Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 117614 / KG ZA 04-580
Datum vonnis: 2 november 2004
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN LEUR EN WEIJERS B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres bij dagvaarding van 6 september 2004,
procureur aanvankelijk mr. J.M.J. Huver,
thans mr. H van Ravenhorst,
advocaat mw. mr. M.G. van den Boogerd te Arnhem,
[gedaagde],
wonende te Bemmel, gemeente Lingewaard,
gedaagde,
procureur mr. A.J.B. Ross.
Het verloop van de procedure
Eiseres -hierna de vennootschap- heeft gedaagde -hierna [gedaagde]-
ter terechtzitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. [gedaagde] heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De raadslieden van partijen hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Zij hebben daarbij producties in het geding gebracht. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
1. [gedaagde] was voor 50% aandeelhouder in het kapitaal en mede-bestuurder van de vennootschap. De vennootschap exploiteert een groothandel/installatiebedrijf in elektrotechnisch materiaal voor de industriële sector.
2. Bij schriftelijke overeenkomst van 21 oktober 2001 heeft [gedaagde] zijn aandelen in de vennootschap per 31 december 2001 verkocht aan de enig mede-aandeelhouder en bestuurder, de heer [betrokkene]
-hierna: Weijers- tegen een koopsom van fl. 300.000,00 (€ 136.134,06).
In de koopovereenkomst is onder meer bepaald:
“Het is [gedaagde] niet toegestaan om klanten te benaderen die per 31 december 2001 behoren tot de klantenkring van [gedaagde] en Weijers BV te Arnhem en dat gedurende de looptijd van een jaar”
3. Bij notariële akte van 7 december 2001 zijn op grond van de hiervóór vermelde koopovereenkomst de aandelen van [gedaagde] in de vennootschap per 31 december 2001 geleverd aan Weijers, en is tevens [gedaagde] ontslag verleend als mede-bestuurder van de vennootschap. In de leveringsakte -waarin [gedaagde] ook wel verkoper wordt genoemd, en Weijers koper- staat onder andere:
“(...) Zonder schriftelijke toestemming van koper is het verkoper verboden binnen een tijdvak van drie jaar na datum van overdracht zelf de cliënten van de vennootschap te benaderen voor dienstverlening, danwel in enigerlei vorm een zaak, gelijk of gelijksoortig aan de vennootschap te vestigen, te drijven, mede te drijven, hetzij direct, hetzij indirect, alsook financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke onderneming belang te hebben of daarvoor werkzaam te zijn, hetzij tegen een vergoeding, hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard dan ook te hebben ”
4. [gedaagde] is op 23 november 2001 een eenmanszaak gestart onder de naam Technische handelsonderneming en adviesbureau [gedaagde].
De eenmanszaak bemiddelt en adviseert op het gebied van technische materialen.
5. In het kader van de aanvaardbaarheid van diverse belastingaangiften over de periode 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001 heeft de belastingdienst in 2003/2004 onderzoek gedaan naar de boeken van de vennootschap. In zijn rapport daarover van 18 mei 2004 maakt de belastingdienst onder meer melding van het niet bewaard zijn van diverse onderdelen van de administratie van de vennootschap en van -kort weergegeven- privé-bestedingen van [gedaagde] die in de boeken bewust onder kosten van de vennootschap zijn gezet, waardoor er te weinig belasting is betaald. In dat verband heeft de belastingdienst in zijn rapport navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting aangekondigd, naheffingsaanslagen loonheffing, een naheffingsaanslag omzetbelasting, een navorderings-aanslag inkomstenbelasting en diverse boetes.
Het geschil en de beoordeling daarvan
1. De vennootschap verwijt [gedaagde] onrechtmatig handelen.
Kort weergegeven voert zij daarvoor de navolgende gedragingen van [gedaagde] aan. [gedaagde] houdt administratie van de vennootschap achter. Hij heeft voor privé-doeleinden gelden onttrokken aan de vennootschap, en hij doet met de eenmanszaak de vennootschap ongeoorloofde concurrentie aan. Volgens de vennootschap lijdt zij door de gedragingen van [gedaagde] schade. Vergoeding daarvan zal in een nadere procedure worden gevorderd. De vennootschap stelt dat zij ter beperking van de schade een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen.
2. De vennootschap stelt dat de door de belastingdienst geconstateerde ontbrekende gedeelten van de administratie niet anders dan bij [gedaagde] kunnen zijn omdat [gedaagde] (dan wel diens echtgenote) de administratie verzorgde en de boekhouding deed van de vennootschap. Met een beroep op haar wettelijke plicht om de administratie te bewaren, en voor het opstellen van correcte en volledige jaarstukken en het zorgdragen voor belastingaangiften, vordert de vennootschap daarom veroordeling van [gedaagde] tot teruggave van de ontbrekende administratie.
3. [gedaagde] betwist dat hij nog delen van de administratie van de vennootschap onder zich heeft. Volgens [gedaagde] staan het verzochte grootboek en de salarisadministratie tot en met 2001 op de computer van Weijers. Een handmatige salarisadministratie is er niet. Afschrijvingsstaten staan volgens [gedaagde] op de achterzijde van de maandelijkse kolommenbalansen, waarvan Weijers ook altijd een exemplaar ontving. Jaarrekeningen heeft Weijers volgens [gedaagde] ook zelf. Werkbonnen, inventarislijsten offertes, correspondentie e.d. stelt [gedaagde] niet te hebben.
4. Tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] heeft de vennootschap haar stelling dat [gedaagde] delen van haar administratie achter houdt, onvoldoende onderbouwd, namelijk niet anders dan met de veronderstelling dat [gedaagde] wel over het een en ander moet beschikken. De vordering tot afgifte van administratie dient derhalve afgewezen te worden.
5. Eveneens met een beroep op het rapport van de belastingdienst van 18 mei 2004 vordert de vennootschap terugbetaling van gelden die [gedaagde] voor privé-bestedingen aan het vermogen van de vennootschap zou hebben onttrokken. De vennootschap heeft aan de hand van het rapport berekend dat die onttrekkingen tezamen
€ 23.871,24 bedragen. Weijers stelt dat hij zich op grond van de taakverdeling tussen hem en [gedaagde] nimmer heeft bezig gehouden met de administratie, de boekhouding en belastingaangiften van de vennootschap. Hij stelt daarom niet te hebben geweten dat [gedaagde] gelden heeft onttrokken aan de vennootschap voor privé-gebruik en dat als gevolg daarvan ondeugdelijke belastingaangiften zijn gedaan.
6. [gedaagde] ontkent niet dat hij voor privé-doeleinden gelden heeft onttrokken aan het vermogen van de vennootschap. Hij betwist evenwel dat hij die gelden moet terugbetalen aan de vennootschap.
[gedaagde] voert daarvoor aan dat beide aandeelhouders, dus ook Weijers, voor privé-doeleinden gelden aan de vennootschap onttrokken en mochten onttrekken. Volgens [gedaagde] zorgden zij ervoor dat ieder evenveel voor privé-doeleinden uit de vennootschap haalde.
7. Weijers en [gedaagde] vormden samen het bestuur van de vennootschap. Een taakverdeling binnen het bestuur, zoals die tussen Weijers en [gedaagde] bestond, is niet ongebruikelijk. Evenmin is ongebruikelijk dat bestuurders/aandeelhouders voor privé-doeleinden geld uit hun vennootschap halen. Door hun taakverdeling heeft Weijers zich kennelijk in de jaren 1998 tot en met 2001 nimmer bemoeid met de boekhouding en de belastingaangiften van de vennootschap. Analyseert de voorzieningenrechter de hiervóór geschetste situatie, dan constateert hij dat de vennootschap kennelijk voor een periode van jaren, hetzij steeds opnieuw, stilzwijgende toestemming heeft gegeven voor geldstromen van de vennootschap naar (één of meer van) de aandeelhouders. Dat de beide aandeelhouders de onttrekkingen in balans hielden, zoals [gedaagde] stelt, is hiervoor niet relevant. Gelet op dit alles is het bestaan van een vordering tot terugbetaling door [gedaagde] aan de vennootschap niet in hoge mate aannemelijk. De vordering tot betaling van een bedrag
van € 23.871,24 zal daarom worden afgewezen.
8. De vennootschap vordert staking van de werkzaamheden van
[gedaagde] en verlenging van de duur van het door Weijers en [gedaagde] overeengekomen non-concurrentiebeding omdat volgens de vennootschap [gedaagde] al vanaf de aanvang van de overeengekomen termijn waarbinnen [gedaagde] de vennootschap geen concurrentie zou aandoen, in strijd daarmee heeft gehandeld. De vennootschap stelt daartoe dat de eenmanszaak van [gedaagde] een gelijksoortige onderneming is als de groothandel en het installatiebedrijf van de vennootschap, en dat [gedaagde] (in zijn eenmanszaak) werkzaamheden verricht voor klanten van de vennootschap.
9. [gedaagde] betwist dat hij in strijd met het tussen hem en Weijers overeengekomen non-concurrentiebeding handelt. Als eerste voert hij daarvoor aan dat het beding niet meer geldt omdat de overeengekomen termijn maar één jaar was. Volgens [gedaagde] is in de leveringsakte per abuis een termijn van drie jaar opgenomen.
Verder voert [gedaagde] aan dat de adviespraktijk die hij uitoefent in de eenmanszaak niet eenzelfde soort onderneming is als de groothandel en het installatiebedrijf van de vennootschap. [gedaagde] betwist dat hij klanten van de vennootschap heeft benaderd.
10. Krachtens artikel 157 Rv levert een notariële akte voor wat betreft zijn inhoud dwingend bewijs op. Op grond van artikel 151 Rv dient de rechter daarom de inhoud van een notariële akte voor waar te houden, totdat tegenbewijs geleverd is. Mitsdien heeft als uitgangspunt te gelden dat de duur van het non-concurrentiebeding drie jaar is,
zoals weergegeven in de leveringsakte van de aandelen.
Nu de leveringsakte van later datum is dan de overeenkomst die daaraan is gehecht, waarin een termijn van één jaar is opgenomen, is die overeenkomst op zichzelf onvoldoende tegenbewijs dat partijen ook ten tijde van het ondertekenen van de leveringsakte nog de bedoeling hadden om het beding één jaar te laten duren, en dat per vergissing in de leveringsakte een andere termijn is opgenomen, zoals [gedaagde] stelt. Daar is nader onderzoek voor nodig. Een kort gedingprocedure leent zich evenwel niet voor het verrichten van nader onderzoek. In dit kort geding moet het er daarom voor gehouden worden dat het non-concurrentiebeding thans nog van kracht is en in ieder geval niet eerder eindigt dan op 7 december 2004.
11. Aan de orde is dan of [gedaagde] in strijd met het beding handelt. Dat is voldoende aannemelijk. [gedaagde] adviseert zijn klanten op het gebied van installatietechnieken, onder meer over de vraag door welk installatiebedrijf voorkomende werkzaamheden het beste uitgevoerd kunnen worden. De adviezen van [gedaagde] kunnen derhalve een negatieve invloed hebben op de omzet van de groothandel en/of het installatiebedrijf van de vennootschap. Dat is in strijd met (de strekking van) het non-concurrentiebeding. Dit brengt mee dat een vordering tot staking van de werkzaamheden van [gedaagde] in beginsel voor toewijzing gereed ligt. Vraag is evenwel of de vennootschap thans nog (een spoedeisend) belang heeft bij een veroordeling tot staking van de werkzaamheden van [gedaagde]. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval omdat [gedaagde] heeft toegezegd dat hij tot 1 januari 2005 geen werkzaamheden zal verrichten, mitsdien tot na de beëindiging van het non-concurrentiebeding. Om die reden zal de gevorderde staking worden afgewezen.
12. De vennootschap vordert nog een gebod voor [gedaagde] tot verlenging van de termijn waarbinnen het non-concurrentiebeding van kracht is. De vennootschap voert daarvoor aan dat [gedaagde] zich van het begin af aan niet heeft gehouden aan het beding.
13. De voorzieningenrechter ziet in de tot nu toe aannemelijk geworden feiten echter geen aanleiding om het gevorderde gebod op te leggen.
14. Als de in het ongelijk gestelde partij zal de vennootschap worden veroordeeld in de kosten van dit kort geding.
weigert de gevorderde voorzieningen;
veroordeelt de vennootschap in de kosten van dit kort geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 241,00 voor griffierecht en op € 703,00 voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde op 2 november 2004.