Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 110031 / HA ZA 04-299
Datum vonnis: 8 december 2004
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. P.R. Poortman,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOCENTRUM OOSTERBEEK B.V., ook handelende onder de naam [gedaagde],
gevestigd te Oosterbeek, gemeente Renkum,
2. de naamloze vennootschap
RIBANK N.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagden,
procureur mr. J.M. Bosnak.
Eiseres zal hierna worden aangeduid als [eiseres] of als [eiseres]; gedaagden apart als [gedaagde] en Ribank.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 12 mei 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Voorafgaand aan de comparitie zijn door gedaagden 6 producties overgelegd, waaronder een schriftelijke verklaring van [betrokkene 3] en een verklaring van [betrokkene 1]. Zijdens [eiseres] is bij brief van 27 augustus 2004 een verklaring overgelegd van de heer [betrokkene 2], voorzitter van de indicatiecommissie Presikhaaf, neergelegd in een brief van 25 augustus 2004.
De comparitie is aangehouden voor schikkingsonderhandelingen. Na verloop van de daarvoor bepaalde termijn is de zaak naar de rol verwezen voor vonnis, zoals dit was bepaald in het proces verbaal van de comparitie. Daarna vond een briefwisseling plaats met de rechtbank, waarin [eiseres] stelde dat overeenstemming was bereikt en Ribank dit betwistte. De rechtbank heeft daaruit moeten concluderen dat er geen overeenstemming tussen partijen bestond en heeft de zaak op de rol laten staan voor vonnis.
1. [eiseres] heeft een relatie gehad met de heer [betrokkene 1], hierna [betrokkene 1]. Zij woonden niet samen. [eiseres] woont bij haar moeder. [eiseres] werkt in een sociale werkplaats.
2. [eiseres] en [betrokkene 1] hebben in augustus 2002 een koopovereenkomst met [gedaagde] gesloten voor een auto, merk Opel Agila, en een leaseovereenkomst voor de financiering daarvan met Ribank. Het kenteken van de auto is op naam gesteld van [betrokkene 1].
3. De leasetermijnen ad € 211,32 per maand werden afgeschreven van de rekening van [eiseres]. Dit is elf keer gebeurd.
4. De relatie tussen [eiseres] en [betrokkene 1] is in september 2003 verbroken. Kort daarna, op 25 september 2003, heeft de raadsvrouwe van [eiseres], op verzoek van de moeder van [eiseres], een brief verzonden aan Ribank waarin zij de leaseovereenkomst vernietigt op grond van het ontbreken van wilsovereenstemming wegens geestelijke stoornis. Op 18 november 2003 is een soortgelijke brief verzonden aan [gedaagde] ter vernietiging van de koopovereenkomst.
5. In november 2003 is de leaseovereenkomst beëindigd en is de auto verkocht door Ribank. Er resteert nog een schuld van € 1.568,-.
6. De Sociaal Pedagogische Dienst (SPD) heeft in een brief van 10 november 1997 neergelegd dat [eiseres] op een “uitgesproken licht geestelijk gehandicapt niveau functioneert en binnen deze categorie aan de lage kant”. Ook wordt vermeld: “Uit het onderzoek komt ook naar voren dat er onder de schijn van het tegendeel sprake is van een zeer beperkte belevingswereld op volstrekt concreet niveau, waardoor de uitingsmogelijkheden van [eiseres] uiterst beperkt zijn en ze eigenlijk niet kan reflecteren over haar gevoelens.”
7. In een psychologisch verslag van de orthopedagoge [betrokkene 3]-Oosterbeek, dat kennelijk in 1997 is opgemaakt, staat onder meer: “Uiterlijk is haar verstandelijke handicap niet onmiddellijk herkenbaar. (…) Volgens de testgegevens ligt [eiseres]’s denkontwikkeling tussen de 7 en 8 jaar. (…) Ze leest vrij aardig (Veilig leren lezen, boekje 8). Ze kan eenvoudige woorden en zinnen opschrijven. (…) Hoewel ze wel eens “andermans” zinnen lijkt te gebruiken met moeilijke woorden, begrijpt ze wel wat ze zegt. [eiseres] kan lezen en schrijven. (…) [eiseres] ziet er leuk uit. In combinatie met haar vlot taalgebruik kan dat echter gemakkelijk leiden tot overschatting door haar omgeving. Emotioneel komt ze nog kinderlijk en kwetsbaar over. Ze is gemakkelijk beïnvloedbaar.”
8. De heer [betrokkene 2], voortzitter van de indicatiecommissie Presikhaaf, heeft in een brief van 25 augustus 2004 onder meer het volgende verklaard: “het gaat om gegevens (…) die destijds verzameld zijn voor de indicatiestelling sociale werkvoorziening. Opgemerkt dient te worden t.a.v. de recentheid, dat de gegevens meer dan één jaar geleden zijn opgesteld en feitelijk geactualiseerd moeten worden als het gaat om andere doeleinden dan her- of –indicatiestelling. (…) In ieder geval is komen vast te staan dat mevrouw [eiseres] een verstandelijke handicap heeft, waarbij haar IQ zich bevindt tussen de 65 en 75, alsmede psychische beperkingen zijn geconstateerd, die van importante betekenis zijn om tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening te worden toegelaten (…).”
9. [eiseres] heeft een verklaring voor recht gevorderd dat de koopovereenkomst met [gedaagde] en de leaseovereenkomst met Ribank zijn vernietigd, subsidiair dat deze overeenkomsten door de rechtbank worden vernietigd. Voorts heeft [eiseres] (hoofdelijke) veroordeling tot terugbetaling gevorderd van [gedaagde] en Ribank van een bedrag van € 2.958,48, zijnde het bedrag dat [eiseres] onder de leaseovereenkomst aan Ribank zou hebben betaald. Ter comparitie heeft zij dit beperkt tot een bedrag van € 2.324,63, aangezien toen bleek dat dit het betaalde bedrag is. Voorts heeft [eiseres] een bevel tot doorhaling gevorderd van de registratie bij het BKR te Tiel op straffe van een boete.
10. [eiseres] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten leed aan een geestelijke stoornis in de zin van artikel 3:34 BW, dat zij niet in staat was om haar wil te bepalen en ook niet om dergelijke voor haar gecompliceerde koop- en financieringsovereenkomsten aan te gaan. Ook stelt zij dat zij niet de wil heeft gehad om een auto te kopen. Zij stelt dat zij van de koop en lease geen besef heeft gehad en pas in september 2003 heeft gemerkt dat al vanaf augustus 2002 maandelijkse leasetermijnen van haar rekening werden afgeschreven.
11. Ribank en [gedaagde] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Zij hebben de geestelijke stoornis van [eiseres] betwist en voorts aangevoerd dat, als deze stoornis er wel zou zijn, deze voor hen niet kenbaar was. Zij beroepen zich derhalve subsidiair op art. 3:35 BW.
12. De grondslag van de vordering van [eiseres] is dat zij de overeenkomsten heeft gesloten onder invloed van een geestelijke stoornis. Nu gedaagden hebben betwist dat er een geestelijke stoornis was in de zin van art. 3:34 BW, is dit het eerste punt van geschil dat door de rechtbank moet worden beslist.
13. De rechtbank is het op zichzelf met gedaagden eens dat de overgelegde rapportages over [eiseres] nogal oud zijn. Toch acht de rechtbank het op basis van die rapportages voldoende duidelijk dat [eiseres] een lichte verstandelijke handicap heeft, dat zij een veel lager denkniveau heeft dan past bij haar leeftijd en ook dat zij voor haar leeftijd maar beperkt kan lezen en schrijven. Dergelijke beperkingen zullen in een periode van 5 jaar niet voldoende wezenlijk zijn gewijzigd om werkelijk verschil uit te maken voor de onderhavige beoordeling. Het beeld uit de rapportages werd tijdens de comparitie bovendien bevestigd. [eiseres] wekte ter comparitie de indruk dat zij moeite had om te begrijpen wat er gebeurde. Het zetten van haar handtekening op een blaadje (dat aan het proces-verbaal is gehecht) kostte haar duidelijk veel moeite en ze had er vrij veel tijd voor nodig. Zij had ook moeite om aan te geven wat er bij de koop van de auto precies gebeurd was en hoe zij tegen de zaak aankeek. Zij wekte de indruk gemakkelijk beïnvloedbaar te zijn. De moeder van [eiseres], die ook ter zitting aanwezig was, leek erg bepalend voor wat er gebeurde en voor wat [eiseres] zei. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er in rechte van kan worden uitgegaan dat [eiseres] in augustus 2002 een zodanige geestelijke stoornis had dat dit een redelijke waardering heeft belet van de bij de handelingen terzake van de koop en financiering van de auto betrokken belangen. Met name de leaseovereenkomst is voor haar te ingewikkeld. Het is goed mogelijk dat [eiseres], zoals zij stelt, heeft gedacht dat [betrokkene 1] degene was die de auto kocht en dat zij niet heeft begrepen dat zij de overeenkomst zelf aanging en dat de leasetermijnen van haar rekening zouden worden afgeschreven.
14. Nu er vanuit moet worden gegaan dat sprake was van een geestelijke stoornis in de zin van artikel 3:34 BW en van een verklaring die niet overeenstemde met de wil, is het op artikel 3:35 BW gebaseerde verweer van gedaagden aan de orde.
Gedaagden hebben gesteld dat een eventuele geestelijke stoornis voor hen niet kenbaar is geweest. Daartoe hebben zij onder meer aangevoerd dat [eiseres] en [betrokkene 1] als stel twee keer in de showroom zijn geweest en samen een auto hebben uitgezocht, waarbij niets vreemds aan [eiseres] is opgevallen. De rechtbank is van oordeel dat het gezien de overgelegde rapportages over [eiseres] heel goed mogelijk is dat haar beperkingen voor gedaagden inderdaad niet kenbaar zijn geweest. Ook de rapporteurs spreken immers van de “schijn van het tegendeel” en van “gemakkelijk leiden tot overschatting door haar
omgeving”. Bovendien is het de rechtbank ter zitting opgevallen dat [eiseres] er inderdaad heel gewoon uitziet en dat haar beperkingen niet direct in het oog springen.
15. De raadsvrouwe van [eiseres] heeft ter comparitie aangevoerd dat gedaagden de alarmsignalen hadden moeten oppikken. Zij wijst erop dat [eiseres] de overeenkomst alleen met haar voornaam tekende, dat zij geen rijbewijs had, dat het kenteken op naam van [betrokkene 1] werd gesteld terwijl het rekeningnummer van [eiseres] werd opgegeven, dat [eiseres] op de sociale werkplaats werkte en dat [eiseres] en [betrokkene 1] niet op hetzelfde adres woonden.
Gedaagden hebben daar tegenover gesteld dat de ondertekening door [eiseres] overeenkwam met die op haar identiteitsbewijs, dat het wel vaker voorkomt dat een stel een auto koopt terwijl de vrouw geen rijbewijs heeft, dat [eiseres] inmiddels rijles heeft, dat het niet duidelijk was dat het een rekeningnummer van [eiseres] alleen betrof, dat werk op een sociale werkplaats niet betekent dat iemand geen auto kan kopen en dat het vaker voorkomt dat een stel niet op hetzelfde adres woont.
16. Ook hebben gedaagden, onderbouwd met een verklaring van de verkoper [betrokkene 3], de zoon van de eigenaar van gedaagde [gedaagde], gesteld dat de verkoop van de auto op de gebruikelijke wijze heeft plaatsgevonden. Er heeft dus uitleg over de voorwaarden plaatsgevonden in het kantoortje van de showroom en er is ter plaatse getekend, waarbij geen aanleiding bestond om aan de geestelijke vermogens van [eiseres] te twijfelen. Ter comparitie heeft [eiseres] verklaard dat zij de overeenkomst thuis heeft getekend omdat [betrokkene 1] haar sloeg. Zij heeft echter ook gesteld dat zij maar één keer iets heeft getekend, terwijl duidelijk is dat zij onder allebei de contracten haar naam heeft gezet. [eiseres] heeft wel betwist dat zij in de showroom is geweest en voorafgaand aan de koop in de auto heeft gezeten en toen de auto heeft geprezen, zoals [betrokkene 3] heeft verklaard. Zij heeft echter na een vraag van haar raadsvrouwe toegegeven dat zij niet precies weet wat een showroom is. Ook heeft zij toegegeven dat zij wel in een kantoortje is geweest. Zij heeft niet betwist dat zij de heer [betrokkene 3] een fotoboek heeft gegeven als blijk van haar waardering over hoe de koop van de auto was gegaan. Ter zitting wekte [eiseres] bij de rechtbank de indruk dat zij zich het gebeurde niet meer goed kon herinneren, en dat zij bovendien beïnvloed was door de procedure en door de stellingname van haar moeder. De rechtbank kan daarom niet veel waarde aan de verklaring van [eiseres] hechten. Daarentegen heeft de heer [betrokkene 3] zijn schriftelijke verklaring ter comparitie op overtuigende wijze bevestigd.
17. Voorts acht de rechtbank van belang dat [eiseres] bijna een jaar lang de maandelijkse leasetermijnen heeft betaald en dat haar raadsvrouwe pas een jaar later op verzoek van haar moeder de nietigheid van de overeenkomsten heeft ingeroepen. Uitgaande van een geestelijke stoornis van [eiseres], wekt het bevreemding bij de rechtbank dat de moeder van [eiseres] de rekeningafschriften niet zou hebben gecontroleerd, zoals zij ter comparitie heeft verklaard. Daarbij valt bovendien op dat het inroepen van de nietigheid is gebeurd kort na het verbreken van de relatie met [betrokkene 1]. Dit wekt de indruk dat de vernietiging haar oorsprong vindt in die verbreking van de relatie (en in de gestelde mishandeling van [eiseres] door [betrokkene 1]) en niet in het door een geestelijke stoornis niet begrepen hebben van de aankoop van de auto. De wijze waarop de moeder van [eiseres] ter zitting haar verklaring aflegde, kon die indruk niet wegnemen, nu deze verklaring tegenstrijdigheden bevatte en op de rechtbank onecht overkwam. Met name de emotionele betwisting van de moeder dat zij bij de aflevering van de auto is geweest, zoals gedaagden hebben gesteld, overtuigde de rechtbank niet, vooral niet in het licht van de rustige en duidelijke verklaring van verkoper [betrokkene 3] ter zitting dat zij er wel degelijk bij was geweest.
18. Verder weegt nog mee de schriftelijke verklaring van [betrokkene 1] van 23 februari 2004. Hij verklaart daarin dat het een idee is geweest van de moeder van [eiseres] dat [eiseres] en hij samen een auto zouden kopen, nu zij verloofd waren. Volgens [betrokkene 1] zijn de financieringscontracten samen met de moeder van [eiseres] getekend. [eiseres] en haar moeder namen vervolgens rijlessen. Ter comparitie bleek dat de moeder van [eiseres] na een aanvankelijke ontkenning toegaf dat zij en haar dochter inderdaad rijlessen hebben gehad. Dit maakt de overige ontkenningen van de moeder van [eiseres] minder geloofwaardig.
19. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat gedaagden voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat het voor hen niet kenbaar is geweest dat [eiseres] geestelijke beperkingen had. De rechtbank acht bewijslevering via beëdigde getuigenverklaringen in de omstandigheden van dit geval in strijd met de goede procesorde. Daarbij is niet alleen de relatief beperkte omvang van de vordering van belang, maar vooral ook de omstandigheid dat uit de briefwisseling na de comparitie is gebleken dat [eiseres] niet is opgewassen tegen een voortzetting van de procedure.
De vorderingen van [eiseres] komen niet voor toewijzing in aanmerking.
20. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moeten worden veroordeeld. De wet biedt in een geval als het onderhavige geen mogelijkheid om de proceskosten te compenseren. Gezien de beperkte draagkracht van [eiseres] (zij heeft een toevoeging) en gezien de omstandigheden van het geval ziet de rechtbank wel aanleiding om bij het vaststellen van de hoogte van de proceskostenveroordeling af te wijken van het gebruikelijke liquidatietarief en het procureurssalaris de helft lager vast te stellen.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure; deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van gedaagden gevallen, bepaald op € 625,00 (€ 241,00 wegens verschotten en € 384,00 wegens salaris procureur);
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. Smit en uitgesproken in het openbaar op 8 december 2004.