ECLI:NL:RBARN:2004:AR8184

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/318
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toepassing van de pc-privéregeling en de gevolgen voor het brutoloon en andere looncomponenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 12 november 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. L.A. Bource van Deloitte Belastingadviseurs, en verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het geschil betreft de toepassing van een pc-privéregeling die eiseres aan haar werknemers aanbiedt, waarbij werknemers een computer ontvangen in ruil voor een tijdelijke verlaging van hun brutoloon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eis van verweerder dat de verlaging van het brutoloon moet doorwerken in andere looncomponenten, zoals de vakantietoeslag, niet in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dit betekent dat verweerder niet verplicht was om het beleid op de pc-privéregeling toe te passen.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij het beroep van eiseres in eerste instantie werd behandeld door een enkelvoudige kamer, maar later werd heropend en verwezen naar een meervoudige kamer. Tijdens de zittingen is gebleken dat de terugwerkende kracht van het Besluit van 30 september 1998 niet beperkt is tot 1 september 1998, en dat dit besluit van toepassing is op de pc-regeling van eiseres. De rechtbank heeft geoordeeld dat de pc-privéregeling per individuele werknemer beoordeeld dient te worden, en dat de hoogte van de boete die aan eiseres is opgelegd, nader door verweerder moet worden bekeken.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.449, en moet het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van € 218 vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 03/318
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats], vertegenwoordigd door mr. L.A. Bource
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 22 januari 2003, uitgereikt door Uwv te Amsterdam.
2. Procesverloop
Bij besluiten van 5 augustus 2002 heeft verweerder aan eiseres correctienota’s over de premiejaren 1997 tot en met 2000 en 2002 opgelegd.
Bij besluiten van 12 augustus 2002 heeft verweerder aan eiseres boetenota’s over de premiejaren 1997 tot en met 2000 opgelegd.
Bij besluit van 22 januari 2003 heeft verweerder de tegen voornoemde besluiten ingediende bezwaren ongegrond verklaard en de eerder genoemde besluiten gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 17 maart 2003 beroep bij de rechtbank ingesteld. Verweerder heeft op 29 april 2003 een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij brief van 17 juli 2003 heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit aangevuld.
Het beroep is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 3 maart 2004. Na sluiting van het onderzoek ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. Dientengevolge is het onderzoek heropend en verwezen naar een meervoudige kamer.
Het beroep is behandeld door de meervoudige kamer ter zitting van de rechtbank van 20 augustus 2004. Eiseres is aldaar verschenen, vertegenwoordigd door mr. L.A. Bource, werkzaam bij Deloitte Belastingadviseurs. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F. Verhaart, werkzaam bij het Uwv.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder terecht premies werknemersverzekeringen heeft nageheven ter zake van de verlaging van het brutoloon van de werknemers van eiseres in verband met de aanschaf van een pc. In het bijzonder dient de vraag te worden beantwoord of de verlaging van het periodieke brutoloon dient door te werken naar andere loonbestanddelen zoals de vakantietoeslag.
Voorts verschillen partijen van mening over de volgende vragen:
? dient de pc-privéregeling aangemerkt te worden als een collectieve of als een individuele regeling?
? zijn de aan de werknemers [X], [Y] en [Z] verstrekte reiskostenvergoedingen als bovenmatig aan te merken?
? heeft eiseres recht op vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten?
? zijn de boetenota’s op een juiste wijze en tot een juist bedrag vastgesteld?
4. Overwegingen
Bij brief van 17 juli 2003 heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit aangevuld. Gelet op de tekst van het bestreden besluit en voornoemde brief, is de rechtbank van oordeel dat die brief niet als nadere besluitvorming op het bezwaar kan worden aangemerkt. De brief van 17 juli 2003 vormt dan ook geen grond om het beroep reeds op grond daarvan gegrond te verklaren.
4.1 PC-privéregeling
Eiseres biedt haar werknemers sinds 1998 de mogelijkheid deel te nemen aan een zogenoemde PC-privéregeling waarbij eiseres aan de werknemer een personal computer ter waarde van maximaal
ƒ 5.000 verstrekt. De terugbetaling dient te geschieden door een inhouding op de jaarlijkse winstuitkering en/of een inhouding op het vakantiegeld en/of een verlaging van het contractueel overeengekomen periodieke brutoloon.
Eiseres is met de deelnemers aan de PC-privéregeling een aanvulling op de arbeidsovereenkomst overeengekomen waarin de gemaakte afspraken omtrent de PC-privéregeling zijn vastgelegd.
Voor de vraag of de looninhouding tot het premieloon behoort, acht de rechtbank de volgende wettelijke bepalingen en beleidsbesluiten van belang.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen (CSV) behoort tot het loon al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten.
Artikel 6, eerste lid, aanhef en sub y, van de CSV bepaalt dat niet tot het loon behoren de verstrekking en terbeschikkingstelling van computers en bijbehorende apparatuur, alsmede de vergoeding van kosten daarvan, voorzover de waarde in het economisch verkeer van de computers en de apparatuur tezamen in het kalenderjaar en twee voorafgaande kalenderjaren niet meer bedraagt dan ƒ 5.000 en niet aannemelijk is dat zij niet mede dienen ter vervulling van de dienstbetrekking (tekst 1998 en 1999).
In het Besluit van 30 september 1998, V-N 1998/50.18 (hierna: het Besluit), heeft verweerder beleid vastgesteld ten aanzien van pc-privéregelingen waarbij sprake is van een werknemersbijdrage.
De artikelen 2 en 3 van het Besluit luiden als volgt:
“Artikel 2 Eigen bijdrage werknemers
De eigen bijdrage van de werknemer in de vorm van een verlaging van het contractloon in het kader van een verstrekking van een personal computer en toebehoren door de werkgever wordt niet als loon aangemerkt.
Artikel 3 Ingangsdatum besluit
Dit besluit treedt in werking met de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 1998.”
De staatssecretaris van Financiën heeft in het besluit van 23 november 1998, nr. DB 98/968M het volgende opgemerkt met betrekking tot wijziging van beloningen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dit besluit niet mede namens verweerder is genomen. Ook heeft verweerder zich formeel niet aan dit besluit gecommitteerd.
“Een wijziging van de overeengekomen beloning heeft in een aantal situaties ook andere dan de primair beoogde consequenties. Indien bijvoorbeeld het loon in geld wordt verlaagd, heeft dit in het algemeen gevolgen voor:
? de grondslag voor de diensttijdvrijstelling;
? de pensioengrondslag;
? een vakantiegelduitkering;
? het loon tijdens ziekte of zwangerschap;
? het brutoloon sociale verzekeringen;
? de grondslag voor inkomensafhankelijke voorzieningen, zoals de individuele huursubsidie.
Het past bij een reële wijziging van de overeengekomen beloning dat dergelijke verschillen of consequenties, voorzover aanwezig gelet op de terzake geldende regeling, bewust door de betrokkenen worden aanvaard.”
In het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 29 juli 1999, nr. DB99/2355, zijn drie veelvoorkomende pc-privéregelingen gepubliceerd. Deze voorbeeldregelingen – met varianten als het afzien van eenmalige uitkeringen, de verlaging van het het brutoloon per maand en het afzien van adv-uren – zijn afgestemd met verweerder. Met betrekking tot de premies werknemersverzekeringen is het volgende opgemerkt:
“Met betrekking tot de heffing van premies werknemersverzekeringen merk ik namens het Landelijk Instituut sociale verzekeringen (hierna: het Lisv) het volgende op. Over het onderhavige onderwerp heeft het Lisv in het Besluit van 30 september 1998, Stcrt. 14 oktober 1998, beleid vastgesteld. De voorbeeldregelingen zijn afgestemd met het Lisv. Als gevolg hiervan mag worden aangenomen dat de integrale toepassing van een van deze regelingen met inachtneming van de toelichting ertoe leidt dat het loonbestanddeel waarvan wordt afgezien en de hiervoor in de plaats bedongen PC(-vergoeding) niet als loon voor de premieheffing van werknemersverzekeringen worden beschouwd.”
Bij voorbeeldregeling 3 is in het voorbeeld van de aanvulling op de arbeidsovereenkomst onder meer het volgende verwoord:
“Werknemer verklaart op de hoogte te zijn van onderstaande gevolgen die kunnen optreden als gevolg van deelneming aan de PC-regeling:
- (...)
- een verlaging van de grondslag voor de berekening van het vakantiegeld
- (...)”
In de Mededeling van 15 maart 2000, M.2000.028, heeft verweerder, in aanvulling op voornoemd Besluit het volgende medegedeeld:
“Beleid
Eerder hebben wij u in dit kader een mededeling doen toekomen over de verstrekking van een PC in het kader van een PC privé project (M 98.106). In aanvulling op deze mededeling hebben wij ons eerder aangesloten bij het besluit van het Ministerie van Financiën inzake wijziging beloningen; voorbeel-den PC-regelingen (DB 99/2355M). In vervolg en in aanvulling op voorgaande genoemde mededeling delen wij u het volgende mede ten aanzien van verstrekkingen en/of terbeschikkingstelling van goederen of diensten anders dan PC's. Indien er sprake is van een regeling, waarbij de werkgever aan de werknemer een verstrekking doet en van de werknemer een bijdrage verwacht wordt, dan geldt het volgende. Deze regeling en de bijdragen dienen te voldoen aan de voorwaarden van het Besluit PC Privé, wil er sprake zijn van consequenties voor het premieloon, in die zin, dat deze bijdragen niet meegenomen zullen worden in het premieloon (brutoloon sv).
Voorwaarden cafetaria specifiek
Voor alle duidelijkheid geven wij hieronder de voorwaarden specifiek aan:
- het moet gaan om toekomstige loonelementen (geen reeds genoten loon); en
- de contractloonverlaging dient volledig (met alle consequenties, zoals voor dagloon, ziekenfondsloongrens en vakantietoeslag) gerealiseerd te worden; en
- de verschuldigde bijdrage of de verstrekking is uitgezonderd ingevolge de Coordinatiewet Sociale Verzekering of daaruit voortvloeiende regelgeving; en
- de regeling mag niet ingaan tegen dwingendrechtelijk voorgeschreven regels (zoals Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag).”
In het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 23 september 2003, CPP2003/1025M – aan welk besluit verweerder zich heeft gecommitteerd – gaat de staatssecretaris in op een vraag inzake het realiteitsgehalte van een zogenaamde cafetariaregeling.
“Vraag
(...). De CAO Geestelijke Gezondheidszorg 2001-2002 en de CAO Gehandicaptenzorg 2001-2002 zijn algemeen verbindend verklaard. In deze CAO's is bepaald dat een verlaging van het brutoloon door gebruikmaking van de cafetariaregeling invloed heeft op loonafhankelijke arbeidsvoorwaarden, met uitzondering van het uurloon waarover de toeslagen voor het overwerk en onregelmatigheid worden berekend. Leidt deze uitzondering tot een vermindering van de realiteitswaarde van de cafetariaregeling?
Antwoord
Nee, de realiteitswaarde van de genoemde cafetariaregeling blijft in stand. De genoemde regeling is fiscaal acceptabel. Het staat partijen vrij om, met inachtneming van de terzake geldende regelgeving, regelingen zodanig aan te passen dat keuzes in het kader van een cafetariaregeling daarop geen invloed hebben. De realiteitswaarde van een wijziging van de overeengekomen beloning behoeft in beginsel geen nadere beoordeling indien het een toekomstgerichte wijziging betreft die berust op een structurele regeling (zoals een collectieve arbeidsovereenkomst) en indien sprake is van wezenlijke niet fiscale verschillen en consequenties. In de onderhavige situatie is aan deze voorwaarden voldaan. Aan de realiteitswaarde behoeft dan niet getwijfeld te worden. Van belang is wèl dat inkomensafhankelijke regelingen, die gevolgen verbinden aan de keuzes in het kader van de cafetariaregeling, consequent worden toegepast.”
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit vorenstaande besluiten volgt dat een verlaging van het periodieke brutoloon moet doorwerken naar alle uitkeringen, waarvan de grondslag op dit loon is gebaseerd. Eiseres stelt zich daarentegen op het standpunt dat een verlaging van het maandelijkse brutoloon voldoende is om te spreken van een reële regeling.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat – als gevolg van bestaande jurisprudentie hierover – de terugwerkende kracht van het Besluit van 30 september 1998 niet beperkt is tot 1 september 1998. Genoemd besluit wordt dan ook van toepassing geacht op onderhavige pc-regeling.
De rechtbank stelt voorop dat de wettelijke regeling van artikel 6, eerste lid, aanhef en sub y, van de CSV, slechts ziet op de gevallen waarin de werkgever computers en bijbehorende apparatuur verstrekt of een kostenvergoeding dienaangaande verstrekt. Een pc-regeling waarbij de kosten door de werknemer worden gedragen, zoals in het onderhavige geval, valt niet onder voornoemde wettelijke regeling.
Vervolgens constateert de rechtbank dat verweerder met het Besluit voornoemd onderscheid tracht te mitigeren. Het Besluit voorziet er immers in dat de eigen bijdrage van de werknemer in de vorm van een verlaging van het contractloon in het kader van een pc-privé project, niet tot het premieloon in de zin van artikel 4 van de CSV behoort.
Verweerder heeft dit buitenwettelijke begunstigende beleid in latere besluiten meer in detail vormgegeven, waarbij met name het begrip “contractloon” nader wordt uitgelegd. Zo wordt in voornoemde Mededeling van 15 maart 2000 onder meer als voorwaarde gesteld dat een contractloonverlaging in ieder geval gevolgen moet hebben voor de vakantietoeslag.
Vooropgesteld moet worden dat de reikwijdte van het beleid door verweerder wordt bepaald, mits daarmee niet in strijd wordt gehandeld met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat wanneer verweerder als gevolg van voortschrijdend inzicht na verloop van tijd tot het inzicht komt dat het begrip “contractloon” een nadere uitlegging behoeft, zij het recht heeft om zulks te beslissen, tenzij een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zoals bijvoorbeeld het rechtszekerheidsbeginsel, zich daartegen verzet.
In dat verband merkt de rechtbank op dat niet kan worden gezegd dat in het onderhavige geval het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden, aangezien de betrokkenen vanwege het door verweerder gebezigde, niet nader gedefinieerde begrip “contractloon” niet zonder meer ervan mochten uitgaan dat een brutoloonverlaging niet behoefde door te werken in andere loonelementen dan het maandloon. Met een nadere uitleg in latere besluiten, waarbij onder meer een doorwerking in de vakantietoeslag wordt geëist, wordt derhalve geen gerechtvaardigde verwachting geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder dus niet gehouden de nadere uitleg alleen van toepassing te doen zijn op zich na de publicatie van deze uitleg voordoende gevallen. Het is de rechtbank bovendien niet gebleken dat door verweerders nadere uitleg enig ander beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden.
Gelet op het vorenstaande mocht verweerder in het onderhavige geval voor de toepassing van het (begunstigende) beleid onder meer de voorwaarde stellen dat de verlaging van het brutoloon invloed op de vakantietoeslag dient te hebben. Nu vaststaat dat de verlaging van het brutoloon van de werknemers van eiseres in het kader van de pc-privéregeling in ieder geval geen gevolg heeft gehad voor de vakantiegelduitkering, is verweerder niet gehouden het (begunstigende) beleid van toepassing te doen zijn op onderwerpelijke regeling. De grief van eiseres dienaangaande faalt derhalve.
Met betrekking tot de collectieve of individuele toepassing van de regeling
Verweerder stelt zich op het standpunt dat indien een pc-privéregeling met betrekking tot één of meer werknemers niet voldoet aan de door haar gestelde voorwaarden de gehele regeling een reëel karakter ontbeert. Eiseres betoogt daarentegen dat de toepassing van de pc-privéregeling per individuele werknemers beoordeeld dient te worden.
De rechtbank is van oordeel dat het loonbegrip zoals opgenomen in artikel 4 van de CSV uitgaat van de individuele werknemer. Tot het loonbegrip behoren alle voordelen die een werknemer aan zijn dienstbetrekking ontleent. De rechtbank vermag niet in te zien waarom dit individuele loonbegrip niet eveneens het uitgangspunt is bij de toepassing van de pc-privéregeling. Het Besluit noch de overige beleidsregels biedt een grondslag voor verweerders standpunt. Daarom is de rechtbank van oordeel, dat de pc-privéregeling per individuele werknemer dient te worden getoetst. In zoverre is het gelijk aan eiseres.
4.2 De reiskostenvergoeding
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de CSV behoort tot het loon al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt verkregen. Niet tot het loon behoren vergoedingen voorzover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van het loon (artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van de CSV).
In de ten tijde van de betreffende premiejaren toepasselijke Regeling vergoeding kosten woon-werkverkeer van 18 juli 1990 (Stcrt. 140) en de regeling Vergoeding kosten woon-werkverkeer 1998 van 18 december 1997 (Stcrt. 1997, 248) werd in artikel 1, onder b, onder reisafstand verstaan: de afstand tussen de woning of verblijfplaats en de arbeidsplaats gemeten langs de meest gebruikelijke weg met dien verstande dat tot de reisafstand niet wordt gerekend de afstand waarover vervoer vanwege de werkgever plaatsvindt.
In eerdergenoemde regelingen is tevens per afstandsklasse vastgesteld tot welke (forfaitaire) bedragen een vergoeding ter zake van kosten van woon-werkverkeer wordt geacht te strekken tot verwerving van het loon. Daarmee is nader invulling gegeven aan artikel 6, eerste lid, onder k, van de CSV.
In de jurisprudentie is geoordeeld dat artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van de CSV een uitzondering vormt op de hoofdregel van artikel 4, eerste lid, van de CSV. Het ligt derhalve op de weg van eiseres feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die tot toepassing van de uitzondering kunnen leiden.
Verweerder heeft de door eiseres aan haar werknemers [X], [Y] en [Z] verstrekte reiskostenvergoeding als bovenmatig aangemerkt aangezien deze werknemers in een onjuiste klasse van het reiskostenforfait zijn ingedeeld.
Eiseres legt zich – blijkens een tot de gedingstukken behorende brief van 18 juni 2003 gericht aan de Belastingdienst Rivierenland – alsnog neer bij de correctie met betrekking tot de verstrekte reiskosten-vergoedingen aan de werknemers [X] en [Z]. Nadere controle heeft uitgewezen dat de door hen gebruikte meest gebruikelijke weg qua afstand (zo goed als) overeenkomt met de afstand zoals berekend door de routeplanner.
Met betrekking tot werknemer [Y] betoogt eiseres dat de reiskostenvergoeding op een juiste wijze is vastgesteld. Bij [Y] is bij het bepalen van de afstand woon- werkverkeer afgeweken van de reisafstand zoals deze door middel van een routeplanner is berekend. Eiseres stelt dat de routeplanner voor werknemer [Y] niet tot een juiste uitkomst leidt gelet op de meest gebruikelijke weg aangezien door de door hem gekozen route veel stoplichten en stadsverkeer worden vermeden, hetgeen resulteert in een aanmerkelijk kortere reistijd.
De rechtbank is van oordeel dat aan een routeplanner niet zonder meer beslissende betekenis kan worden toegekend bij de beantwoording van de vraag of de meest gebruikelijke weg is afgelegd. Er kunnen goede redenen zijn om van een in een routeplanner aangegeven route af te wijken waarbij nog steeds gesproken kan worden van de meest gebruikelijke weg. Een routeplanner kan slechts een hulpmiddel zijn om na te gaan of mogelijk niet de meest gebruikelijke weg is gevolgd (vergelijk Centrale Raad van Beroep, 24 januari 2002, nr. 99/5351 CSV).
De door eiseres aangevoerde gegevens, tezamen en in onderling verband beschouwd, maken voldoende aannemelijk dat [Y] voor zijn dagelijkse woon- werkverkeer gebruik maakt van de meest gebruikelijke weg.
Dit betekent dat verweerder het premieloon van [Y] over de in het geding zijnde jaren op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
4.3 Kosten in de bezwaarfase
Verweerder heeft erkend dat bij het nemen van de beslissing op bezwaar een groot aantal bezwaargronden onweerlegd zijn gebleven waardoor de beslissing op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd en waardoor er in strijd met het beginsel van fair play is gehandeld.
Het is derhalve niet in geschil dat verweerder bij het nemen van de bestreden beslissing onzorgvuldig heeft gehandeld. Verweerder betoogt dat het verzoek om kostenvergoeding niet gehonoreerd kan worden omdat het verzoek te laat is ingediend.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende. Artikel 7:15, derde lid, van de Awb bepaalt dat het verzoek moet worden gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist.
De belissing op bezwaar is gedateerd op 22 januari 2003. Eiseres heeft eerst op 17 maart 2003 een verzoek tot vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar bij verweerder ingediend. Het verzoek is derhalve ingediend nadat de beslissing op bezwaar is genomen zodat het te laat is ingediend. Het gelijk is aan de zijde van verweerder.
4.4 De boete
Reiskostenvergoeding
Op basis van het vorenstaande is vast komen te staan dat eiseres in strijd met artikel 10, tweede lid, van de CSV geen opgave heeft gedaan van de als loon aan te merken bovenmatige reiskostenvergoeding verstrekt aan [Z] en [X].
Gezien op de omstandigheid dat eiseres pas achteraf heeft gecontroleerd hoe de afstand zoals berekend door de routeplanner zich verhoudt met de afstand van de meest gebruikelijke weg is de rechtbank van oordeel dat het aan voorwaardelijke opzet van eiseres is te wijten dat te weinig premie is geheven. De door eiseres aangevoerde omstandigheden zijn onvoldoende zwaarwegend om de boete te matigen. Voorzover de boete betrekking heeft op [Z] en [X] is deze terecht en tot de juiste hoogte opgelegd.
Omdat eiseres in het gelijk is gesteld met betrekking tot de reiskostenvergoeding verstrekt aan [Y] is de grondslag van de boete is in zoverre komen te vervallen.
PC-privéregeling
De rechtbank heeft geoordeeld dat de pc-privéregeling per individuele werknemer beoordeeld dient te worden. De hoogte van de boete dient dan ook nader door verweerder te worden bezien.
4.5 Slotoverwegingen
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit doel treffen.
Het beroep dient mitsdien gegrond te worden verklaard.
Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De rechtbank acht termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief op: 3 x (proceshandelingen: beroepschrift, verschijnen ter zitting, schriftelijke inlichtingen en nadere zitting) x 1,5 (wegingsfactor gewicht van de zaak) x € 322, ofwel € 1.449.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres voor een bedrag van € 1.449,= en wijst het Uwv aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 218,= vergoedt.
Aldus gegeven door mrs. J.J. Catsburg, A.J.H. van Suilen en A.M.F. Geerling, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2004.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: