Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 103420 / HA ZA 03-1403
Datum uitspraak: 3 november 2004
de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ AMICON ZORGVERZEKERAAR ZIEKENFONDS U.A.,
gevestigd te Wageningen,
hierna te noemen: Amicon,
eiseres bij dagvaardingen van 15 en 18 augustus 2003,
procureur mr. J.M. Bosnak te Arnhem,
advocaat mr. J.H. de Boer te Enschede,
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde bij dagvaarding van 18 augustus 2003,
hierna te noemen: [gedaagde],
2. de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
voorheen genaamd HOOGE HUYS SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde bij dagvaarding van 15 augustus 2003,
hierna te noemen: Reaal,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem,
advocaat mr. L. Van Gulick te Rotterdam.
Het verloop van de procedure
Voor het eerdere verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 28 januari 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit vonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Hierna heeft Amicon nog een akte met producties genomen en hebben [gedaagde] en Reaal een antwoord-akte genomen. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.1 Op 25 februari 2001 vonden op de Rijksweg A2 in de gemeente ’s-Hertogenbosch twee aanrijdingen plaats waarbij drie auto’s waren betrokken welke werden bestuurd door [gedaagde], de heer [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2].
1.2 De door [gedaagde] bestuurde auto was ten tijde van de aanrijdingen tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Reaal.
1.3 Inzittende in de auto bij [gedaagde] was [betrokkene 3], die bij de aanrijdingen gewond is geraakt: [betrokkene 3] brak zijn linker dijbeen. Amicon is de ziekenfondsverzekeraar van [betrokkene 3].
1.4 Door de regiopolitie Brabant-Noord is een proces-verbaal opgemaakt omtrent de aanrijdingen. Over de vermoedelijke toedracht daarvan staat daarin o.a.:
‘Uit verklaringen van de genoemde bestuurders en getuigen bleek dat de betrokkene 14.2 ([betrokkene 1], Rb) met een lage snelheid over de Rijksweg A2 reed. Dit werd vervolgens door de betrokkene 14.1 ([gedaagde], Rb) te laat gezien en deze reed zodoende tegen de betrokkene 14.2 aan.
Door deze aanrijding kwam betrokkene 14.1 dwars op de linker rijstrook van de rijbaan van de Rijksweg A2 te staan waardoor vervolgens betrokkene 14.3 (van der Meer, Rb) frontaal in de rechterzijflank van betrokkene 14.2.’
[gedaagde] heeft, als verdachte door de politie gehoord, blijkens het proces-verbaal over de toedracht van de aanrijdingen o.a. verklaard:
Op 25 februari 2001
‘We reden op de A2 komende uit de richting ’s-Hertogenbosch en gaande in de richting Utrecht. Ik reed op de rechterrijstrook. Ik zag dat voor mij of op de vluchtstrook een andere personenauto reed. Ik zag dat de alarmlichten van deze auto stonden te knipperen. Ik weet niet precies hoe snel ik reed, maar ik denk 100 tot 120 km per uur, dus zo 110 km per uur. Ik heb niet geremd maar ik denk dat ik direct tegen die auto ben geknald.[..] De oorzaak van de aanrijding zoek ik in de verwarring van de alarmlichten en vermoeidheid van mezelf.
Op 1 februari 2002
‘Mijn vriend en ik kwamen vanuit het plaatsje Zeeland, gemeente Noord Brabant. Wij hadden aldaar carnaval gevierd en mijn vriend had dusdanig veel alcohol gedronken dat ik terug reed. Ik had niet gedronken en zodoende ben ik als bestuurder terug gereden naar onze woning. [..] Ik reed op de A2 op de rechterrijstrook van de rijbaan. Ik reed vervolgens op de rechterrijstrook nabij de afslag Waalwijk 120 km/uur wat daar toegestaan is. Voordat ik er erg in had zag ik voor mij een auto rijden. Ik weet niet meer wat voor merk of soort auto het was. Deze auto reed op de rechterrijstrook van de genoemde rijbaan. Ik zag dat deze auto langzaam reed met zijn alarmlichten aan. Ik weet niet meer waarom ik de auto te laat zag, ik weet nog wel dat ik moe was. Ik weet nog dat mijn toenmalige vriend lag te slapen naast mij. Voordat ik het wist reed ik met de genoemde auto tegen de achterkant van de auto voor mij.[..] Ik kan nog wel verklaren dat als de auto voor mij niet zo langzaam had gereden dat ik deze had kunnen ontwijken.’
In het proces-verbaal staat ook dat bij [betrokkene 1] bij een ademtest een te hoog alcoholpercentage (560 ug/l) is geconstateeerd. De auto’s van [gedaagde] en [betrokkene 1] zijn door de politie voorts aan een technisch onderzoek onderworpen. Daarbij is geoordeeld dat het ontstaan van het ongeval niet te wijten is geweest aan enig technisch gebrek aan een der voertuigen.
[betrokkene 3] heeft, als getuige door de politie gehoord, blijkens het proces-verbaal over zijn letsel het volgende verklaard:
‘Ik heb de klap niet bewust meegemaakt. Ik herinner me alleen dat ik zwaailichten gezien heb, verder niets. Ik zat na het ongeval bekneld in mijn personenauto en moest door de brandweer bevrijd worden.’
Een door de politie gehoorde getuige, [getuige 1], heeft blijkens het proces-verbaal o.a. verklaard:
‘Nadat wij waren uitgestapt heb ik mijn kinderen in veiligheid gebracht op de aanwezige vluchtstrook. Vervolgens zag ik dat er nog een man naast de vrouwelijke bestuurder op de bijrijdersstoel lag. Ik zag dat de man zijn stoel in de ligstand had.’
1.5 Door de kantonrechter te s’-Hertogenbosch is [gedaagde] bij vonnis van 19 februari 2003 wegens overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 gepleegd op 25 februari 2001 veroordeeld tot een geldboete van € 400,- subsidiair 8 dagen hechtenis waarvan € 300,- subsidiair 6 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
1.6 Het door Reaal ingeschakelde bureau H.A. van Ameyde B.V. heeft in een brief van 18 mei 2001 o.a. geschreven dat bij een inspectie van de auto van [betrokkene 1] is gebleken dat die auto zowel aan de onderzijde als aan de achterzijde zwaar was beschadigd en dat de beschadiging aan de onderzijde moet zijn veroorzaakt met een laag vast object bij een eerder evenement dan de aanrijdingen. Deze beschadiging heeft het vastzitten van de versnellingsbak veroorzaakt waardoor het onverantwoord was met de auto te rijden, aldus genoemd bureau.
1.7 In een door Achmea uitgebracht expertiserapport is een verslag opgenomen van een bezoek dat mevrouw [betrokkene 3] op 12 juli 2001 aan [betrokkene 3] heeft gebracht. In dat verslag staat o.a.:
‘Dhr. [betrokkene 3] vertelde dat hij ten tijde van het ongeval lag te slapen. Het ongeluk heeft hij niet meegekregen. Met zijn benen zat hij klem. Hij heeft geen gordel gedragen.’
1.8 Bij brief van 10 mei 2001 heeft Amicon Reaal als WAM-verzekeraar aansprakelijk gesteld voor de kosten van medische behandeling van [betrokkene 3] en terzake betaling gevorderd van een bedrag van f 18.783,-.
Het geschil en de beoordeling daarvan
2. Stellende dat [gedaagde] op grond van de vaststaande feiten onrechtmatig heeft gehandeld vordert Amicon uit hoofde van haar zelfstandig verhaalsrecht op grond van de Ziekenfondswet de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] en Reaal tot betaling van een bedrag van € 9.063,35 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 mei 2001 en vermeerderd met BTW over de te liquideren kosten uitgezonderd de griffierechten en de eventueel te maken executiekosten ten titel van vermogensschade. In de hoofdsom zijn begrepen de ziektekosten van € 8.523,35 die Amicon stelt voor [betrokkene 3] te hebben betaald vanwege zijn bij het ongeval opgelopen verwonding en een bedrag van € 540,- voor buitengerechtelijke kosten berekend op grond van het rapport Voorwerk II.
3. [gedaagde] en Reaal hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
4. Aan het primaire verweer, dat luidt dat Amicon geen verhaalsrecht toekomt, wordt voorbij gegaan. Amicon heeft zowel op de comparitie als bij haar nadien nog genomen akte voldoende gespecificeerde bescheiden bijeen gebracht waaruit volgt dat zij binnen het natura-stelsel van de Ziekenfondswet kosten heeft gemaakt tot een bedrag van € 8.523,35, zijnde de geldswaarde van door derden aan [betrokkene 3] verleende verstrekkingen, waarvoor zij verhaal kan nemen op degene die naar burgerlijk recht jegens [betrokkene 3] tot schadevergoeding verplicht is. Op die bescheiden zijn [gedaagde] en Reaal in hun antwoord-akte in het geheel niet meer ingegaan. Dat hadden zij vanwege de op hen rustende verplichting om hun verweer (nader) te onderbouwen wel moeten doen.
5. Subsidiair voeren [gedaagde] en Reaal als verweer aan dat [gedaagde] geen enkel verwijt treft ten aanzien van het ontstaan van de aanrijdingen. Voor wat betreft de eerste aanrijding, die tussen [gedaagde] en [betrokkene 1], heeft [betrokkene 1] als veroorzaker van dat ongeval te gelden omdat hij onder invloed was van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol, hij te langzaam heeft gereden (50 km/uur waar op een autosnelweg een minimum snelheid geldt van 60 km/uur) en hij bovendien reed in een defect voertuig. Dat [gedaagde] strafrechtelijk is veroordeeld voor overtreding van een vage norm brengt nog niet met zich dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens andere verkeersdeelnemers, aldus [gedaagde] en Reaal. Ten aanzien van de tweede aanrijding, die tussen [gedaagde] en [betrokkene 2], wordt verder gesteld dat het [gedaagde] niet verweten kan worden dat zij stil kwam te staan, en is daarom dit ongeval uitsluitend het gevolg geweest van het feit dat [betrokkene 2] onvoldoende afstand heeft gehouden.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Wel degelijk valt [gedaagde] een concreet verwijt te maken. Dat is simpel het verwijt dat [gedaagde] zichzelf ook heeft gemaakt in haar bij de politie afgelegde verklaringen (zie onder 1.4): het te laat zien van de auto van [betrokkene 1]. Daar is niets vaags aan. Iemand die zich met de (toegestane) maximale snelheid van 120 km/uur over de autosnelweg verplaatst moet aandachtig genoeg rijden om tenminste het voor haar rijdende verkeer tijdig te zien. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan omdat, zo volgt eveneens uit de door haar tegenover de politie afgelegde verklaringen, zij moe was na een nacht carnaval te hebben gevierd met haar vriend. [gedaagde] was zelfs zo vermoeid of afwezig dat zij niet eens de moeite heeft genomen te remmen en ‘direct tegen die auto (is) geknald’. Dit valt [gedaagde] te verwijten en dat maakt dat zij tegenover andere verkeersdeelnemers en [betrokkene 3] als inzittende van haar auto onrechtmatig heeft gehandeld. Tussen deze fout en het ontstaan van de beide aanrijdingen waarbij [betrokkene 3] gewond is geraakt bestaat causaal verband.
6. Aan dit oordeel doen de door [gedaagde] en Reaal gestelde verkeersfouten van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] niet af. Als er al sprake is van medeschuld, iets wat in de vrijwaringszaak aan de orde moet komen, dan rust immers op grond van artikel 6:102 lid 1 BW op [gedaagde] en Reaal de verplichting om de gehele schade te vergoeden.
7. Dan het meer subsidiaire verweer, de gestelde eigen schuld van [betrokkene 3] vanwege het niet dragen van de veiligheidsgordel ten tijde van de aanrijding. Het door [betrokkene 3] opgelopen letsel staat volgens [gedaagde] en Reaal in onmiddellijk verband daarmee omdat [betrokkene 3] kennelijk als gevolg van de voorwaartse kracht bij de aanrijding tussen de auto van [gedaagde] en die van [betrokkene 1] met zijn linkerbeen tegen het dashbord terecht is gekomen en hierdoor zijn linkerbeen heeft gebroken. Dat zou voorkomen zijn als hij zijn veiligheidsgordel had gedragen. Ook een diepe vleeswond in het rechterbovenbeen, veroorzaakt door een in dat been gedrukte raamslinger aan de rechterbinnenzijde van de auto, zou door het niet dragen van de veiligheidsgordel zijn ontstaan. Om deze redenen menen [gedaagde] en Reaal dat hun vergoedingsplicht met tenminste 40% moet worden verminderd.
Op dit in de conclusie van antwoord voorgedragen verweer heeft Amicon op de comparitie doen zeggen dat zij ‘nog geen standpunt heeft ingenomen over de stelling van de wederpartij dat onze verzekerde geen gordel droeg’ en voor zover [betrokkene 3] geen gordel droeg er sprake is van a-typisch letsel. In haar akte na de comparitie is Amicon op de veiligheidsgordel verder niet meer ingegaan.
Bij die stand van zaken in het debat tussen de partijen oordeelt de rechtbank dat Amicon het door [gedaagde] en Reaal gestelde feit dat [betrokkene 3] geen veiligheidsgordel heeft gedragen niet of onvoldoende heeft betwist, zodat van de juistheid van dat feit wordt uitgegaan. Dat past overigens ook bij de waarneming van de getuige [getuige 1] (zie onder 1.4) die [betrokkene 3] direct na de aanrijdingen heeft waargenomen in de ligstand van de bijrijdersstoel. Dat is doorgaans niet een houding waarin (effectief) een veiligheidsgordel wordt gedragen.
Daarmee komt aan de orde de vraag of de schade van [betrokkene 3] mede een gevolg is van die omstandigheid. Daarvan rust de bewijslast op [gedaagde] en Reaal. [betrokkene 3] zat (lag) op de rechter voorzitting en is met zijn linkerbeen bekneld geraakt, als gevolg waarvan dat been is gebroken. Op dit moment valt niet goed in te zien dat die verwonding niet zou zijn ontstaan indien [betrokkene 3] wel een veiligheidsgordel had gedragen. Overeenkomstig hun bewijsaanbod zal de rechtbank [gedaagde] en Reaal toelaten tot het bewijs van hun stelling dat en in hoeverre [betrokkene 3]’s schade mede een gevolg is van het niet dragen van een veiligheidsgordel. Daartoe is een deskundigenbericht geboden. Daarvoor formuleert de rechtbank voorlopig de volgende vragen:
a. welk door [betrokkene 3] bij de aanrijdingen opgelopen letsel kan, mede, het gevolg zijn geweest van het niet dragen van een veiligheidsgordel in die zin dat dit niet (in die mate) zou zijn ontstaan indien [betrokkene 3] de veiligheidsgordel wel had gedragen?
b. Met welke mate van (on)waarschijnlijkheid?
c. Waarop baseert u deze opvatting?
De zaak zal naar de rol worden verwezen om partijen bij gelijktijdige akte-verzoeken in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over deze vraagstelling en over de persoon en hoedanigheid van de te benoemen deskundige(n). Het verdient vanzelfsprekend aanbeveling dat partijen daarover met elkaar overleg plegen en liefst een gezamenlijk voorstel doen. Reeds nu wordt overwogen dat [gedaagde] en Reaal, op wie de bewijslast rust, zullen worden belast met het voorschot op het loon en de kosten van de deskundige(n).
8. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Hoger beroep tegen dit vonnis is eerst mogelijk tegelijk met dat van het eindvonnis.
verwijst de zaak naar de rol van 1 december 2004 voor uitlating bij akteverzoek gelijktijdig door beide partijen als onder rechtsoverweging 7 bedoeld,
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en uitgesproken in het openbaar op woensdag 3 november 2004.