Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 102599 / HA ZA 03-1254
Datum vonnis: 27 oktober 2004
de naamloze vennootschap
ZWOLSCHE ALGEMEENE SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
eiseres,
procureur mr. T.J. van Veen,
advocaat mr. A. Robustella te Ede,
1. [gedaagde 1],
wonende te Nijmegen,
procureur mr. B.J. Driessen,
advocaat mr. G.J. Gerrits te Nijmegen,
2. [gedaagde 2],
wonende te Nijmegen,
niet verschenen,
gedaagden.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 3 december 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dat vonnis is een comparitie van partijen gehouden. De processen-verbaal daarvan bevinden zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
1. Op 26 september 1998 stond het kentekenbewijs van de Ford Escort met kenteken ZD-87-RX op naam van [gedaagde 1].
2. Op die dag heeft [gedaagde 1] deze auto ter verzekering aan Zwolsche Algemeene aangeboden, in het kader van een wijziging motorrijtuig op een motorrijtuigverzekering. Hierop is een verzekering met betrekking tot de auto tot stand gekomen waarop de voorwaarden van de pakketpolis autoverzekering PP9205 van toepassing zijn.
3. Op dezelfde dag veroorzaakte [gedaagde 2] met de auto een ongeval waarbij schade aan derden werd toegebracht. Dezen hebben Zwolsche Algemeene aangesproken, die hen betaald heeft.
4. Op 2 oktober 1998 heeft [gedaagde 2] tegenover de politie onder meer verklaard: ‘Op zaterdagavond 26 september 1998 (...) omstreeks 23.00 uur ben ik naar mijn buren gegaan (...). Ik kan gewoon bij de buren, fam. [gedaagde 1] Kolpingstraat 33, naar binnen. Die avond ben ik dus gewoon de voordeur naar binnen gelopen. Deze was niet afgesloten. Ik heb niemand in deze woning gesproken of gezien. Ik zag dat op het kastje in de gang een setje autosleutels lag. Het kwam plotseling in mij op om de sleutels mee te nemen en een auto van [gedaagde 1] [gedaagde 1] te lenen. Ik wist dat de sleutels behoorden bij een Ford Escort, voorzien van het kenteken ZD-87-RX. Deze auto is eigendom van [gedaagde 1] [gedaagde 1].’ [gedaagde 1] heeft deze gang van zaken niet betwist.
5. Op het moment van het ongeval op 26 september 1998 had [gedaagde 1] de premie niet voldaan, zodat ingevolge artikel 5 van de verzeke-ringsvoorwaarden op dat moment de dekking was opgeschort.
6. Zwolsche Algemeene vordert hoofdelijke veroordeling tot betaling aan haar van € 40.283,18 met de wettelijke rente over € 27.316,58 vanaf 8 juli 2003. Het gevorderde bedrag is opgebouwd uit
- f. 60.197,59, het bedrag dat zij stelt te hebben betaald aan de onder 3 bedoelde derden,
- f. 18.933,39 aan rente daarover tot en met 7 juli 2003 en
- f. 9.029,64 aan buitengerechtelijke incassokosten.
7. Zwolsche Algemeene stelt te zijn gesubrogeerd in de rechten van de door het ongeval gelaedeerden. Zij spreekt [gedaagde 1] aan omdat deze nagelaten had voor dekking te zorgen door nalatig te zijn geweest in de premiebetaling en omdat hij als eigenaar/kentekenhouder aansprakelijk is op grond van art. 185 Wegenverkeerswet 1994 (WVW), [gedaagde 2] omdat hij als bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de derden in wier rechten zij is getreden.
8. [gedaagde 1] voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, aan de orde komt.
De beoordeling van het geschil
9. Allereerst voert [gedaagde 1] aan dat hem niet bekend was dat achterstalligheid in de premiebetaling tot opschorting van de verzekering kon leiden, zodat Zwolsche Algemeene op deze opschorting geen beroep mag doen. Aangezien dit verweer zich niet verdraagt met [gedaagde 1]s eigen stelling dat de voorwaarden van de pakketpolis autoverzekering PP9205 op de verzekeringsovereen-komst van toepassing waren, passeert de rechtbank dit verweer.
10. Krachtens art. 185 WVW 1994 is de eigenaar verplicht schade te vergoeden die door een andere bestuurder is veroorzaakt, ‘tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht, daaronder begrepen het geval dat het is veroorzaakt door iemand, voor wie onderscheidenlijk de eigenaar of de houder niet aansprakelijk is.’ Kennelijk beroept [gedaagde 1] zich op deze uitzondering. Anders dan hij betoogt, beperkt lid 2 van dat artikel de aansprakelijkheid van de eigenaar niet tot gedragingen van degene door wie hij dat motorrijtuig doet of laat rijden. Lid 2 geeft voor die situatie slechts een regel waarvoor de overmachts-uitzondering van lid 1 niet geldt. Van overmacht is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake in het onderhavige geval omdat uit de verklaring van [gedaagde 2] bij de politie blijkt dat hij aan de sleutels van de hem bekende auto van [gedaagde 1] heeft kunnen komen door [gedaagde 1]s onafgesloten huis binnen te lopen (al dan niet omdat er een touwtje uit de brievenbus hing) en daar de in de gang liggende sleutels te pakken. Voor een beroep op overmacht zou toch tenminste noodzakelijk zijn geweest dat de sleutels niet op die manier voor het grijpen lagen. Het voorgaande leidt tevens tot de conclusie dat [gedaagde 1] zorgeloosheid ten aanzien van de auto(sleutels) te verwijten valt.
11. [gedaagde 1]s beroep op art. 4 lid 5 van de polisvoorwaarden berust op een verkeerde lezing van dat artikel (het gaat over verlies van de feitelijke macht in de situatie waarin de verzekeringnemer ook geen belang meer heeft bij de auto) en wordt daarom gepasseerd.
12. Artikel 30 van de polisvoorwaarden gaat, anders dan [gedaagde 1] kennelijk meent, over schade voor de verzekerde ontstaan door onder meer diefstal en joyriding, niét over door een met de auto aan derden toegebrachte schade die door die derden verhaald wordt. Zou dit anders zijn, dan zou hij zich overigens nog niet op het artikel kunnen beroepen, omdat daarin de eis van aangifte wordt gesteld. Die heeft [gedaagde 1] niet gedaan.
13. De vraag of het redelijk is dat [gedaagde 1] kan worden aangesproken nu [gedaagde 2] het ongeval en de schade heeft veroorzaakt, is niet aan de orde. De wet en de verzekeringsovereenkomst vestigen zijn aansprakelijkheid juist voor een geval als dit.
14. [gedaagde 1] heeft de hoogte van het door Zwolsche Algemeene gestelde schadebedrag betwist. Na de comparitie van partijen blijft daarvan blijkens het proces-verbaal van de zitting van 16 augustus 2004 nog over dat hij betoogt dat punt 10 van de dagvaarding een telfout bevat, dat in punt 6 van de dagvaarding een bedrag wordt genoemd dat niet gelijk is aan het bedrag dat in de vaststellingsovereenkomst wordt genoemd, dat de schade genoemd in bijlage B (van de producties van Zwolsche Algemeene voor de comparitie) onder de vaststellingsovereenkomst valt en dat de bijlagen C en D een dubbeltelling bevatten. Voorts betoogt hij dat de kosten van fysiotherapie deels reguliere therapie betreffen. De noodzaak tot het tweemaal doen van informatieonderzoek wordt betwist. Zwolsche Algemeene heeft zich terzake gerefereerd.
15. Naar aanleiding hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
? Dat punt 10 van de dagvaarding een telfout bevat, is juist. De optelling moet leiden tot f. 88.160,62, welk bedrag overeenkomt met € 40.005,55.
? Dat in punt 6 van de dagvaarding een bedrag wordt genoemd dat niet gelijk is aan het bedrag dat in de vaststellingsovereenkomst wordt genoemd, is eveneens juist, maar nu de dagvaarding van het lagere bedrag uitgaat, moet daarvan worden uitgegaan.
? Dat de schade genoemd in bijlage B onder de vaststellings-overeenkomst valt, is juist, en volgens de rechtbank is zij daar ook door Zwolsche Algemeene onder gebracht.
? Voor wat de dubbeltelling in de bijlagen C en D betreft en het verweer dat reguliere fysiotherapie zou zijn meegenomen, volgt de rechtbank [gedaagde 1], nu Zwolsche Algemeene geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat fysiotherapie-zittingen van Groevenstein op dezelfde dag voor twee verschillende bedragen, waarvan één onder de vermelding ‘regulier,’ zijn geboekt. Bij deze onduidelijk-heid had het op de weg van Zwolsche Algemeene gelegen haar vordering nader te onderbouwen. Nu zij dat niet heeft gedaan, moet de vordering voor f. 596,54 (€ 270,70) worden afgewezen.
? Het herhaalde verhaalsinformatieonderzoek wordt voldoende verklaard door de duur van het onderhavige geschil.
16. De rechtbank zal omdat een nadere motivering van het meerdere ontbreekt voor de vaststelling van de buitengerechtelijke incassokosten van het rapport Voorwerk II uitgaan. Dit betekent dat aan buitengerechtelijke incassokosten € 1.542,- toewijsbaar is.
17. Het voorgaande leidt tot toewijzing van € 24.045,78 aan hoofdsom, € 8.506,46 aan rente daarover en € 1.542,- aan buitengerechtelijke kosten, in totaal € 34.094,24.
18. Met inachtneming van de conclusies uit het voorgaande voor zover deze ook op de zaak tegen [gedaagde 2] betrekking hebben, stelt de rechtbank vast dat de vordering tegen [gedaagde 2] als zijnde niet onrechtmatig of ongegrond, voor toewijzing gereed ligt.
19. Als voor het overgrote deel in het ongelijk gestelde partijen zullen gedaagden in de kosten worden veroordeeld. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
De rechtbank, recht doende,
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, in dier voege dat indien en voor zover de één betaalt, ook de ander daardoor zal zijn gekweten, om aan Zwolsche Algemeene een bedrag van € 34.094,24 (vierendertigduizend-vierennegentig euro en vierentwintig cent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 24.045,78 van 8 juli 2003 tot de dag van betaling;
veroordeelt gedaagden in de kosten van deze procedure, voorzover tot op heden aan de zijde van Zwolsche Algemeene gevallen bepaald op € 846,16 wegens verschotten en € 1.927,50 wegens salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en uitge-spro-ken in het openbaar op 27 oktober 2004.