Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Parketnummer : 05/090083-00
Datum zitting : 20 maart 2003, 14 oktober 2004 en 9 december 2004
Datum uitspraak: 23 december 2004
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman: mr. M.E. van de Werf, advocaat te Amsterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van juli 1998 tot en
met 1 februari 2002 te Amersfoort en/of Arnhem, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
voor de omzetbelasting over de kalendermaanden juli 1998 tot en met maart 1999 (ten name van A.[naam] te Veenendaal) niet of niet binnen de door de
Inspecteur der belastingen te Amersfoort en/of Arnhem gestelde termijn heeft
gedaan, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd
geheven;
(2/OPV/01 pag 1-21, 29-30, 81-84, 1/AH/27, 1/AH/30)
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 1997 tot
en met 23 maart 1998, te Arnhem en/of Duiven, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een of meer bij de wet aangiften, als bedoeld in de Algemene wet
inzake rijksbelastingen, te weten de aangiften Omzetbelasting voorzien bij de
Wet op de Omzetbelasting 1968, over de kwartaalaangiften in de periode van
1 januari 1997 tot en met 31 december 1997, (telkens) onjuist en/of onvolledig
heeft gedaan, hierin bestaande dat (telkens) op het door of namens verdachte ingevuld, ondertekend en bij de inspecteur van de Belastingdienst Ondernemingen te Arnhem ingeleverd aangiftebiljet omzetbelasting over voormelde kalenderkwartalen opzettelijk een lager bedrag aan omzet en/of een hoger bedrag aan IC-leveringen (onder 3b) werd aangegeven/vermeld dan in
werkelijkheid was behaald in het tijdvak waarop dat aangiftebiljet betrekking
had, zulks terwijl daarvan (telkens) het gevolg zou hebben kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven;
(2/OPV/01(pag 1-21, 30-44, 81-84), 1/AH/25, 1/AH/30, 2/D/25 t/m 2/D/28)
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 1998 tot
en met 31 januari 2000, te Arnhem en/of Duiven, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
voor de omzetbelasting over de kalenderkwartalen in de periode van januari
1998 tot en met december 1999, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers
heeft verdachte (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen
of de Belastingdienst te Arnhem ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting
over genoemd(e) jaar/jaren (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans
(telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit
(telkens) er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
(2/OPV/01(pag 1-21, 44-84), 1/AH/25, 1/AH/30, 2/D/29 t/m 2/D/36)
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 janauri 1997
tot en met 31 december 1999 te Duiven en/of Arnhem en/of Veenendaal en/of
Dinxperlo, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
telkens opzettelijk voorhanden heeft gehad accijnsgoederen, te weten
een groot aantal flessen wijn, welke niet overeenkomstig de bepalingen van de
Wet op de accijns in de heffing van accijns terzake van de uitslag en/of het
voorhanden hebben van die goederen waren betrokken;
(1/OPV/01, 1/AH/29)
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 20 maart 2003, 14 oktober 2004 en 9 december 2004 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte is daarbij niet verschenen. Op 9 december 2004 is de raadsman van verdachte, mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, die heeft aangegeven uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om namens zijn cliënt de verdediging te voeren, verschenen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 t/m 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaar-delijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzeke-ring en voorlopige hechtenis doorge-bracht.
De raadsman van verdachte heeft het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 t/m 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op tijdstippen in de periode van juli 1998 tot en
met 1 februari 2002 in Nederland,
telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften
voor de omzetbelasting over de kalendermaanden juli 1998 tot en met maart 1999 (ten name van A.[naam] te Veenendaal) niet of niet binnen de door de
Inspecteur der belastingen te Amersfoort en/of Arnhem gestelde termijn heeft
gedaan, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd
geheven;
hij op tijdstippen in de periode van januari 1997 tot
en met 23 maart 1998, in Nederland,
opzettelijk een bij de wet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangiften Omzetbelasting voorzien bij de Wet op de Omzetbelasting 1968, over de kwartaalaangiften in de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997, telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, hierin bestaande dat telkens op het door of namens verdachte ingevuld, ondertekend en bij de inspecteur van de Belastingdienst Ondernemingen te Arnhem ingeleverd aangiftebiljet omzetbelasting over voormelde kalenderkwartalen opzettelijk een lager bedrag aan omzet en/of een hoger bedrag aan IC-leveringen (onder 3b) werd aangegeven/vermeld dan in
werkelijkheid was behaald in het tijdvak waarop dat aangiftebiljet betrekking
had, zulks terwijl daarvan telkens het gevolg zou hebben kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven;
hij op tijdstippen in de periode van januari 1998 tot
en met 31 januari 2000, in Nederland,
telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften
voor de omzetbelasting over de kalenderkwartalen in de periode van januari
1998 tot en met december 1999, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers
heeft verdachte telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen
of de Belastingdienst te Arnhem ingeleverde aangiftebiljet omzetbelasting
over genoemde jaren telkens een te laag belastbaar bedrag, althans
telkens een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit
telkens er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 1997
tot en met 31 december 1999 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk voorhanden heeft gehad accijnsgoederen, te weten een groot aantal flessen wijn, welke niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing van accijns terzake van de uitslag en/of het voorhanden hebben van die goederen waren betrokken;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Ingevolge de Wet van 18 december 1997 tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht (Stb. 738) vindt deze wet voor het eerst toepassing met betrekking tot aangiften en betalingen die betrekking hebben op tijdvakken of tijdstippen die aanvangen respectievelijk liggen op of na de datum van zijn inwerkingtreding (te weten 1 januari 1998). Voor het onderhavige geval betekent dit dat feit 2 naar “oud recht” dient te worden gekwalificeerd en de feiten 1 en 3 naar “huidig recht”.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1 en 3 telkens:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 4:
Medeplegen van: opzettelijk het verbod om een accijnsgoed voorhanden te hebben dat niet overeenkomstig de bepalingen van Wet op de accijns in de heffing is betrokken overtreden, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 22 oktober 2004.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft gedurende drie jaar tezamen met anderen partijen wijn van Duitsland naar zijn ondernemingen [naam] in Nederland overgebracht zonder daarvoor bij binnenkomst bij de douane aangifte te doen en wijnaccijns aan de belastingdienst af te dragen.
Voorts heeft verdachte met de ondernemingen [naam] grote hoeveelheden wijn, andere dranken en levensmiddelen vanuit Oostenrijk en Italië verworven en doorverkocht aan meerdere schijnfirma’s in Duitsland. Verdachte heeft op deze manier voorgewend dat de verworven goederen aan bedrijven buiten Nederland werden verkocht en geleverd -zodat het zogenaamde 0% tarief van toepassing was-, terwijl onderzoek heeft uitgewezen dat de goederen vanuit Duitsland naar Nederland zijn gebracht en ‘zwart’ in Nederland zijn verkocht. Het voorgaande heeft tot het gevolg gehad dat verdachte over een periode van ruim vier jaar te weinig omzetbelasting heeft afgedragen aan de belastingdienst.
Het betreft hier ernstige feiten waarbij de Staat der Nederlanden voor een bedrag van ongeveer € 1.136.000,- is benadeeld.
Gelet op de grote rol van verdachte, het hoge benadelingsbedrag en de listige manier van frauderen is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf tevens -in het voordeel van verdachte- rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte en de omstandigheid dat het hier om oude zaken gaat.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 68 (oud), 69 en 72 Algemene wet inzake rijksbelastingen, en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf zes (6) maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, ten-zij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerleg-ging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proef-tijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. R.J.J. van Acht, rechter, als voorzitter,
mr. M. Jurgens, rechter,
mr. G. Perrick, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 december 2004.