per dag of een gedeelte daarvan dat SON en Duikersloot hiermee in gebreke zijn, met een maximum van in totaal € 500.000,-;
5. compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat
iedere partij haar eigen kosten draagt;
6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7. weigert het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren op 10 december 2004.
de griffier de voorzieningenrechter