Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Parketnummer : 05/091275-04
Datum zitting : 17 december 2004
Datum uitspraak : 29 december 2004
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres] ,
plaats : [adres],
thans gedetineerd in [detentieplaats]
Raadsman: mr. J. van Delft, advocaat te Nijmegen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2004 tot en met 23 juli 2004 te
Nijmegen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande
dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer] met een barkruk op en/of tegen het hoofd
en/of tegen het lichaam heeft geslagen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks periode van 22 juli 2004 tot en met 23 juli 2004 te
Nijmegen aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel (te weten een hoofdwond), heeft toegebracht, door opzettelijk die [slachtoffer]
met een barkruk op/tegen zijn hoofd en/of tegen het lichaam te slaan, terwijl
het feit de dood tengevolge heeft gehad;
hij in of omstreeks periode van 22 juli 2004 tot en met 23 juli 2004 te
Nijmegen opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met een barkruk op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, tengevolge waarvan voornoemde persoon werd gewond, (te weten een hoofdwond), terwijl dit feit de dood tengevolge heeft gehad.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 19 november 2004 en 17 december 2004 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J. van Delft, advocaat te Nijmegen.
Als benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen:
? [benadeelde partij].
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden onvoorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft voorts gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Hij verzoekt daarom dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvanke-lijk zal worden verklaard.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De raadsman heeft ter zitting betoogd, kort gezegd, dat verdachte onwillekeurig in een reflex heeft gehandeld om het slachtoffer te laten ophouden met het uiten van voor verdachte krenkende opmerkingen waardoor de opzet op het doden van het slachtoffer heeft ontbroken. Verdachte zou derhalve van het primair tenlastegelegde dienen te worden vrijgesproken.
Daarnaast is door de raadsman aangevoerd dat niet is vastgesteld dat het slachtoffer als gevolg van mogelijke slagen op en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam met een barkruk is overleden. Volgens de raadsman ontbreekt derhalve het causale verband.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het voorgaande als volgt.
Verdachte heeft geen zogenaamd boos opzet gehad noch op het doden van het slachtoffer noch op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Wel heeft verdachte opzet in de voorwaardelijke zin gehad op het doden van het slachtoffer.
Nu uit de verklaringen van verdachte niet valt af te leiden of hij al dan niet willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft gezien en ook bewust heeft aanvaard, moet gekeken worden naar de uiterlijke verschijningsvorm. Verdachte heeft een barkruk gepakt en deze, terwijl hij stond, van boven zijn hoofd in een neerwaartse beweging richting het lichaam/hoofd van het zittende slachtoffer gebracht. Verdachte had naar eigen zeggen op dat moment het doel het slachtoffer zijn mond te laten houden. Dat hij zou stoppen met het uiten van voor hem krenkende opmerkingen. Door op deze wijze te handelen dient aangenomen te worden dat hij willens en wetens de kans heeft gezien en ook aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen –het slaan met een barkruk richting lichaam/hoofd van het slachtoffer om hem zijn mond te laten houden- het leven zou laten. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de kans aanmerkelijk is dat een iemand dodelijk wordt getroffen wanneer hij met een volledig houten kruk één of meermalen met kracht op het hoofd wordt geraakt.
Wat betreft het causaliteitsverweer overweegt de rechtbank het volgende. Uit het op 08 oktober 2004 opgemaakte sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut, blijkt na zorgvuldig postmortaal onderzoek dat geen zekere doodsoorzaak aanwijsbaar is. Meer dan waarschijnlijk heeft heftig botsend geweld op het hoofd aan het overlijden in belangrijke mate bijgedragen. Ook anderszins is een andere doodsoorzaak dan het door verdachte toegebrachte hoofdletsel niet aannemelijk geworden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 22 juli 2004 tot en met 23 juli 2004 te
Nijmegen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande
dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer] met een barkruk op en tegen het hoofd
en tegen het lichaam heeft geslagen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primaire:
5. De strafbaarheid van verdachte
Over verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt door dr. J.M.J.F. Offermans, psychiater en drs. I.I. van der Klaauw, psycholoog, gedateerd 15 december 2004 respectievelijk 13 december 2004, De psychiater concludeert dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een alcoholintoxicatie waardoor het feit hem enigszins verminderd toegerekend kan worden. De psycholoog concludeert dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit sprake was van een persoonlijkheidsstoornis volgens de indeling van de DSM-IV waardoor hem het feit enigszins verminderd toegerekend kan worden.
De rechtbank verenigt zich met die conclusies en maakt die tot de hare.
Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het hiervoor aangehaalde psychiatrisch rapport, opgemaakt door de psychiater dr. J.M.J.F. Offermans en gedateerd 15 december 2004;
- het hiervoor aangehaalde psychologisch rapport, opgemaakt door de psycholoog drs. I.I. van der Klaauw en gedateerd 13 december 2004.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft, mogelijk nog verkerend onder invloed van alcohol, op brute wijze het slachtoffer [slachtoffer] van het leven beroofd door hem één of meermalen met een houten barkruk op het hoofd en/of lichaam te slaan. Na deze geweldsexplosie heeft verdachte de woning verlaten en het slachtoffer aan zijn lot overgelaten. Niet is uit te sluiten dat het slachtoffer dit geweld zou hebben overleefd indien verdachte na zijn daad medische hulp zou hebben ingeroepen. In die zin acht de rechtbank het handelen van verdachte te meer verwijtbaar.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden waaronder het feit door verdachte is gepleegd. De rechtbank acht aannemelijk dat het slachtoffer verdachte ernstig aan het jennen was en verdachte wilde dat het slachtoffer ophield met dat jennen. Ook spreekt in het voordeel van verdachte dat hij zichzelf gemeld heeft bij de politie en dat hij volgens de rechtbank beschikbare informatie niet eerder bij geweldsmisdrijven betrokken is geweest.
De officier van justitie heeft, eveneens rekening houdend met het voorgaande, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist voor de duur van 30 maanden. De rechtbank is echter van oordeel dat deze straf geen recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit. Zij zal daarom een hogere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie geëist.
6a. De beoordeling van de civiele vorde-ring(en), alsmede de
gevor-derde op-legging van de schadevergoedings-maat-regel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorde-ring, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De rechtbank acht de vordering van [benadeelde partij] niet van eenvoudige aard, omdat het causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de schade niet althans onvoldoende is toegelicht/beantwoord. Bovendien is de omvang van de schade onvoldoende duidelijk. De vordering zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Het staat [benadeelde partij] vrij zich met deze vordering tot de burgerlijke rechter te wenden.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaar.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door:
mr. J.P. Bordes, rechter, als voorzitter,
mr. W.J. Vierveijzer, rechter,
mr. E.M. Vermeulen, rechter,
in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 december 2004.