Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 117628 / KG ZA 04-581
Datum vonnis: 12 oktober 2004
de publiekrechtelijke rechtsperoon
DE GEMEENTE NIJMEGEN,
zetelende te Nijmegen,
eiseres bij dagvaarding van 3 september 2004,
procureur mr. J.T.M. Palstra,
advocaat mr. F.J.P. Delissen te Nijmegen,
[gedaagde],
kantoorhoudende te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. J.P. Hoegee te Nijmegen.
Partijen worden hierna aangeduid als de Gemeente en [gedaagde].
Het verloop van de procedure
De Gemeente heeft [gedaagde] ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De advocaat van de Gemeente en de advocaat van [gedaagde] hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht. Ten slotte is vonnis bepaald.
1. Op 27 januari 1999 heeft de Gemeente besloten dat het stallen van fietsen in de binnenstad (voor een proeftijd van 3 jaar) gratis moet worden aangeboden.
2. Ter uitvoering daarvan heeft zij met de heer [betrokkene], die op dat moment reeds de fietsenstalling aan de Scheidemakershof 12 te Nijmegen (hierna: de fietsenstalling) exploiteerde, een vaststellingsovereenkomst gesloten op 27 juli 2000. Voordat [betrokkene] de fietsenstalling exploiteerde, huurde Hema, later haar rechtsopvolger Vendex KBB, de ruimte waarin de fietsenstalling is gevestigd van de Gemeente. Op enig moment heeft Hema de ruimte onderverhuurd aan [betrokkene].
3. Voornoemde vaststellingsovereenkomst luidt, voor zover van belang:
1. De Gemeente Nijmegen (...) en
1. [betrokkene] huurt en exploiteert een bewaakte fietsenstalling en reparatiewerkplaats in de Scheidemakershof te Nijmegen.
2. De raad van de gemeente Nijmegen heeft in zijn vergadering van 27 januari 1999 in het kader van het stallingsbeleid Binnenstad besloten dat de gemeentelijke fietsenstallingen in de binnenstad voorlopig voor een periode van drie jaar gratis worden, dat de stalling van [betrokkene] wordt gehandhaafd en dat op korte termijn moet worden gekomen tot samenwerking met [betrokkene].
3. Partijen hebben vervolgens over de gevolgen van het gratis stallingsbeleid voor [betrokkene] (incl. financiële compensatie) onderhandeld, en stellen, ter voorkoming van onzekerheid of geschil over wat rechtens tussen hen geldt, het volgende vast.
Verklaren vast te stellen:
Verplichtingen [betrokkene]
1. [betrokkene] zal de bewaakte stalling aan het Scheidemakershof met ingang van 12 mei 1999 gratis openstellen, zodat zijn stalling als een van de gratis stallingen in de Binnenstad integraal onderdeel uitmaakt van het Stallingsbeleid Binnenstad.
3. De openingstijden van de stalling zullen zijn:
maandag t/m vrijdag: van 8.30 uur tot 18.15 uur
koopavonden: tot 21.15 uur
zaterdag: van 8.30 uur tot 17.15 uur
Vergoeding
4. De gemeente betaalt [betrokkene] voor het nadeel dat hij door de inkomstenderving als gevolg van het gratis stallingsbeleid in de binnenstad zal lijden, een vergoeding van f 60.500,- per jaar, bij vooruitbetaling en in maandelijkse termijnen van f 5.042,-. De vergoeding wordt verhoogd met 17,5% BTW, en wordt met ingang van 1 mei van ieder volgend jaar geïndexeerd met een percentage dat overeenkomt met het indexcijfer volgens de consumentenprijsindex (CPI) alle huishoudens.
Piekperiodes
5. [betrokkene] kan tijdens piekperiodes extra mankracht inzetten, waarvoor de gemeente hem f 25,= incl. BTW (f 21,28 excl. BTW) per uur vergoedt. Middels urenstaten zal [betrokkene] de piekperiodes per week vastleggen. [betrokkene] zal deze kosten per 4 weken bij de gemeente declareren met overlegging van deze weekoverzichten. Partijen spreken af dat zij per 1 mei 2001 de inzet van extra personeel tijdens piekperiodes zullen evalueren en aan de hand van de uitkomsten daarvan met elkaar overleg zullen plegen over de hoogte van een afkoopsom.
6. duur
Deze overeenkomst geldt, uitgaande van exploitatie van de stalling door [betrokkene], voor de duur van het in januari 1999 vastgestelde stallingsbeleid Binnenstad, derhalve (maximaal) drie jaar (te rekenen vanaf de datum van gratis openstelling van de stalling in de Molenstraat). De overeenkomst eindigt dus in ieder geval op 9 mei 2002, zonder dat opzegging door een der partijen is vereist.
overdracht
7. [betrokkene] is gerechtigd zijn rechten en verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst aan een opvolgende ondernemer over te dragen. Een dergelijke overdracht behoeft de voorafgaande instemming van de gemeente en de gemeente is gerechtigd aan een overdracht voorwaarden te stellen. De gemeente zal haar instemming niet op onredelijke gronden onthouden of onredelijke voorwaarden aan de overdracht stellen.
4. Bij brief van 10 juli 2001 heeft de advocaat van [betrokkene] conform artikel 7 van voornoemde vaststellingsovereenkomst aan de Gemeente toestemming gevraagd de rechten en verplichtingen uit hoofde van die overeenkomst over te dragen aan [gedaagde].
5. Bij brief van 12 juli 2001 heeft de heer Zink namens de Gemeente vorenbedoelde toestemming verleend. Daarbij is onder meer aangegeven:
“Bij deze geven wij de heer [betrokkene] de daarvoor benodigde gemeentelijke instemming, met inachtneming van het navolgende.
Nadrukkelijk wordt gesteld dat de overeenkomst op 9 mei 2002 zal eindigen en door de gemeente met de nieuwe exploitant daarna dus niet verder zal worden voortgezet.”
6. Na 9 mei 2002 heeft de Gemeente de feitelijke situatie, exploitatie van de fietsenstalling door [gedaagde], stilzwijgend laten voortduren.
7. Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 30 juli 2003 is [gedaagde] failliet verklaard. Het faillissement is op 21 juli 2004 opgeheven bij gebrek aan baten.
8. Met ingang van 8 maart 2004 heeft [gedaagde] de fietsenstalling gesloten.
9. Op 29 april 2004 heeft de heer [betrokkene] namens de Gemeente een brief aan de curator van [gedaagde] gestuurd waarin (onder meer) wordt aangegeven dat [gedaagde] de verplichtingen, voortvloeiend uit de vaststellingsovereenkomst - met name die voor wat betreft de openingstijden - niet nakomt. Tevens heeft de Gemeente verzocht om openstelling van de fietsenstalling, bij gebreke waarvan het college van Burgemeester en wethouders zal worden voorgesteld de vaststellingsovereenkomst te ontbinden.
10. Bij brief van 24 mei 2004 heeft de heer [betrokkene] namens de Gemeente de vaststellingsovereenkomst ontbonden omdat, ondanks de brief van 29 april 2004, openstelling van de fietsenstalling niet was gerealiseerd. Bovendien is daarbij aangegeven dat betaling voor gederfde inkomsten door de Gemeente aan van Heeswijk als gevolg van het gratis stallingsbeleid per direct werd gestaakt.
11. Op 30 augustus 2004 heeft [gedaagde] de fietsenstalling weer geopend waarbij door hem een geldelijke vergoeding voor de stalling wordt gevraagd.
1. De Gemeente vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld de fietsenstalling aan de Scheidemakershof 12 te Nijmegen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen, met machtiging van de Gemeente om de fietsenstalling zo nodig zelf met behulp van de sterke arm te ontruimen. Bovendien vordert de Gemeente dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
2. De Gemeente legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] het pand (waarin de fietsenstalling is gevestigd) zonder recht of titel houdt en gebruikt, nu de vaststellingsovereenkomst tussen de Gemeente en [gedaagde] is geëindigd door buitengerechtelijke ontbinding. Voor zover de vaststellingsovereenkomst nog zou voortduren is er sprake van dusdanig ernstige tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen van [gedaagde] jegens de Gemeente dat ontruiming van de fietsenstalling is gerechtvaardigd nu voldoende aannemelijk is geworden dat ontbinding van de vaststellingsovereenkomst in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
1. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van de Gemeente.
2. De vraag die allereerst dient te worden beantwoord is, of de overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst of een huurovereenkomst tussen de Gemeente en [gedaagde]. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3. Partijen zijn het er over eens dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen de Gemeente en [gedaagde]. De aan het onderhavige geschil ten grondslag liggende feiten leiden niet tot een andere conclusie.
4. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat er ook geen sprake is van een huurovereenkomst tussen de Gemeente en [gedaagde]. Er is vanaf 12 juli 2001, het moment waarop [betrokkene] toestemming van de Gemeente heeft gekregen de exploitatie van de fietsenstalling over te dragen aan [gedaagde], geen enkel moment geweest waarop [gedaagde] uit gedragingen of verklaringen van(wege) de Gemeente heeft kunnen aannemen dat er hetzij een nieuwe huurovereenkomst tussen hem en de Gemeente is ontstaan, hetzij een reeds bestaande huurovereenkomst tussen hem de Gemeente is voortgezet. De brief van 12 juli 2001 van de heer Zink, waarvan de inhoud hiervoor onder 5 van de vaststaande feiten is weergegeven, duidt, evenals overigens de daarop gevolgde van 16 juli 2001, juist op het tegendeel. Ook het feit dat Vendex KBB bij brief van 1 februari 2002 aan de Gemeente heeft bericht dat zij - kort gezegd - per 1 januari 2002 geen gebruiker/huurder meer is van de ruimte aan de Scheidemakershof 12 te Nijmegen, dwingt op zich nog niet tot de conclusie dat [betrokkene] (en vervolgens [gedaagde]) - als gevolg van het “wegvallen” van Hema als huurder - zelf automatisch huurder van de ruimte is geworden.
5. Bovendien is er weliswaar sprake van het gebruik door [gedaagde] van een onroerende zaak (de fietsenstalling) voor onbepaalde tijd, maar niet van een vastgestelde huurprijs. [gedaagde] heeft ook nooit huurpenningen aan de Gemeente betaald.
6. Het hiervoor onder 4 en 5 overwogene leidt voorshands tot de conclusie dat er geen huurovereenkomst tussen de Gemeente en [gedaagde] bestaat dan wel heeft bestaan. Dit wordt bevestigd door het feit dat in het faillissement van [gedaagde] in confesso is geweest dat er geen sprake was van een huurovereenkomst.
7. Voorshands geoordeeld is er wél sprake van een duurovereenkomst tussen de Gemeente en [gedaagde] nu de Gemeente ook na 9 mei 2002 de feitelijke situatie - exploitatie van de fietsenstalling door [gedaagde] - heeft laten voortduren. Dit brengt enerzijds mee dat [gedaagde] gehouden is de fietsenstalling gratis en overeenkomstig het beleid van de Gemeente open te stellen en te houden, en anderzijds dat de Gemeente verplicht is de ruimte aan de Scheidemakershof 12 te Nijmegen om niet aan [gedaagde] ter beschikking te stellen en aan [gedaagde] als gevolg van inkomstenderving een financiële vergoeding te betalen. Het betekent ook dat de Gemeente de vaststellingsovereenkomst niet zomaar kan beëindigen. Zij dient daarbij rekening te houden met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
8. Zoals hiervoor onder 8 van de vaststaande feiten is weergegeven, heeft [gedaagde] op 8 maart 2004 de fietsenstalling gesloten en gesloten gehouden. Daarmee heeft hij niet voldaan aan de kern van zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst en hierdoor is de Gemeente in haar behartiging van het algemeen publiek belang geschaad. Bij deze schending van [gedaagde]’s verplichtingen kan van de Gemeente, voorshands geoordeeld, in redelijkheid niet worden gevergd dat zij de vaststellingsovereenkomst met van Heeswijk laat voortbestaan. Het feit dat [gedaagde] in die periode ziek is geweest, kan hem niet baten nu hij krachtens de vaststellingsovereenkomst niet was gehouden de fietsenstalling zelf te exploiteren, maar wel om hem open te houden. Nu de vaststellingsovereenkomst tussen de Gemeente en [gedaagde] op 24 mei 2004, voorshands geoordeeld, rechtsgeldig is ontbonden, houdt en gebruikt [gedaagde] de fietsenstalling thans zonder recht of titel. Het gevorderde zal daarom worden toegewezen.
9. De voorzieningenrechter zal de ontruiming uitvoerbaar bij voorraad verklaren, maar daarbij een termijn van vier (4) weken stellen. De voorzieningenrechter meent daarmee voldoende tegemoet te komen aan de belangen van [gedaagde].
10. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de kosten van dit kort geding worden verwezen.
1. veroordeelt [gedaagde] om binnen vier (4) weken na betekening van dit vonnis de fietsenstalling aan de Scheidemakershof 12 te Nijmegen met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin van zijnentwege bevindt, volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen en met overgifte der sleutels in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van de gemeente Nijmegen te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden;
2. machtigt de gemeente Nijmegen om, indien [gedaagde] in gebreke blijft met de sub 1 vermelde ontruiming, zelf de ontruiming te bewerkstelligen op kosten van [gedaagde], desnoods met behulp van de sterke arm;
3. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente Nijmegen bepaald op € 703,- voor salaris procureur en € 324,78 voor verschotten;
4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5. weigert het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren op 12 oktober 2004.