ECLI:NL:RBARN:2004:AR8790

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
94906
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Noordraven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en schadevergoeding bij calamiteit tijdens horizontaal gestuurde boring

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, ging het om een geschil tussen de besloten vennootschappen Van Helvoirt Boormaatschapij Ranzijn B.V. en Merks B.V. naar aanleiding van een calamiteit die zich voordeed tijdens een horizontaal gestuurde boring. De rechtbank oordeelde dat er een condicio sine qua non-verband bestond tussen de aan Merks toe te rekenen factoren en de calamiteit, terwijl dit niet kon worden gezegd van de aan Van Helvoirt toe te rekenen factor. De rechtbank stelde vast dat Merks aansprakelijk was voor de kosten van de eerste boring en dat Van Helvoirt recht had op betaling van de kosten van de tweede boring, inclusief stagnatiekosten en omzetbelasting. De rechtbank volgde de deskundige in zijn conclusies over de oorzaak van de calamiteit, waarbij werd vastgesteld dat de gebruikte buis niet sterk genoeg was en dat er geen deugdelijke ontwerpberekening was gemaakt. De rechtbank wees de vorderingen van Merks in reconventie af en veroordeelde Merks in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 17 november 2004.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 94906 / HA ZA 03-8
Datum vonnis: 17 november 2004
Vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN HELVOIRT BOORMAATSCHAPPIJ RANZIJN B.V.,
gevestigd te Rosmalen, gemeente Den Bosch,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. J.A.M. Smeekens te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MERKS B.V.,
gevestigd te Velddriel, gemeente Maasdriel,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaten mrs. P.J.P. Severijn en L. Knoups te Dordrecht.
De partijen worden hieronder ‘Van Helvoirt’ en ‘Merks’ genoemd.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 16 juli 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een deskundigenbericht uitgebracht. Het rapport daarvan bevindt zich bij de stukken. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
* een conclusie na deskundigenbericht van de zijde van Merks;
* een conclusie na deskundigenbericht van de zijde van Van Helvoirt.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten doen bepleiten. Bij die gelegenheid heeft Merks haar eis in reconventie verminderd, tot een bedrag van € 94.021,37. De pleitnotities zijn als gedingstuk overgelegd; aan die van Merks is met toestemming van Van Helvoirt een nieuwe schadeberekening gehecht, die sluit op voornoemd bedrag. Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling van het geschil
in conventie en in reconventie:
3.7 In het tussenvonnis van 16 juli 2003 is aan ir. [betrokkene 1] van GeoDelft opgedragen te onderzoeken wat de precieze toedracht bij het imploderen van de buis was en wat de oorzaak van het imploderen is. [betrokkene 1] heeft een hierop in maart 2004 een deskundigenbericht met kenmerk CO-410730-0006 v02 uitgebracht.
3.8 In zijn rapport heeft ir. [betrokkene 1] onder meer verslag gedaan van zijn naspeuringen naar de voor zijn onderzoek relevante informatie, zoals het typenummer en de specificaties van de (uiteindelijk) gebruikte buis en de eventuele vooraf ten behoeve van de boring gemaakte berekening(en). Verder heeft hij beschreven welke factoren naar zijn oordeel een rol hebben gespeeld bij het mislukken van het intrekken van de buis door de boorgang. Daartoe heeft hij onder andere berekeningen gemaakt van de tijdens het intrekken op de buis uitgeoefende krachten. Op grond daarvan heeft ir. [betrokkene 1] vervolgens de hem voorgelegde vragen als volgt beantwoord:
“9.1 De oorzaak van de calamiteiten
Aan de hand van de verkregen gegevens en de uitgevoerde sterkteberekeningen kan worden geconcludeerd dat de berekende spanningen in de leiding groter zijn dan de toelaatbare spanningen en voor wat betreft de tangentiële spanningen zelfs hoger kunnen zijn dan de breukwaarde. Dit betekent dat de kans op breuk veel groter is dan in het algemeen wordt geaccepteerd. De vermoedelijke oorzaak van de calamiteit bij het intrekken van de leiding is daarom het breken van de leiding direct achter het overgangsstuk tussen trekkop en leiding. De breuk is ontstaan door een combinatie van hoge spanningen in verschillende richtingen in de leiding direct achter het overgangsstuk. Doordat een trekkop is gebruikt met een kleinere diameter dan de in te trekken leiding worden de krachten die optreden in bochten geconcentreerd op het eerste gedeelte van de leiding direct achter het overgangsstuk. Het zijn vooral de tangentiële spanningen in de buiswand die hierdoor sterk zijn vergroot. De toegepaste GVK-buis van het type EST 8 met een versterkte wanddikte van 8,1 mm is zeer waarschijnlijk niet in staat geweest de bij het intrekken optredende krachten te weerstaan.
Door het breken van de leiding achter het verloopstuk kon de boorspoeling in het boorgat de buis binnendringen. Aangezien de boorspoeling zwaarder is dan water, werd het water uit de leiding gedrukt in de richting van het uittredepunt.
Door het breken van de leiding ontstond ook een schokgolf in de leiding. Vermoedelijk heeft deze schokgolf ertoe geleid dat de leiding uit de kraan is gevallen.
Dat de leiding uit de kraan is gevallen door alleen het extra gewicht door water kan door GeoDelft niet worden beoordeeld aangezien informatie ontbreekt over de toegepaste strop of ketting. GeoDelft acht dit echter niet waarschijnlijk omdat het losraken uit de kraan zeer plotseling gebeurde nadat weer met trekken was begonnen. Het uit de kraan vallen van de leiding kan een negatieve drukgolf in de leiding veroorzaken, waardoor er een kans aanwezig is dat de leiding in tweede instantie is geïmplodeerd.
9.2 De kosten van de tweede boring
Voor het globaal bepalen van de kosten van een horizontaal gestuurde boring wordt vaak een prijs per meter boren gehanteerd. Dat wil zeggen dat de invloed van de diepte op de prijs van de boring niet groot is.
De aanneemsom van de eerste boring met een lengte van 115 m bedroeg NLG 75.000,--. Dit betekent een meterprijs van circa NLG 610,--.
Bij de eerste boring is uitgegaan van een 40-ton-stelling.
Bij de tweede boring is een 80-ton-stelling gebruikt; bovendien had de boring een lengte van 150 m. Volgens verkregen informatie kan voor de meterprijs van de tweede boring NLG 800,-- worden gehanteerd. De prijs van het boren (exclusief levering van de buis) komt dan uit op NLG 120.000,--.
9.3 Overige feiten en omstandigheden
Zoals uit het voorgaande blijkt ontbreekt een deugdelijke ontwerpberekening van de horizontaal gestuurde boring. Wanneer deze tijdig zou zijn uitgevoerd, zou de toegepaste leiding niet zijn gebruikt.
De boring is niet volgens plan geboord. Met name de diepte vertoonde een grote afwijking. Het vermoeden bestaat dat door de aanwezige zeer harde zandlaag de boring boven deze laag is gebleven en dat door het gebruik van een voor deze boring te onnauwkeurig plaatsbepalingssysteem dit niet tijdig is opgemerkt. Ook de gerealiseerde bochtstralen waren kleiner dan de geplande bochtstralen. Opmerkelijk is het gebruik van een trekkop die kleiner is dan de leiding die moet worden ingetrokken. Door deze constructie wordt het voorste gedeelte van de leiding nog zwaarder belast dan normaal al het geval is. De kans op breuk van de leiding is hierdoor onnodig vergroot.”
3.9 Merks is het niet eens met de conclusie van de deskundige (op blz. 16 van het rapport) dat de gebruikte buis van het type EST 8 – gelet op de daarvoor toelaatbare spanningswaarden en de spanningen die het geplande boortracé met zich brachten – niet geschikt was voor het beoogde doel, omdat met deze buis een grotere kans op schade aanwezig was dan gebruikelijk wordt geaccepteerd. Volgens haar is daarmee niet gezegd dat de buis bij intrekking onder de geplande omstandigheden hoe dan ook zou zijn gescheurd/geïmplodeerd en is deze in beginsel (juist) wel geschikt voor het beoogde gebruik. Zij ziet (inmiddels) als oorzaken van de calamiteit de door Van Helvoirt gebruikte trekkop, die een kleinere diameter heeft dan de buis, en de kleinere bochtstralen (dan de geplande van 150 meter) die door de afwijkende boorgang zijn ontstaan. Merks heeft bij pleidooi nog aangevoerd dat als haarzelf ter zake van de oorzaak van de calamiteit al een verwijt kan worden gemaakt, het dan op de weg van Van Helvoirt, als deskundig (onder)aannemer, had gelegen om haar te waarschuwen voor de ongeschiktheid van de buis, de trekkop en/of de verjonging.
3.10 Van Helvoirt leest in het deskundigenbericht de bevestiging van haar stelling dat de calamiteit is ontstaan door de onvoldoende kwaliteit van de door Merks aangeleverde buis. Naar haar mening kan het gebruik van een iets kleinere trekkop dan de diameter van de in te trekken buis slechts tot een geringe spanningsverhoging leiden en daardoor bij een juist ontwerp niet de oorzaak zijn van een breuk in de buis. Het valt Merks te verwijten althans het ligt in haar risicosfeer dat vooraf geen (correcte) ontwerpberekening is gemaakt en dat de buis en de verjonging tussen buis en trekkop onvoldoende sterk waren, aldus Van Helvoirt. Op haar rust ter zake geen waarschuwingsplicht, meent zij. Zij heeft immers verstand van boren en buizen intrekken en is geen buizenfabrikant. Met betrekking tot de door de deskundige vastgestelde afwijkende buigradius – die Van Helvoirt overigens betwist – meent Van Helvoirt dat die juist ruimer (en dus veiliger) is geweest doordat minder diep is geboord dan was beoogd.
3.11 Niettegenstaande de hierboven weergegeven kritiek op het rapport, van met name Merks, volgt de rechtbank de deskundige in zijn overwegingen, bevindingen en conclusies en neemt zij die over. Op grond daarvan staat vast, onder meer, dat vooraf geen deugdelijke ontwerptekening van de voor dit karwei benodigde buis is gemaakt. De door de leverancier van Merks (Future Pipe Industries) gekozen buis was gelet op de krachten die daarop – al dan niet blijvend – zouden (kunnen) worden uitgeoefend niet sterk genoeg, temeer waar de trekkop een kleinere diameter zou hebben dan de buis. In het tussenvonnis van 16 juli 2003 is bij de vaststaande feiten, vanwege de onvoldoende gemotiveerde betwisting daarvan door Van Helvoirt, al opgenomen dat de feitelijke diepte van de boring niet verder kwam dan 11,36 meter. De deskundige heeft deze onderzoeksgegevens tot uitgangspunt genomen. Uit die gegevens vloeit ook voort dat Van Helvoirt bij de tweede verticale bocht zodanig heeft geboord dat ter plaatse krachten op de buis zijn uitgeoefend zoals gebeurd bij een bochtstraal van 125 meter, terwijl een bochtstraal van 150 meter was beoogd.
3.12 Op grond van het deskundigenbericht wordt geoordeeld dat in feite drie factoren – de sterkte van de buis, de extra tangentiële spanning door de kleinere trekkop en de extra tangentiële spanning door de kleinere bochtstraal – bij de calamiteit een rol hebben gespeeld. De eerste twee factoren behoren tot de risicosfeer van Merks. Haar leverancier Future Pipe Industries, die ook de verjonging heeft ontworpen, beschikte over de specifieke kennis die nodig is om te beoordelen welke buis (en verjonging) geschikt zouden zijn om onder de gegeven condities te worden ingetrokken. Merks diende – ook volgens haarzelf, zo blijkt uit het pleidooi – aan haar leverancier de van Van Helvoirt afkomstige bijzonderheden met betrekking tot die condities (zoals onder andere de lengte en diepte van de boring, de specificatie van de trekkop) door te geven. Op grond van die kennis en informatie had de leverancier van Merks vooraf moeten berekenen welke buis en verjonging voor deze klus een verantwoorde keus zouden zijn. Dat van tevoren – in elk geval vanaf augustus 1999 – bij Future Pipe Industries bekend was dat de trekkop een kleinere diameter had dan de buis blijkt alleen al uit het feit dat zij vooraf een verjonging heeft ontwerpen. Daarmee had zij bij de keuze voor een bepaalde buis en de sterkte van de verjonging rekening moeten houden. Gelet hierop kan dan ook zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden gezegd dat op dit specifieke punt op Van Helvoirt een waarschuwingsplicht rustte, zoals Merks bij pleidooi in algemene termen nog heeft aangevoerd. De overgebleven factor (de grootte van de bochtstralen in de gerealiseerde boorgang) ligt wel in de risicosfeer van Van Helvoirt.
3.13 Gelet op het voorgaande rest de vraag in hoeverre de aan Merks toe te rekenen factoren en de aan Van Helvoirt toe te rekenen factor, mede gelet op de chronologie van gebeurtenissen voorafgaand aan en tijdens de boringen en de calamiteit, zich tot elkaar verhouden. In dit verband wordt belang gehecht aan de hiervoor weergegeven opmerking van de deskundige dat indien tijdig een deugdelijke ontwerpberekening van de boring zou zijn gemaakt, de toegepaste leiding EST 8 niet zou zijn gebruikt. Deze opvatting wordt ondersteund door de fax van Future Pipe Industries B.V. aan Merks d.d. 16 september 1999 (onderdeel van bijlage 3 van het deskundigenrapport), waarin (onder meer) staat:
“(...)
3. Door u is ons nooit een profiel met details van de gestuurde boring overlegd. Uw beslissing om op een diepte van circa 16 meter te boren was ons dus onbekend. Zoals u eerder meegedeeld in onze fax van dinsdag 14 september jl., adviseren wij u om voor een boring op een diepte van 16 meter en een lengte van 150 meter een buis met een grotere wanddikte toe te passen.
Bijgevoegd vindt u onze berekening van de door ons geadviseerde buis EST16 met een totale wanddikte van 12,4 mm.”
Op grond hiervan staat vast dat om te beginnen een veel sterkere buis had moeten worden gebruikt, met een dito verjonging. Het is aannemelijk dat in dat geval de intrekking, ondanks de kleinere trekkop, probleemloos had kunnen verlopen. Ook de door Van Helvoirt gerealiseerde afwijkende bochtstraal (die op sommige plaatsen van de boorgang neerkomt op een bochtstraal van 125 meter) zou dan niet tot problemen hebben geleid, zo kan redelijkerwijs worden aangenomen op grond van een vergelijking van de door de deskundige gemaakte berekeningen. De axiale spanning op de buis bij de geplande bochtstraal van 150 meter bedraagt volgende ontwerpberekening van de deskundige 33,6 N/mm² (zie bijlage 1 bij het rapport) en die verschilt slechts in geringe mate van de axiale spanning van 34,1 N/mm² die volgens de deskundige is veroorzaakt door de feitelijk gerealiseerde bochtstraal van (op sommige plaatsen) 125 meter (zie blz. 17 van het rapport). De tangentiële spanning ter plaatse van de bochten was volgens de ontwerpberekening van de deskundige bij het beoogde boortracé al groter (69 N/mm²) dan de voor de gebruikte buis toelaatbare spanning (60 N/mm²). Ook de tabel van de Wavistrong Ontwerpgids (onderdeel van bijlage 3 van het rapport), waarin staat dat de minimale buigradius voor een buis van het type EST 16 105 meter is, staaft de redelijke verwachting dat bij gebruik van een voldoende sterke buis de feitelijk gerealiseerde bochtstraal van 125 meter niet tot problemen zou hebben geleid. Gelet hierop is voldoende aannemelijk dat tussen de aan Merks toe te rekenen factoren en de calamiteit een condicio sine qua non-verband bestaat, hetgeen redelijkerwijs niet kan worden gezegd van de aan Van Helvoirt toe te rekenen factor. Tegen deze achtergrond zullen de vorderingen in conventie en in reconventie moeten worden beoordeeld.
in conventie:
3.14 De omstandigheid dat Van Helvoirt minder diep en met een andere bochtstraal heeft geboord dan was gepland heeft niet geleid tot de calamiteit van 10 september 1999. In zoverre levert deze omstandigheid Merks dan ook geen gegronde reden op om Van Helvoirt niet te betalen voor de tweede boring.
3.15 Daarnaast heeft Merks aangevoerd dat zij niet is gehouden de totale overeengekomen prijs voor de tweede boring te voldoen omdat minder diep is geboord. Merks ziet niet in waarom zij aanzienlijk meer zou moeten betalen voor de tweede boring, die uiteindelijk nauwelijks dieper is geweest dan de eerste. Van Helvoirt heeft in dit verband – onweersproken – aangevoerd dat de voor tweede boring een dubbel zo zware boorstelling moest worden ingezet, waardoor zij bovendien een onderaannemer heeft moeten inschakelen.
3.15 Volgens het (onder 3.8 weergegeven) antwoord van de deskundige op vraag 2, naar de verhouding tussen hetgeen Van Helvoirt feitelijk heeft uitgevoerd en de voor de tweede boring overeengekomen prijs, is niet zozeer de diepte als wel de lengte van de boring bepalend voor de prijs, alsmede de zwaarte van de in te zetten stelling. De lengte van de tweede boring was groter dan die van de eerste en bovendien moest voor de tweede boring een zwaardere stelling worden ingezet. Op bladzijde 17 van zijn rapport heeft de deskundige aangegeven dat de lengte van het geplande boortracé (bij de tweede boring) nagenoeg is gerealiseerd. Op grond van ‘verkregen’ informatie komt de deskundige voor de tweede boring op een prijs van NLG 120.000,--. Merks is hierop niet meer ingegaan en heeft ook niet gereageerd om de stelling van Van Helvoirt, ter gelegenheid van het pleidooi, dat de prijzen voor dergelijke boringen inmiddels, nu er meer concurrentie is gekomen, zijn gedaald en dat deze in 1999 aanzienlijk hoger lagen.
3.16 Overwogen wordt dat de partijen voor de tweede boring een prijs zijn overeengekomen die aanzienlijk hoger ligt dan die voor de eerste. Volgens Van Helvoirt gaat het om NLG 160.000,--, volgens Merks zelfs om NLG 170.000,--. Merks heeft niets ingebracht tegen de argumenten die Van Helvoirt heeft genoemd ter verklaring van die hogere prijs anders dan de geringere diepte, maar die is nu juist volgens de deskundige nauwelijks relevant voor de prijs. Gelet op dit een en ander heeft als uitgangspunt te gelden dat Merks Van Helvoirt de voor de tweede boring overeengekomen prijs moet betalen.
3.17 Aangezien niet in geschil is dat Merks Van Helvoirt ook voor de kosten van de eerste boring moet betalen en het totaal van deze twee boringen volgens de beide partijen is afgemaakt op in totaal NLG 200.000,-- (€ 90.756,04), is dit onderdeel van de vordering van Van Helvoirt toewijsbaar, inclusief de omzetbelasting die Van Helvoirt heeft afgedragen, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
3.18 Hetzelfde geldt voor de door Van Helvoirt gevorderde stagnatiekosten ad NLG 78.570,-- (€ 35.653,51). Ook deze kosten zijn te vermeerderen met de door Van Helvoirt afgedragen omzetbelasting. De verschuldigdheid noch de omvang van die kosten en de omzetbelasting is door Merks betwist. Om dezelfde reden zijn ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente toewijsbaar, zij het dat de buitengerechtelijke kosten met toepassing van het rapport Voor-werk II ambtshalve zullen worden gematigd tot twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, dus € 2.842,--.
in reconventie:
3.19 Uit hetgeen hiervoor onder 3.7 tot en met 3.13 is overwogen volgt, dat Van Helvoirt niet aansprakelijk is voor de kosten die Merks heeft moeten maken om alsnog een buis onder het bewuste kanaal te Leeuwarden aan te (doen) brengen. Haar vordering moet daarom worden afgewezen.
in conventie en in reconventie:
3.20 Als de in het ongelijk gestelde partij zal Merks worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie. De door haar voorgeschoten kosten van het deskundigenbericht blijven voor haar rekening.
De beslissing
De rechtbank, recht doende,
in conventie:
1. veroordeelt Merks tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Van Helvoirt te betalen een bedrag van € 126.409,55, te vermeerderen met de door Van Helvoirt afgedragen omzetbelasting, alsmede een bedrag van € 2.842,-- wegens buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaal verschuldigde vanaf 20 juni 2002 tot en met de dag der algehele voldoening;
2. veroordeelt Merks in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Van Helvoirt bepaald op € 2.980,18 aan verschotten en op € 6.394,50 voor salaris procureur;
3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst het meer gevorderde af;
in reconventie:
5. wijst het gevorderde af;
6. veroordeelt Merks in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Van Helvoirt bepaald op € 3.197,25 voor salaris procureur;
7. verklaart de onder 6. gegeven veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Noordraven, rechter, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 17 november 2004.
de griffier: de rechter: