ECLI:NL:RBARN:2004:AR5193

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
109485
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Provincie Gelderland na verkeersongeval door gebrekkige verkeersmaatregelen

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], schadevergoeding van de Provincie Gelderland na een verkeersongeval op 13 november 2001 op de Harderwijkerweg in Eerbeek. Eiser was op zijn bromfiets tegen een hoop bitumen aangereden en stelde dat de provincie verzuimd had doeltreffende verkeersmaatregelen te nemen, waardoor hij ernstig gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de provincie niet aansprakelijk was, omdat de weg niet gebrekkig was en de provincie voldoende waarschuwingsmaatregelen had getroffen. Eiser had bovendien de verkeersregels overtreden door op een afgesloten weg te rijden, wat bijdroeg aan zijn eigen schuld in het ongeval.

De rechtbank stelde vast dat de provincie voorafgaand aan de werkzaamheden omwonenden had geïnformeerd en dat er waarschuwingsborden en schrikhekken waren geplaatst. Eiser had de borden en hekken moeten zien en had zijn rijgedrag daarop moeten afstemmen. De rechtbank concludeerde dat de provincie niet onrechtmatig had gehandeld en dat de vordering van eiser moest worden afgewezen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de provincie.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van weggebruikers om zich aan verkeersregels te houden en de rol van wegbeheerders in het waarborgen van verkeersveiligheid. De rechtbank wees erop dat er geen absolute norm is voor de staat van onderhoud van wegen, en dat weggebruikers rekening moeten houden met de mogelijkheid van gebreken.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 109485 / 04-220
Datum vonnis: 29 september 2004
Vonnis
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem,
advocaat mr. A. Van Dorp te Alphen aan den Rijn,
tegen
DE PROVINCIE GELDERLAND,
zetelende te Arnhem,
hierna te noemen: de provincie,
gedaagde bij genoemde dagvaarding,
procureur mr. E.A. van der Dussen,
advocaat mr. E.P. Ceulen,
beiden te Arnhem.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 14 april 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie gehouden. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken, evenals de door de provincie ten behoeve van de comparitie bij brief van 5 augustus 2004 nog toegezonden stukken. Ter comparitie is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1.1 Op 13 november 2001, omstreeks 18.00 uur, is [eiser] op de Harderwijkerweg in Eerbeek (gemeente Brummen) een eenzijdig verkeersongeval overkomen, waarbij hij ernstig gewond is geraakt. [eiser] reed toen, komende vanaf het bedrijf aan de Coldenhovenseweg waar hij die dag had gewerkt, op zijn bromfiets over de Harderwijkerweg en hij is tegen een hoop bitumen aangereden. In het door de regiopolitie district IJsselstreek opgemaakte proces-verbaal staat over de toedracht van het ongeval:
“De rijbaan van de Harderwijkerweg gelegen tussen de rotonde Coldenhovenseweg en Laag Soeren is ivm wegwerkzaamheden niet toegangkelijk voor het verkeer. Tp. Is bord C1 Rvv90 geplaatst. Ook zijn er schrikhekken geplaatst. Bel negeerde bord C1. Thv de Doonweg is op de rijbaan een grote hoop bitumen geplaatst. Tp was geen bewegwijzering of tekens op de rijbaan meer aanwezig. Kennelijk werd de hoop bitumen door be niet gezien waardoor een aanrijding ontstond.”
In het proces-verbaal staat verder dat ten tijde van het ongeval duisternis was ingetreden, dat de wegverlichting wel brandend was en dat de weersgesteldheid en het wegdek droog waren.
Door de regiopolitie zijn foto’s gemaakt van (de omgeving van) de ongevalsplaats. Deze foto’s tonen o.a. de in de toedrachtsomschrijving vermelde schrikhekken en de gesloten verklaring ter hoogte van de rotonde op de Harderwijkerweg. Op een van die foto’s is zichtbaar dat tussen de geplaatste schrikhekken een ruimte bestaat die de doorgang van (tenminste) een auto toelaat. Bij die foto staat in het onderschrift: “Het is mogelijk dat er een schrikhek door hulpverleners is verplaatst”. Ook zijn er twee foto’s gemaakt van de door de regiopolitie in de nabijheid van de ongevalsplaats aangetroffen valhelm van [eiser]. In het onderschrift bij die foto’s staat: ”Wij troffen de valhelm aan met de kinband los”.
1.2 Ten tijde van het ongeval werden in opdracht van de provincie aan de hoofdrijbaan en de fietspaden van de Harderwijkerweg onderhouds- en reconstructiewerkzaamheden uitgevoerd door aannemer Ballast Nedam. Voor de vanwege deze werkzaamheden te treffen verkeersmaatregelen had Ballast Nedam de onderaannemer Traffic Service Van Strien ingeschakeld.
1.3 De werkzaamheden aan de Harderwijkerweg zijn in twee fasen uitgevoerd. Gedurende de eerste fase vanaf 3 oktober 2001 tot 9 november 2001 is de Harderwijkerweg gesloten geweest voor al het verkeer tussen de Polweg en de rotonde op de Coldenhovenseweg. In die periode had [eiser] daar geen last van. Hij hoefde niet om te rijden om het adres van zijn werkgever te bereiken.
Tijdens de tweede fase vanaf 12 november 2001 tot medio december 2001 is de Harderwijkerweg tussen de rotonde op de Coldenhovenseweg en de Den Texweg afgesloten geweest. Dat stuk van de Harderwijkerweg maakte wel deel uit van het traject dat [eiser] op werkdagen tussen zijn woning en het werk aflegde.
1.4 De provincie heeft omwonenden en omliggende bedrijven, waaronder ook dat van [eiser], op 24 september 2001 en 6 november 2001 per brief geïnformeerd over de te verrichten wegwerkzaamheden en de in dat verband te nemen verkeersmaatregelen. Tevens heeft de provincie voorafgaand aan de eerste fase op diverse plaatsen op en rond de Harderwijkerweg aankondigingsborden geplaatst en is daarbij in het kader van de tweede fase op 8 november 2001 een advertentie geplaatst in twee regionale kranten in het gebied Apeldoorn/Eerbeek en Zutphen.
1.5 Traffic Service Van Strien heeft in het kader van beide fasen van het werk diverse verkeersmaatregelen uitgevoerd. In het kader van fase twee zijn op 12 november 2001 omleidingsroutes aangegeven en is de Harderwijkerweg met gebruikmaking van verkeersborden (RVV 1990, A1, C1, J16) en schrikhekken afgesloten. Tussen de schrikhekken is ruimte gelaten. De provincie heeft, zo blijkt uit het daaromtrent opgemaakte weekrapport, op 12 november 2001 de omleidingen en verkeersmaatregelen gecontroleerd.
1.6 De bitumen waartegen [eiser] is aangereden was tijdens de werkzaamheden op 13 november 2001 door een machine van Ballast Nedam van het wegdek geschraapt. Dit materiaal is aan het einde van de werkdag op een hoop gelegd zodat de aannemer het de volgende dag gemakkelijk kon afvoeren.
Het geschil en de beoordeling daarvan
2. [eiser] vordert vergoeding van de nader bij staat op te maken materiële en immateriële schade die hij heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van het hem op 13 november 2001 overkomen ongeval. Hij acht de provincie daartoe aansprakelijk primair op grond van artikel 6:174 BW, subsidiair op grond van artikel 6:162 BW.
Daartoe stelt hij dat de provincie heeft verzuimd doeltreffende verkeersmaatregelen te nemen en/of een deugdelijke afzetting om het oude wegmateriaal te plaatsen dan wel dit ergens anders neer had moeten (laten) leggen. De uit schrikhekken bestaande wegafzetting had niet eenvoudig verplaatsbaar mogen zijn en er is blijkbaar geen of te weinig controle daarop geweest. De berg met wegmateriaal had met extra afzettingen en verlichting omgeven moeten worden, zo stelt [eiser] verder. Dat alles maakte de weg gebrekkig. Als dat niet wordt aangenomen dan heeft de provincie onrechtmatig gehandeld door onvoldoende de veiligheid van de weggebruikers te waarborgen.
3. De provincie heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De rechtbank stelt voorop dat [eiser] niet vanaf de rotonde met de Coldenhovenseweg de Harderwijkerweg in had mogen rijden omdat er nu eenmaal een duidelijk bord was geplaatst waarop stond dat dit niet mocht en het voor [eiser], die bekend moet zijn geweest met de reconstructie van de Harderwijkerweg zelfs al was het maar enkel vanwege de eerste fase daarvan, ook duidelijk moet zijn geweest dat dat bord er niet zomaar was. Dat andere weggebruikers (mogelijk) hetzelfde deden is geen excuus voor overtreding van de verkeersregel door [eiser].
Daarbij komt dan nog dat [eiser], door toch op een afgesloten weg te gaan rijden, zijn rijgedrag kennelijk niet op een daarbij van hem te vergen waakzaamheid en voorzichtigheid heeft afgestemd. Dat alles maakt dat [eiser] daarmee in elk geval (mede) schuld draagt aan het ontstaan van het ongeval. De rechtens aan deze eigen schuld te verbinden gevolgen komen echter pas aan de orde indien de weg gebrekkig was en/of de provincie als wegbeheerder onrechtmatig zou hebben gehandeld.
5. Bij de beoordeling van de eerste grond voor aansprakelijkheid geldt als uitgangspunt dat de risico-aansprakelijkheid van de provincie als wegbeheerder op grond van artikel 6:174 BW eerst aan de orde is indien de openbare weg niet voldoet aan de daaraan in de gegeven omstandigheden te stellen eisen, oftewel pas nadat het oordeel is dat in deze zin sprake is van een gebrek. Blijkens de parlementaire geschiedenis (NvW, PG InvW 6, pag. 1394) dient dit criterium beperkt te worden opgevat, en is er geen absolute norm voor een goede staat van onderhoud. Steeds dienen daarbij alle omstandigheden van het geval te worden betrokken in relatie tot de vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid daaraan te stellen eisen. Als algemene regel geldt daarbij dat normaal voorzichtige weggebruikers er rekening mee zullen moeten houden dat wegen niet steeds in een perfecte staat van onderhoud verkeren.
Het gaat in dit geval niet om de toestand van de Harderwijkerweg als zodanig, nu gegeven is dat daarover niet (behoorlijk) kon worden gereden vanwege de reconstructiewerkzaamheden. Het gaat om de vraag of daarvoor middels tot de weguitrusting te rekenen voorwerpen of constructies voldoende is gewaarschuwd.
Gegeven de vaststaande feiten (onder 1.4 en 1.5) heeft de provincie dat naar het oordeel van de rechtbank voldoende en tijdig gedaan. In het midden kan blijven of op 13 november 2001 op de Coldenhovenseweg, vóór de rotonde, eveneens een waarschuwingsbord was geplaatst.
[eiser] moet door de aankondigingen en waarschuwingsborden elders voldoende op de hoogte zijn gebracht van de wegwerkzaamheden. Aangenomen wordt dat de tweede fase een dag vóór het ongeval was begonnen. [eiser] moet dat hebben gezien.
Zijn betwisting van dat feit is te algemeen gesteld om als genoegzaam aan te kunnen merken tegenover de specifiek door de provincie hieromtrent gestelde feiten en omstandigheden.
Hoe dan ook heeft [eiser], zelfs als hij niet tevoren zou zijn gewaarschuwd, de schrikhekken en de bebording gezien. Dat had hij ook als een (ultieme) waarschuwing moeten opvatten.
6. Dan de kritiek van [eiser] op de schrikhekken. Dat deze in de weg verankerd dan wel aan elkaar vastzittend geplaatst hadden moeten zijn, is geen redelijk verlangen. Terecht heeft de provincie erop gewezen dat werkverkeer nu eenmaal het afgesloten weggedeelte in moet rijden om materialen af te leveren en af te voeren. Ook aanwonenden zullen hun woning of bedrijf nog moeten kunnen bereiken. Het is op zichzelf wel denkbaar dat schrikhekken vast worden bevestigd, maar dat zal vanwege de geschetste belangen dan onvermijdelijk gepaard gaan met onpractische en dure maatregelen. Dat kan vanwege de aan te leggen maatstaf (zie onder 5) in redelijkheid niet van de provincie worden gevergd.
Dat de provincie de (positie van de) schrikhekken tussendoor onvoldoende heeft gecontroleerd volgt, anders dan [eiser] meent, niet uit het enkele feit dat -zoals op de door de regiopolitie gemaakte foto’s is te zien- er ruimte bestond tussen de schrikhekken. Of daar een of twee auto’s konden passeren is niet van belang. Dat zegt immers niets over de controle. Daaromtrent heeft [eiser] onvoldoende gesteld om tot bewijs te kunnen worden toegelaten, nog daargelaten dat hij evenmin (voldoende) heeft betwist dat de provincie niet op de hoogte was van de gestelde verplaatsing van de schrikhekken en dat zij, gerekend vanaf het einde van de werkdag van het bij de wegwerkzaamheden betrokken personeel, onvoldoende tijd heeft gehad om het ongeval te voorkomen hetgeen het beroep op de ‘tenzij-clausule’ van artikel 6:174 lid 1 juncto lid 5 BW zijdens de provincie toelaat.
7. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [eiser] dat de onrechtmatigheidsvraag wat hem betreft betrekking heeft op de aanwezigheid van de hoop bitumen als zodanig, alsmede het onverlicht en onafgezet laten van die plaats. Of daarop afgestemde veiligheidsmaatregelen genomen hadden moeten worden met het oog op de mogelijkheid dat -ook op een afgesloten weggedeelte- de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid niet steeds door anderen wordt betracht, kan in het midden blijven nu het hier de wijze van uitvoering van het werk betreft waarvoor de provincie Ballast Nedam heeft ingeschakeld. Anders dan [eiser] meent is de provincie voor eventuele fouten van Ballast Nedam daarbij niet op de grondslag van artikel 6:171 BW aansprakelijk omdat de overheid, zo volgt uit de wetsgeschiedenis, bij de uitoefening van haar taak niet als bedrijf wordt beschouwd (vgl. Hof Den Haag 20 mei 1999, NJ 2000, 77).
De provincie hoefde ten slotte niet (telkens) afzonderlijk binnen het afzettingsgebied te waarschuwen voor obstakels of oneffenheden.
De mogelijkheid dat dit zich voor zou kunnen doen is met de afzetting van een weg gegeven en een algemene waarschuwing daarvoor is met de daarbij behorende bebording een afdoende maatregel te achten.
8. De slotsom is dat de Harderwijkerweg ten tijde van het ongeval niet gebrekkig was terwijl de provincie evenmin onrechtmatig heeft gehandeld zodat daarom de vordering van [eiser] moet worden afgewezen. [eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure te worden verwezen.
De beslissing
De rechtbank,
wijst de vordering af,
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van de provincie tot op heden bepaald op € 241,- voor verschotten en op
€ 780,- voor salaris procureur,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en uitgesproken in het openbaar op woensdag 29 september 2004.
De griffier: De rechter: